De rechtbank acht de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte en verwerpt het verweer ter zake.
De rechtmatigheidsverweren ten aanzien van de door de politie ingezette opsporingsmiddelen en -methoden zullen hieronder afzonderlijk worden besproken.
3.3.1.Opname kenteken in ANPR-systeem
Feiten
De politie heeft op 10 januari 2022 het kenteken gecontroleerd van een auto die geparkeerd stond aan de openbare weg te Amsterdam. Het betrof een Citroën DS5. De auto bleek op naam van een vrouw te staan die woonachtig is in Den Haag. Omdat de auto in zes maanden tijd vier keer op een andere naam was gezet had de politie het vermoeden dat de geregistreerde eigenaar van de auto niet de daadwerkelijke gebruiker was en dat er sprake zou kunnen zijn van een zogenaamde ‘katvangerconstructie’. Om de daadwerkelijke gebruiker van de auto te achterhalen is de officier van justitie gevraagd om toestemming om het kenteken van de auto op te nemen in het ANPR-systeem voor 7 dagen. De officier van justitie heeft mondeling toestemming verleend voor de registratie.
Beoordeling
Anders dan de raadsvrouw heeft gesteld is voor de registratie van een kenteken in het ANPR-systeem geen verdenking in de zin van artikel 27 Sv noodzakelijk. In deze zaak gaat het om gebruik van ANPR-gegevens op grond van ‘hits’; de computer geeft een ‘hit’ als het geregistreerde voertuig wordt gescand. Dit stelt de politie in de gelegenheid om de locatie van het voertuig te achterhalen. Voor het gebruik van het ANPR-systeem op deze manier, bestaat geen specifieke wettelijke grondslag. Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat dergelijke, niet specifiek in de wet geregelde, opsporingsmethodes gebaseerd kunnen worden op artikel 3 Politiewet 2012, mits die methode slechts een beperkte inbreuk maakt op de grondrechten van burgers en niet zeer risicovol is voor de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing. Voornoemde opsporingsmethode met betrekking tot het gebruik van ANPR-‘hits’ voldoet aan deze eisen, omdat het niet direct herleidbaar is tot een persoon en de registratie in het ANPR-systeem slechts van geringe duur is. Dit maakt dat de inzet van het ANPR-systeem gebaseerd kon worden op de algemene politietaak en rechtmatig was.
3.3.2.Onrechtmatige staande houding auto, vordering legitimatiebewijs en onderzoek aan telefoon
Feiten
Nadat de politie een melding kreeg van een ANPR-‘hit’ op het kenteken van de Citroën DS5 werd deze aangetroffen op de A2 ter hoogte van Vianen, rijdend in de richting van Amsterdam. De politie gaf de auto een stopteken ter controle van de naleving van de verkeersvoorschriften. De bestuurder van de auto werd gevraagd naar zijn rij- en kentekenbewijs. De bestuurder overhandigde een rijbewijs uit de Verenigde Staten. De bestuurder bleek [naam 1] , geboren [geboortedag 1] 1979 te [geboorteplaats 2] te zijn. Tevens verklaarde de bestuurder in het Engels dat hij uit [plaatsnaam] komt en dat hij samen met zijn vrienden was gaan ‘shoppen’ in België en zij daar net vandaan kwamen. De verbalisant vroeg vervolgens of de bestuurder een paspoort bij zich had. De bestuurder verklaarde dat zijn paspoort in het huis van een vriend lag.
De ANPR-registratie van het kenteken was volgens de politie erop gericht om de daadwerkelijke gebruiker/eigenaar van de auto te achterhalen. Hierop heeft de politie de bestuurder van de auto gevraagd van wie de betreffende Citroën DS5 is. De bestuurder van de auto verklaarde in korte tijd wisselend; de auto zou van een vriend zijn, waarna werd verklaard dat de auto van de bijrijder was en na een verzoek om verduidelijking van de verbalisant verklaarde de bestuurder dat de auto van een vriendin zou zijn. Hierop kreeg de verbalisant het vermoeden dat de bestuurder een leugenachtig verhaal vertelde en heeft die op grond van artikel 8 Politiewet 2012 het legitimatiebewijs van de drie overige inzittenden van de auto gevraagd. De bijrijder blijkt [naam 2] , geboren [geboortedag 2] 1971 te zijn. , de passagier achter de bestuurder [naam 3] , geboren [geboortedag 3] 1998 en de passagier achter de bijrijder [naam 4] , geboren [geboortedag 4] 1992. De bestuurder werd vervolgens door de verbalisant gevraagd waar hij precies in Nederland verbleef. Voordat de bestuurder antwoord kon geven, hoorden de verbalisanten dat de bijrijder, medeverdachte [naam 2] , in het Engels riep: “
Bijlmer, I live in Bijlmer Amsterdam Arena, I live by [straatnaam].” Voor de verbalisanten was het verblijfadres van medeverdachte [naam 2] onvoldoende duidelijk, waarna desgevraagd werd geantwoord: “
Amsterdam Bijlmer, it’s with my friend in Bijlmer” en “
It’s [voornaam] . [naam 5] . Look, I can show you.” Medeverdachte [naam 2] pakte hierop zijn telefoon en opende WhatsApp en begon te zoeken op de naam “ [voornaam] ”. De verbalisanten zagen dat er een gesprek werd geopend met “ [naam 5] ,” maar medeverdachte [naam 2] wist niet te vertellen of deze persoon een adres in Amsterdam had. De verbalisanten vroegen vervolgens aan medeverdachte [naam 2] of zij in zijn telefoon mochten zoeken naar een adres. Hierop antwoordde medeverdachte [naam 2] met: “
Yes”. De ontgrendelde telefoon werd aan de verbalisanten overhandigd, waarna aan medeverdachte [naam 2] werd gevraagd of zij de hele inhoud van de telefoon mochten bekijken. Medeverdachte [naam 2] antwoordde in het Engels: “
Yes, of course, that’s no problem.” Verbalisanten bekeken vervolgens de fotogalerij van de telefoon en zien foto’s staan van rechthoekige blokken, die ambtshalve werden herkend als blokken cocaïne. Medeverdachte [naam 2] werd hiermee geconfronteerd en verklaarde in het Engels: “
That’s nothing, everybody can get those pictures from the internet.” De verbalisanten troffen meerdere foto’s in de fotogalerij aan die betrekking lijken te hebben op verdovende middelen, te weten onder meer foto’s van blokken cocaïne, een verborgen ruimte in de laadvloer van een roodkleurig voertuig, een video van een hennepplantage en losse henneptoppen. Vervolgens is aan [naam 1] gevraagd of zij de auto mochten doorzoeken, waarop vervolgens toestemming is gegeven. De verbalisanten troffen geen bijzonderheden aan in de auto.
a.
a) Staande houding auto
Ten behoeve van de controle van de naleving van de verkeersvoorschriften is de politie bevoegd om op grond van artikel 160 Wegenverkeerswet motorrijtuigen te doen stilhouden en van de bestuurder een rij- en kentekenbewijs te vorderen. De rechtbank is van oordeel dat deze controlebevoegdheid rechtmatig is ingezet doordat aan de vereisten van deze bevoegdheid is voldaan, immers blijkt uit het proces-verbaal van de politie dat na de staande houding het rij- en kentekenbewijs van de bestuurder is gevorderd en dat het rijbewijs is gecontroleerd.
b) Vorderen legitimatiebewijzen
De rechtbank leidt uit het dossier af dat na de staande houding en controle van de bestuurder er door de politie nog geen redelijk vermoeden van betrokkenheid aan enig strafbaar feit was geconstateerd. Desalniettemin is de politie, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de politietaak, bevoegd om de inzage van een legitimatiebewijs te vorderen. Op basis van de wisselende verklaring van de bestuurder van de auto over de eigenaar van de auto waren de verbalisanten ter uitvoering van de politietaak gerechtigd om de legitimatie van medeverdachte [naam 2] en de andere inzittenden te vorderen. De rechtbank is van oordeel dat de daarop volgende vragen over het verblijfadres van medeverdachte [naam 2] niet zien op het vermoeden van het plegen van enig strafbaar feit, maar worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van de politietaak. De vordering is daarmee rechtmatig.
c) Doorzoeken telefoon van medeverdachte [naam 2]
De rechtbank constateert dat in deze fase van het onderzoek de verbalisanten nog geen concreet vermoeden van een strafbaar feit hadden en het hen vrij stond om vragen te stellen met betrekking tot het bekijken van de inhoud van de telefoon. Daartegenover stond het medeverdachte [naam 2] vrij om de verzoeken van de politie te weigeren.
Medeverdachte [naam 2] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij geen toestemming heeft gegeven aan de verbalisanten voor de doorzoeking van zijn telefoon. De rechtbank constateert dat de wijze waarop de verbalisanten toegang hebben gekregen tot de telefoon van medeverdachte [naam 2] is gerelateerd in een door twee verbalisanten ondertekend en op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Bovendien heeft medeverdachte [naam 2] tijdens het politieverhoor van 15 januari 2022 bevestigd dat de verbalisanten met zijn toestemming in zijn telefoon hebben mogen kijken. De rechtbank gaat uit van dit proces-verbaal en de bevestiging van medeverdachte [naam 2] tijdens het politieverhoor en ziet geen aanknopingspunten in het dossier voor de stelling dat de politie zonder toestemming de telefoon van medeverdachte [naam 2] heeft doorzocht.
3.3.3.Onrechtmatige doorzoeking woning aan de [adres] [nummer] te Amsterdam
Feiten
Na de staande houding keerde de auto om en reed in de richting van België. De volgende dag op 12 januari 2022 blijkt uit ANPR-hits dat de auto weer richting Nederland reed. De auto wordt gevolgd en geobserveerd om te achterhalen waar de inzittenden van de auto zouden verblijven en bij welke woning zij naar binnen zouden gaan. Nadat de auto is geparkeerd werd er gezien dat er twee mannen en een vrouw uit de auto stapten, een minuut later stapte er nog een man uit. De verbalisant herkende deze personen van de dag ervoor ten tijde van de staande houding. Er werd gezien dat medeverdachte [naam 2] als eerste de toegangsdeur van de [adres] binnen liep. [naam 3] werd gezien met een gevulde zwartkleurige weekendtas. Vervolgens werd gezien dat [naam 4] , [naam 3] en [naam 1] bij de woning op nummer [nummer] van de [adres] naar binnen gaan. Uit de politiesystemen blijkt dat op dit adres één persoon staat ingeschreven, te weten [naam 6] , niet zijnde een van de inzittenden van de auto. De verbalisanten hebben vervolgens de officier van justitie verzocht om toestemming tot binnentreden in de woning. Na toestemming van de officier van justitie werd er door een hulpofficier van justitie een machtiging tot binnentreden verleend. Op 13 januari 2022 werd vervolgens de woning aan de [adres] [nummer] te Amsterdam binnengetreden ter inbeslagname van verdovende middelen.
Beoordeling
Op grond van artikel 9, eerste lid, onder b Opiumwet hebben opsporingsambtenaren, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is, toegang tot plaatsen waar een overtreding van de Opiumwet gepleegd wordt of waar redelijkerwijze vermoed kan worden dat zodanige overtreding gepleegd wordt. Krachtens het derde lid van hetzelfde artikel bestaat de bevoegdheid tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen.
De rechtbank is van oordeel dat de politie op basis van hetgeen zij hebben geconstateerd over het kenteken van de Citroën DS5, de wisselende verklaringen van [naam 1] over de eigenaar van de auto, de foto’s op de telefoon van medeverdachte [naam 2] , de reisbewegingen van de auto, de gevulde tas die door [naam 3] de woning binnen werd gedragen en het feit dat geen van de vier personen die de woning binnen gingen staat ingeschreven op de [adres] [nummer] te Amsterdam, redelijkerwijs vermoed kon worden dat er in de woning een overtreding van de Opiumwet werd gepleegd. De officier van justitie heeft rechtmatig toestemming gegeven en de hulpofficier van justitie was bevoegd tot het verlenen van een machtiging op grond van artikel 2, eerst lid jo artikel 3, eerste lid onder c Algemene wet op het binnentreden.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het aanvullend proces-verbaal van verbalisant Jonker waarin wordt gerelateerd dat de in de woning aanwezige voorraadkast B op een kier stond en de in die kast aanwezige goederen zichtbaar waren. Het standpunt van de raadsvrouw dat voorraadkast B op slot zou zijn en dat de politie met een sleutel de kast zou hebben geopend vindt de rechtbank niet aannemelijk geworden. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de inhoud van voornoemd op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal.