ECLI:NL:RBAMS:2022:6208

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
13/752128-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel; beroep op artikel 6a OLW verworpen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy in Kielce, Polen, op 15 maart 2018. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1993, is in Nederland aangehouden op 20 december 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek is verstreken, waardoor de gevangenhouding niet langer mogelijk is.

Tijdens de openbare zitting op 13 oktober 2022 is de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd. De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld, dat betrekking heeft op een vrijheidsstraf van acht maanden voor diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd. De verdediging heeft een beroep gedaan op artikel 6a OLW, maar de rechtbank oordeelt dat niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven, waardoor dit beroep wordt verworpen.

Daarnaast heeft de opgeëiste persoon aangevoerd dat hij in Polen vreest voor zijn leven, maar de rechtbank concludeert dat deze vrees niet voldoende is onderbouwd met concrete feiten. De rechtbank oordeelt dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank besluit dan ook om de overlevering toe te staan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752128-19
RK nummer: 20/5
Datum uitspraak: 27 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 december 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 maart 2018 door de
Sąd Okręgowy in Kielce(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 oktober 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. B. Klunder, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dit betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable judgement issued by the court: Sąd Rejonowy in Ostrowiec Świętokrzyski dated on 17 August 2017(II K191/16).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, maar dat zich een omstandigheid van artikel 12, sub a, OLW, zich heeft voorgedaan. De opgeëiste persoon is op 3 augustus 2017 in persoon gedagvaard en in kennis gesteld dat een beslissing worden wanneer hij niet op het proces verschijnt. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De raadsvrouw heeft betoogd dat de opgeëiste persoon kan worden gelijk gesteld met een Nederlander. Hiertoe heeft zij overlegd twee jaaropgaves van [bedrijf] over de jaren 2017 en 2018, drie in het Pools opgestelde inkomensopgaven die over 2019 lijken te gaan en bankafschriften van 27 juni 2017 tot 12 september 2017 waaruit blijkt dat [bedrijf] in die periode loon aan de opgeëiste persoon heeft uitbetaald. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw om meer tijd om stukken ten behoeve van het gelijkstellingsverweer aan te leveren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op artikel 6a OLW niet kan slagen, omdat niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de opgeëiste persoon geen geslaagd beroep op gelijkstelling kan doen op basis van de overgelegde stukken. Uit de overgelegde gegevens volgt om te beginnen niet dat de opgeëiste persoon gedurende vijf jaar ononderbroken in Nederland heeft verbleven. Verder kan op basis van de overgelegde gegevens niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon gedurende die vijf jaar voldoende inkomen heeft genoten. Het beroep op gelijkstelling wordt verworpen. De rechtbank ziet geen aanleiding om het onderzoek ter zitting te schorsen om de verdediging in de gelegenheid te stellen nadere stukken aan te leveren. De opgeëiste persoon is op 20 december 2019 aangehouden en op 27 december 2019 geschorst. Er is dus ruimschoots de tijd geweest om voldoende stukken ter onderbouwing van het beroep op gelijkstelling aan de rechtbank te doen toekomen.

6.Artikel 11 OLW

De opgeëiste persoon heeft ter zitting aangevoerd in geval van overlevering te vrezen voor zijn leven. In Polen is eerder vanwege een door hem afgelegde getuigenverklaring zijn huis in de brand gestoken. De rechtbank begrijpt wat de opgeëiste persoon heeft aangevoerd als een beroep op artikel 11 van de OLW.
De rechtbank overweegt het volgende:
Een beroep op artikel 11 OLW kan alleen slagen indien het wordt gestaafd met concrete feiten en omstandigheden, op grond waarvan een gegrond vermoeden bestaat dat door inwilliging van het verzoek tot overlevering van de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden.
De door de opgeëiste persoon gestelde aanslagen op zijn leven in het verleden zijn naar het oordeel van de rechtbank niet geconcretiseerd, noch onderbouwd, zodat deze reeds daarom onvoldoende zijn om te concluderen dat de opgeëiste persoon door overlevering een reëel risico loopt om te worden blootgesteld aan schending van artikelen 2 en 4 van het Handvest.
Onder die omstandigheden staat wat de opgeëiste persoon heeft aangevoerd, niet in de weg aan overlevering.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Sąd Okręgowy in Kielce(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.