ECLI:NL:RBAMS:2022:6225

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
13/040623-22; 13/036317-22; 13/220487-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van poging zware mishandeling, vernieling en bedreiging met zware mishandeling

Op 27 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere geweldsmisdrijven. De zaak omvatte drie afzonderlijke parketnummers, waarbij de verdachte werd aangeklaagd voor poging tot doodslag, zware mishandeling, vernieling en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 februari 2022 in Amsterdam de keel van een vlogger heeft dichtgeknepen tijdens een live-uitzending, wat leidde tot de aanklacht van poging zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de opzet op de dood van het slachtoffer, maar dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel. In een tweede zaak werd de verdachte beschuldigd van het vernielen van een deur en het bedreigen van een andere persoon met de dood. De rechtbank achtte deze feiten bewezen op basis van de aangifte en de bekentenis van de verdachte. In de derde zaak werd de verdachte beschuldigd van zware mishandeling van een derde slachtoffer, waarbij hij deze met een vuist tegen het gezicht sloeg, wat resulteerde in een gat in de wang van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat dit letsel als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 100 uur. Daarnaast werden er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een alcoholverbod.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/040623-22 (zaak A); 13/036317-22 (zaak B); 13/220487-22 (zaak C)
Datum uitspraak: 27 oktober 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
wonende op het [adres 1] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 oktober 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, B en C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Hoekstra en van wat verdachte en zijn raadsman mr. W.H. Boomstra naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – in zaak A tenlastegelegd dat hij zich in Amsterdam op 13 februari 2022 heeft schuldig gemaakt aan poging doodslag op [slachtoffer 1] . Subsidiair is dit tenlastegelegd als poging zware mishandeling.
In zaak B is tenlastegelegd dat verdachte in Amsterdam op 13 februari 2022 een deur, een ruit in een deur, deurbeslag en/of een slot heeft vernield (feit 1) en dat hij op die datum en plaats [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling door [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: “Ik ga je fucking dood maken. Doe de deur open.”
Verdachte wordt in zaak C verweten dat hij in Amsterdam op 31 juli 2022 [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Subsidiair is dit tenlastegelegd als een poging zware mishandeling. Meer subsidiair is dit tenlastegelegd als een mishandeling, al dan niet met zwaar lichamelijk letsel als gevolg.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in een
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Zaak A en B
Op 13 februari 2022 vlogt [slachtoffer 1] op het Leidsplein te Amsterdam. Zijn vlog wordt live gestreamd via het kanaal Twitch. Omstreeks 00.22 uur voelt [slachtoffer 1] dat een man zijn arm om hem heen slaat en zegt: “I’m live on Twitch and I’m gonna kill this motherfucker”. De man legt een hand om de keel van [slachtoffer 1] en knijpt deze dicht.
Diezelfde nacht hoorden verbalisanten een melding om naar de [adres 2] te Amsterdam te gaan, waar een groep mannen een voordeur aan het intrappen zouden zijn. De verbalisanten houden op de [straat] ter hoogte van perceel [nummer] een persoon staande, die later verdachte blijkt te zijn. De rechterhand van verdachte zat onder het bloed. Verdachte is vervolgens aangehouden voor de vernieling. Later bleek dat [slachtoffer 2] aangifte heeft gedaan voor bedreiging. Verdachte zou nadat hij het glas van de deur zou hebben stukgeslagen tegen die [slachtoffer 2] hebben geroepen: “Ik ga je fucking dood maken. Doe de deur open.”
Zaak C
Op 31 juli 2022 was verdachte op een huisfeestje, waar ook het latere slachtoffer [slachtoffer 3] aanwezig was. Tussen verdachte en [slachtoffer 3] ontstond een woordenwisseling. Verdachte sloeg [slachtoffer 3] met een vuist tegen zijn linkerwang, waarna [slachtoffer 3] viel. [slachtoffer 3] bleek later een gat in zijn linkerwang te hebben opgelopen, dat in het ziekenhuis aan de binnenkant is gehecht en aan de buitenkant is gelijmd.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
In zaak A kan het subsidiair tenlastegelegde feit, de poging zware mishandeling, worden bewezen. De vlogger heeft aangifte gedaan en de beelden van de live stream bevinden zich in het dossier. Verdachte had niet de intentie om [slachtoffer 1] te doden. Verdachte heeft de keel van [slachtoffer 1] meerdere seconden dichtgeknepen, maar [slachtoffer 1] heeft geen letsel hieraan overgehouden. Vol opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk ontbreekt. Naar de uiterlijke verschijningsvormen brengt in zijn algemeenheid het dichtknijpen van de keel een aanmerkelijke kans met zich mee dat ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Door zo te handelen heeft verdachte willens en wetens deze aanmerkelijke kans aanvaard. Dit levert een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op.
In zaak B heeft verdachte bekend de deur te hebben vernield en “Ik ga je fucking dood maken” te hebben geroepen. De vernieling en bedreiging kunnen daarom worden bewezen.
In zaak C kan het meer subsidiaire bewezen worden, de mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge. Het gat in de wang moet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. [slachtoffer 3] had daarnaast een gescheurde kuitspier waardoor hij vier tot zes weken niet heeft kunnen werken.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
Het incident met de vlogger, zaak A, was een uit de hand gelopen grap. Verdachte had niet de intentie, maar heeft ook niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de dood of zwaar lichamelijk letsel zou intreden. Verdachte vouwde enkele seconden zijn handen om de hals van de vlogger. Uit het dossier blijkt niet dat de keel van aangever is dichtgeknepen.
De tenlastegelegde vernieling in zaak B bekent verdachte. Voor de bedreiging moet hij worden vrijgesproken. De door verdachte gebruikte woorden kunnen niet de redelijke vrees bij aangever hebben doen ontstaan dat hij werkelijk dood zou gaan.
In zaak C moet verdachte van de zware mishandeling worden vrijgesproken. Er kan niet bewezen worden dat er een gescheurde kuitspier is ontstaan. Een letselverklaring ontbreekt. Verdachte heeft [slachtoffer 3] op zijn wang geraakt en daar heeft [slachtoffer 3] letsel aan overgehouden. Deze wond is gehecht. Er is geen sprake van operatief ingrijpen. Ook blijkt niet dat de wond niet zou kunnen helen en herstellen. Er kan daarom niet bewezen worden verklaard dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Ook van de subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling moet verdachte worden vrijgesproken. Verdachte heeft geen (voorwaardelijke) opzet op zware mishandeling gehad. Verdachte heeft [slachtoffer 3] één enkele klap gegeven.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
Zaak A
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte zijn keel met kracht heeft dichtgeknepen en dat hij geen lucht meer kreeg. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij probeerde om de vingers van de man van zijn keel los te krijgen. [slachtoffer 1] heeft ook verklaard dat hij stikkende geluiden maakte en riep: “Dude, let go of me, seriously, let the fuck go of me.” Deze verklaring vindt steun in het proces-verbaal van bevindingen dat is opgemaakt na het bekijken van de camerabeelden van het incident. De verbalisant beschrijft dat op de beelden te horen is dat [slachtoffer 1] zegt: “O god let go of me man, let go of me, let go. I’m seriously, let the fuck go of me.” Daarnaast is op de beelden te horen dat [slachtoffer 1] geluiden maakt, alsof hij stikt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 13 februari 2022 te Amsterdam [slachtoffer 1] bij de keel heeft vastgehouden.
De rechtbank stelt op grond van deze feiten en omstandigheden vast dat verdachte de keel van [slachtoffer 1] met kracht heeft dichtgeknepen.
De vraag die aan de rechtbank voorligt, is hoe dit handelen strafrechtelijk gekwalificeerd kan worden.
3.4.1.
Vrijspraak van de poging doodslag
De rechtbank vindt – met de officier van justitie en de verdediging – niet bewezen dat de opzet van verdachte op de dood van [slachtoffer 1] was gericht. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat verdachte de keel van [slachtoffer 1] met een dusdanige kracht en duur heeft dichtgeknepen, dat verdachte hiermee bewust de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] zou hebben aanvaard.
Verdachte wordt in zaak A van de poging doodslag, het primair ten laste gelegde, vrijgesproken.
3.4.2.
Het oordeel over de poging zware mishandeling
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de opzet van verdachte ziet op het toebrengen van zwaar lichamelijk bij [slachtoffer 1] .
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte vol opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft gehad.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, in dit geval het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] , is aanwezig als verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg door zijn handelen zal intreden. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarnaast is vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat zijn gedrag – in dit geval – zwaar lichamelijk letsel kan opleveren en dat hij deze kans heeft aanvaard.
Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de keel kwetsbare, vitale delen – waaronder het strottenhoofd – bevinden en dat de kans aanmerkelijk is dat deze bij krachtig samendrukken beschadigd raken. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat de kans op het optreden van (ernstig) hersenletsel ten gevolge van zuurstoftekort aanmerkelijk is. Het met kracht dichtknijpen van de keel van een persoon levert daarom een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op.
Verdachte heeft gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden met kracht de keel van [slachtoffer 1] dichtgeknepen. [slachtoffer 1] heeft hierdoor verstikking gevoeld. Daarnaast heeft verdachte gezien en gehoord dat [slachtoffer 1] in ademnood verkeerde. Met name de stikkende geluiden die [slachtoffer 1] heeft gemaakt en de roep om losgelaten te worden, maken dat het niet anders kan dan dat verdachte zich bewust is geweest van de ademnood van [slachtoffer 1] .
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte kan het niet anders zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Hiermee heeft verdachte in voorwaardelijke zin opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] .
De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling daarom wettig en overtuigend bewezen.
Zaak B
3.4.3.
Het oordeel over de vernieling en de bedreiging
Gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 13 februari 2022 de betreffende deur heeft vernield.
Ten aanzien van de bedreiging overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft met zijn hand de ruit van de deur waarachter [slachtoffer 2] stond, vernield. Terwijl verdachte tegen de deur bleef schoppen en slaan, heeft hij de woorden gezegd: “Ik ga je fucking dood maken. Doe de deur open.” Op basis van de informatie in het dossier, waaronder foto’s, is duidelijk dat verdachte met grote kracht tegen de deur schopte en het slot van de deur kapot heeft getrapt. De dichte deur bood dan ook geen ‘veilig’ obstakel tussen verdachte en [slachtoffer 2] . Onder deze omstandigheden kon bij [slachtoffer 2] de redelijke vrees ontstaan dat verdachte de daad bij het woord zou voegen. Blijkens de aangifte is deze angst ook daadwerkelijk bij [slachtoffer 2] ontstaan.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte op [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Zaak C
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend [slachtoffer 3] met een vuist tegen het gezicht te hebben geslagen. [slachtoffer 3] is vervolgens met zijn hoofd tegen een tafel aangevallen en heeft het bewustzijn verloren. Er is een gat in de wang van [slachtoffer 3] ontstaan. Dit gat is aan de binnenkant gehecht en aan de buitenkant gelijmd. [slachtoffer 3] heeft hieraan een zichtbaar litteken op zijn linkerwang overgehouden.
Het dossier biedt geen aanknopingspunten om vast te stellen dat [slachtoffer 3] een gescheurde kuitspier heeft opgelopen. De rechtbank spreekt verdachte daarom van dat onderdeel van de tenlastelegging vrij.
3.4.4.
Het oordeel over de zware mishandeling
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het letsel van [slachtoffer 3] – het gat in zijn wang – als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd en of de opzet van verdachte gericht is geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Zwaar lichamelijk letsel
Om te beoordelen of het letsel van [slachtoffer 3] kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel zijn van belang de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op volledig herstel.
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat uit het gat in zijn wang water liep, als hij dat in de mond nam. Het gat is aan de buitenzijde één centimeter en aan de binnenzijde een halve centimeter. Dit gat moest daarom worden gehecht en gelijmd. Er is daarmee sprake geweest van noodzakelijk medisch ingrijpen van een zekere ernst, dat niet bestond uit operatief ingrijpen. Het gat is inmiddels geheeld, met een litteken.
Het litteken bevindt zich in het gelaat van [slachtoffer 3] , heeft gelet op de foto in het dossier een afwijkende kleur ten opzichte van de rest van zijn gelaat. Het litteken heeft verder een blijvend karakter. De rechtbank is van oordeel dat dit letsel aan te merken is als zwaar lichamelijk letsel. Dat dit mogelijk in de toekomst met een laserbehandeling minder zichtbaar kan worden, zoals door de raadsman betoogt, doet hier niet aan af.
OpzetDe rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 3] als gevolg van een harde klap van verdachte tegen zijn gezicht een gat in zijn wang heeft opgelopen, tegen een tafel is gevallen en het bewustzijn heeft verloren. De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte vol opzet op de zware mishandeling heeft gehad. Anders dan de verdediging is de rechtbank echter wel van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij aangever.
Het hoofd is een kwetsbaar onderdeel van het lichaam. Het is algemeen bekend – en verdachte heeft dus ook beseft – dat een klap tegen het hoofd ten gevolge kan hebben dat iemand direct zwaar lichamelijk letsel oploopt, maar ook dat iemand ten val komt en daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt.
Door [slachtoffer 3] dusdanig hard tegen het hoofd te slaan dat deze neervalt, in de directe omgeving van een tafel, heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in zaak A
ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
op 13 februari 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet naar voornoemde [slachtoffer 1] is toegegaan, waarna hij, verdachte, met zijn handen die [slachtoffer 1] met kracht bij de keel heeft gegrepen en de keel van die [slachtoffer 1] met kracht heeft dichtgeknepen en enige tijd dichtgeknepen heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
in zaak B
ten aanzien van feit 1:
op 13 februari 2022 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een deur, een ruit in een deur, het deurbeslag en een slot, die geheel aan een ander toebehoorden, heeft vernield.
ten aanzien van feit 2:
op 13 februari 2022 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je fucking dood maken. Doe de deur open."
in zaak C
ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
op 31 juli 2022 te Amsterdam aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gat in zijn wang heeft toegebracht door die [slachtoffer 3] met kracht tegen het gezicht, althans het hoofd, te slaan en/of stompen in de nabije omgeving van een tafel waardoor die [slachtoffer 3] met zijn hoofd tegen de tafel aan is gevallen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De motivering van de straffen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Aan de proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden, zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het groeiende probleembesef bij verdachte, en hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. Voor zover de rechtbank een stok achter de deur nodig acht, kan een voorwaardelijke taakstraf worden opgelegd met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige geweldsmisdrijven, die zich allen afspeelden op momenten die ontspannend zouden moeten zijn; in het uitgaansleven en tijdens een (huis)feestje. [slachtoffer 1] , de vlogger, is uit het niets bij zijn keel gegrepen, door een voor hem volstrekt onbekende man. In de [adres 2] heeft verdachte, wederom voor de slachtoffers uit het niets, een deur vernield en de daar aanwezige [slachtoffer 2] bedreigd met de dood. [slachtoffer 3] , die enkel een vriendin tijdens een feestje te hulp schoot, heeft dit moeten bekopen met een gat in zijn wang. Verdachte heeft bijgedragen aan gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers. Dit, volgens verklaring van verdachte, allemaal vanuit “een geintje” of omdat verdachte boos was om de manier waarop hij werd behandeld. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 8 september 2022. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Het strafblad heeft daarom geen invloed op de straf.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van de reclassering van 3 oktober 2022. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld. Volgens de reclassering zijn alcohol, uitgaan, een onjuist inschattingsvermogen, agressief gedrag, introversie en een gebrek aan impulscontrole risicofactoren voor verdachte. Tegelijkertijd zijn er ook beschermende factoren in het leven van verdachte: school, werk, voetbal op hoog niveau en een ondersteunend familienetwerk.
De reclassering adviseert om bij veroordeling een deels voorwaardelijke straf op te leggen en hieraan bijzondere voorwaarden te verbinden die het recidiverisico beperken, bestaande uit een meldplicht, een ambulante behandeling, een alcoholverbod en schadeherstel.
De strafoplegging
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten die Nederlandse strafrechters hebben opgesteld. Deze oriëntatiepunten gaan voor een zware mishandeling uit van een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Verdachte heeft meerdere ernstige geweldsdelicten gepleegd waarvoor de maatschappij om vergelding vraagt. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vindt de rechtbank daarom passend bij de ernst van de feiten.
De rechtbank houdt er ook rekening mee dat de reclassering ten aanzien van verdachte beschermende factoren ziet, zoals school en voetbal, die met een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf mogelijk worden doorkruist. De rechtbank vindt het belangrijk dat deze beschermende factoren blijven bestaan en ziet hierin aanleiding om af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Verdachte dient, mede gelet op zijn jonge leeftijd, de juiste handvatten te krijgen om te voorkomen dat hij in de toekomst strafbare feiten pleegt. De rechtbank ziet hierin aanleiding om een deels voorwaardelijke straf op te leggen. Met dit voorwaardelijke strafdeel geeft de rechtbank verdachte een kans om gedurende de proeftijd met behulp van de reclassering zijn leven op een andere manier in te richten.
De rechtbank acht het verder van belang dat verdachte de ernst van de feiten inziet en dat verdachte begrijpt dat hieraan consequenties zijn verbonden. Om deze reden en omdat de rechtbank een lagere gevangenisstraf zal opleggen dan voor soortgelijke zaken gebruikelijk is, legt de rechtbank aan verdachte ook een onvoorwaardelijke taakstraf op.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan de proeftijd zullen de bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, een ambulante behandeling en een alcoholverbod, worden verbonden. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte opleggen een taakstraf van 100 uur.
8. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] (zaak B)
De officier van justitie vindt dat de vordering van de benadeelde partij voor € 3.082,41 aan materiële schade dient te worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Het overige bedrag is met onvoldoende stukken onderbouwd.
De raadsman heeft bepleit dat het niet is na te gaan of [naam 1] daadwerkelijk erfgenaam is van de eigenaar van de woning, nu een afschrift van het testament of verklaring van erfrecht ontbreekt. Daarom dient de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard. Subsidiair verzoekt de raadsman om de vordering te matigen.
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft een bedrag van € 3.324,41 gevorderd aan materiële schade. [benadeelde partij] zou zijn gemachtigd door [naam 1] om namens hem een verzoek tot schadevergoeding in te dienen. Hij zou namelijk de wettelijke erfgenaam van de eigenaar van de woning, wijlen de heer [naam 2] , zijn.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat niet kan worden vastgesteld dat [naam 1] de erfgenaam van [naam 2] is en dus een machtiging zou kunnen hebben gegeven aan [benadeelde partij] Hierdoor voldoet de vordering niet aan de wettelijke vereisten.

9.De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] (zaak C)

De benadeelde partij heeft op de terechtzitting een bedrag van € 10.000,- gevorderd aan vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door onder 4 in zaak C bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De officier van justitie vindt dat de vordering van de benadeelde partij voor € 400,- aan materiële schade dient te worden toegewezen.
De vordering is, met uitzondering van de kosten van benadeelde partij voor het reizen naar de huisarts en het ziekenhuis, betwist. Ten aanzien van de post voor het eigen risico van de zorgverzekering stelt de verdediging dat de benadeelde partij deze kosten mogelijk reeds voor het bewezenverklaarde heeft gemaakt. Het overige, de post die ziet op de gederfde inkomsten, komt volgens de verdediging niet voor vergoeding in aanmerking, nu benadeelde partij in loondienst is en daarom geen schade heeft geleden.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de post die ziet op de gederfde inkomsten onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De vordering levert daarom voor dit deel een onevenredige belasting van het strafproces op.
De rechtbank ziet wel aanleiding om de vordering tot vergoeding van materiële schade deels toe te wijzen, voor het eigen risico voor de zorgverzekering ad € 385,- en de reiskosten van benadeelde partij. Ten aanzien van de reiskosten maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid en schat deze op € 15,-.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 400,-.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 4 in zaak C bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De officier van justitie vindt dat de vordering van de benadeelde partij voor € 1.500,- aan immateriële schade dient te worden toegewezen
De hoogte van de vordering ten aanzien van de immateriële schade is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden dat het litteken in zijn gezicht prominent aanwezig is en dat een eventuele reductie van de zichtbaarheid van dit litteken alleen door verder medisch ingrijpen kan worden verminderd, en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 750,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat benadeelde partij daarvoor medische verklaringen in het geding dient te brengen ten aanzien van zowel zijn psychisch als fysiek letsel. De strafzaak zou hiervoor dan moeten worden aangehouden.
Conclusie
De rechtbank zal voor de post materiële schade het bedrag van € 400,- toewijzen. Voor de immateriële schade zal de rechtbank het bedrag van € 750,- toewijzen. Deze bedragen moeten worden vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal in het belang van de benadeelde partij, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opleggen.
Affectieschade ouders [slachtoffer 3]
[ouder 1] en [ouder 2] , de ouders van de benadeelde partij, hebben op de terechtzitting een bedrag van € 12.000,- gevorderd aan affectieschade.
De rechtbank is van oordeel dat er niet is aangetoond dat er sprake is van zeer ernstig blijvend letsel bij het slachtoffer, dus daarmee geen grond voor affectieschade. Daarom wijst de rechtbank de vordering tot affectieschade af.

10.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 285, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.De beslissing

Verklaart het in zaak A primair ten laste gelegde niet bewezen niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A subsidiair ten laste gelegde feit en de in zaak B en C ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zaak A
ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
poging van zware mishandeling
zaak B
feit 1:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
zaak C
ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • Veroordeelde meldt zich na het ingaan van de proeftijd bij reclasseringsinstelling Inforsa op het adres [adres instelling] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
  • Veroordeelde laat zich behandelen door [zorgverlener] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
  • Veroordeelde gebruikt geen alcohol en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeftaan Reclassering Nederland de
opdrachtals bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht
toezichtte houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
100 (honderd)uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
50 (vijftig)dagen.
Verklaart
[benadeelde partij] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijst de vorderingvan de benadeelde partij [slachtoffer 3]
gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 1.150,- (duizend honderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 juli 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit € 400,- (vierhonderd euro) aan materiële schade en € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schade.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het
overige niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting opten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat
€ 1.150 (duizend honderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 juli 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 21 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijstde vordering tot affectieschade van [ouder 1] en [ouder 2]
af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. D. Segbedzi en R.J. Bartels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Niemeijer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 oktober 2022.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]