ECLI:NL:RBAMS:2022:6211

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
13/751439-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel; toetsing aan weigeringsgronden en dubbele strafbaarheid

Op 27 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de District Court of Lublin in Polen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 12 juni 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek inmiddels was verstreken, wat betekent dat de rechtbank niet meer kon verlengen en er geen grondslag meer bestond voor gevangenhouding.

De identiteit van de opgeëiste persoon werd bevestigd tijdens de zitting, waar hij werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Ebbink, en een tolk. De rechtbank heeft de inhoud van het EAB en de bijbehorende informatie van de Poolse autoriteiten beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) moest worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij eerdere zittingen. De rechtbank oordeelde echter dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat de weigeringsgrond niet van toepassing was.

De rechtbank heeft ook de strafbaarheid van de feiten beoordeeld en vastgesteld dat de feiten naar Nederlands recht kwalificeerbaar zijn. De verdediging voerde aan dat bepaalde feiten niet dubbel strafbaar waren, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende aanleiding was om van de overlevering af te zien. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751439-20
RK nummer: 20/3136
Datum uitspraak: 27 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 juni 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 maart 2020 door
the District Court of Lublin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 oktober 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Ebbink, advocaat te Haarlem en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, al is verstreken. Dit betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgment of the Lublin-Zachód Provincial Court of Lublin dated February 6th 2019(IX K 554/17).
Uit aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 11 en 13 oktober 2022 volgt dat
the Regional Court in Lublin V Criminal Appeal Divisionde uitspraak bij arrest van 18 juni 2019 in stand gelaten heeft.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaar, vijf maanden en 29 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. De opgeëiste persoon is op geen enkele zitting in zowel eerste aanleg als in hoger beroep aanwezig geweest en had geen advocaat. Verder is de hoogte van de in hoger beroep opgelegde straf onbekend.
De officier van justitie heeft zich op een standpunt gesteld dat gelet op de aanvullende informatie van 11 oktober 2022 een situatie als bedoeld in artikel 12, onder b, OLW zich heeft voorgedaan.
Oordeel van de rechtbank
Uit de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 11 oktober 2022 en 13 oktober 2022 volgt dat de laatste instantie die over de schuldvraag heeft beslist en een straf heeft opgelegd, na een beoordeling in feite en in rechte,
the Regional Court in Lublinwas dat op 18 juni 2019 arrest heeft gewezen, waarbij de veroordeling in eerste aanleg in stand is gebleven. De rechtbank zal daarom dit arrest toetsen aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, maar dat zich de omstandigheid van artikel 12, sub b, OLW zich heeft voorgedaan. In de aanvullende informatie van 11 oktober 2022 staat dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het proces in hoger beroep en hij een advocaat heeft gemachtigd die tijdens dat proces zijn verdediging heeft gevoerd. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van mishandeling;
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
wederspannigheid;
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
De raadsman heeft aangevoerd dat niet duidelijk is met welke woorden de agenten zijn beledigd ((E) onder 4) , zodat dit feit niet naar Nederlands recht kan worden gekwalificeerd. De overlevering moet daarom voor dit feit worden geweigerd.
De officier van justitie stelt zich in dit kader op het standpunt dat vanwege het facultatieve karakter van artikel 7 OLW van toepassing van de weigeringsgrond kan worden afgezien.
De rechtbank is van oordeel dat de belediging van de agenten niet dubbel strafbaar is nu zij niet kan controleren of woorden die zijn gebruikt ook naar Nederlands recht een beledigend karakter hebben. Evenmin is de poging tot mishandeling naar Nederlands recht strafbaar ((E) onder 6) .
Hieruit volgt dat overlevering voor deze feiten kan worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om van de weigering af te zien, omdat zij van oordeel is dat hiertoe onvoldoende aanleiding bestaat. De rechtbank vindt daarbij redengevend dat de genoemde feiten geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde hebben. De feiten zijn begaan door een onderdaan van Polen tegen andere onderdanen van Polen. Daarbij komt dat de overlevering voor de overige feiten wel toelaatbaar wordt geacht. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman.

5.Overige verweren

De raadsman heeft ten slotte een niet-vertaald Pools vonnis overgelegd met hetzelfde kenmerk als het vonnis dat ten grondslag ligt aan het EAB. In dit vonnis wordt een andere geboortedatum dan die van de opgeëiste persoon genoemd. Ook komen de daarin genoemde namen van zijn ouders niet overeen met de namen die in het EAB worden genoemd. Verder komt de hoogte van de opgelegde straf niet overeen met de gevangenisstraf van 2,5 jaar die in het EAB wordt genoemd. Het vonnis met kenmerk IX K 554/17, zoals in het EAB genoemd, is tegen een ander persoon gewezen, aldus de raadsman
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat van de informatie in het EAB kan worden uitgegaan en die informatie ook overeen komt met hetgeen de opgeëiste persoon zelf na aanhouding hier in Nederland heeft verklaard.
De rechtbank overweegt als volgt. Het door de raadsman niet vertaalde overgelegde vonnis is verstrekt door de opgeëiste persoon zelf. De rechtbank stelt vast dat het overgelegde vonnis geen officieel document is, nu dit vonnis niet is ondertekend of enige stempel van een Poolse autoriteit bevat. Bovendien heeft de opgeëiste persoon verklaard en ter zitting bevestigd dat hij op de hoogte was van de zaak en het verloop van de procedure bij de rechtbank en het hof. Daarbij heeft hij ook verklaard een deel van de feiten te hebben gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat het vonnis dat ten grondslag ligt aan het EAB op de opgeëiste persoon ziet. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 180, 285, 300 en 350 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court of Lublin(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.