In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy in Kielce, Polen, op 15 maart 2018. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1993, is in Nederland aangehouden op 20 december 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek is verstreken, waardoor de gevangenhouding niet langer mogelijk is.
Tijdens de openbare zitting op 13 oktober 2022 is de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd. De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld, dat betrekking heeft op een vrijheidsstraf van acht maanden voor diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd. De verdediging heeft een beroep gedaan op artikel 6a OLW, maar de rechtbank oordeelt dat niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven, waardoor dit beroep wordt verworpen.
Daarnaast heeft de opgeëiste persoon aangevoerd dat hij in Polen vreest voor zijn leven, maar de rechtbank concludeert dat deze vrees niet voldoende is onderbouwd met concrete feiten. De rechtbank oordeelt dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank besluit dan ook om de overlevering toe te staan.