ECLI:NL:RBAMS:2022:615

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
13/134641-21 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord en pogingen tot moord met psychische stoornis als factor

Op 21 mei 2021 heeft een 30-jarige man in de Pijp in Amsterdam een steekpartij gepleegd waarbij hij één persoon heeft gedood en vijf anderen heeft verwond. De verdachte was ten tijde van de feiten psychotisch en volledig ontoerekeningsvatbaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat hij met voorbedachten rade heeft gehandeld, ondanks zijn psychische stoornis. De rechtbank heeft de verdachte ter beschikking gesteld met dwangverpleging, omdat de tbs-maatregel met voorwaarden niet passend werd geacht. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder affectieschade voor de dochter van het slachtoffer. De vorderingen van andere benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de schadevergoeding heeft vastgesteld op basis van de geleden schade en immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, gezien zijn ontoerekeningsvatbaarheid door de psychische stoornis.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/134641-21 (Promis)
Datum uitspraak: 17 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te: [naam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Modder, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.F. Hoogervorst, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van wat de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en hun advocaat mr. L. Korfker, [benadeelde partij 3] en zijn advocaat mr. R.H. Bouwman, [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] en hun advocaat mr. R. Korver, en [benadeelde partij 6] en zijn advocaat mr. A.M. Wolf, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging op de zitting van 4 november 2021 – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 21 mei 2021 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan
1. de moord dan wel doodslag op [slachtoffer 1] ;
2. de poging tot moord dan wel doodslag op [benadeelde partij 3] ;
3. de poging tot moord dan wel doodslag op [benadeelde partij 5] ;
4. de poging tot moord dan wel doodslag op slachtoffer 4;
5. de poging tot moord dan wel doodslag op slachtoffer 5;
6. de poging tot moord dan wel doodslag op [benadeelde partij 7] .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Inleiding

Op 21 mei 2021 komen er bij de politie in Amsterdam rond 23:07 uur meerdere meldingen van steekincidenten binnen. Als de politie aankomt in de Tweede van der Helststraat, treffen zij daar op de stoep de neergestoken [slachtoffer 1] aan. Hij wordt gereanimeerd, maar dit blijkt tevergeefs. Het slachtoffer [slachtoffer 1] overlijdt ter plaatse aan de gevolgen van de steekwonden in zijn borst en rug.
Kort voordat het slachtoffer [slachtoffer 1] in de Tweede van der Helststraat is neergestoken, blijkt [benadeelde partij 7] in de nabijgelegen sportschool in die straat te zijn aangevallen door een man met een mes. [benadeelde partij 7] bleef hierbij ongedeerd.
Vervolgens worden er op de Ceintuurbaan en de Ferdinand Bolstraat drie personen aangetroffen die ook blijken te zijn gestoken door een man met een mes. Deze slachtoffers, [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] , zijn er slecht aan toe en worden met een ambulance afgevoerd naar het ziekenhuis. Iets later wordt er op de Scheldestraat ook een slachtoffer aangetroffen, dat in een portiek is gestoken door een man met een mes. Er heerst door de vele noodmeldingen verwarring bij de hulpdiensten en dit laatste slachtoffer, [benadeelde partij 6] , wordt pas dertig minuten later met ernstig letsel per ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Meerdere slachtoffers hebben spoedoperaties nodig. Alleen door het optreden van omstanders en later hulpdiensten hebben zij het overleefd.
Om 23:12 uur wordt verdachte, op aanwijzing van een getuige die verdachte heeft gevolgd, in verwarde toestand aangehouden op de Jozef Israëlskade. Hij heeft een mes in zijn binnenzak en vlak achter verdachte, op de grond, wordt nog een mes aangetroffen.
Verdachte heeft verklaard dat hij zich weinig tot niets herinnert van de aan hem tenlastegelegde feiten. Uit het onderzoek is gebleken dat verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten psychotisch was.
De eerste vraag waar de rechtbank voor staat is of verdachte de aan hem tenlastegelegde feiten opzettelijk en al dan niet met voorbedachten raad heeft gepleegd. De tweede vraag waar de rechtbank voor staat is of deze feiten bij een bewezenverklaring verdachte kunnen worden toegerekend. De derde vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er een straf of maatregel aan verdachte dient te worden opgelegd en zo ja, welke straf of maatregel.

5.Waardering van het bewijs

5.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Volgens de officier van justitie kan bewezen worden verklaard dat verdachte de slachtoffers [slachtoffer 1] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 6] heeft gestoken en dat hij [benadeelde partij 7] heeft geprobeerd te steken. Gelet op de plek waar zij zijn gestoken, namelijk in het bovenlichaam, was dit steken bedoeld om de slachtoffers dodelijk te verwonden. Verdachte heeft dit met opzet en met voorbedachten rade gedaan.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van de tenlastegelegde feiten onder 1, 2, 3, 4 en 5. Ook ten aanzien van de kwalificatie van deze feiten heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onder 6. Uit de handelingen van de verdachte met het mes in de sportschool kan geen begin van uitvoering worden afgeleid. Ook het opzet op de dood van [benadeelde partij 7] of voorbedachte raad kan niet worden bewezen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. De volgorde van de gebeurtenissen wijkt enigszins af van de volgorde van de tenlastegelegde feiten. Ten behoeve van de leesbaarheid van het vonnis zullen de gebeurtenissen in chronologische volgorde worden weergegeven.
Op 21 mei 2021 verlaat verdachte om 22:55 uur de avondwinkel van zijn vader. Hij heeft twee messen bij zich. Vervolgens loopt verdachte naar de Tweede van der Helststraat. Op de camerabeelden van de Oranjekerk is te zien dat verdachte om 23:02 uur de sportschool Train More voorbijloopt en daar naar binnen kijkt. Vervolgens staat verdachte stil, zet hij zijn capuchon en mondkapje op en loopt terug in de richting van de sportschool. Om 23:03 uur gaat verdachte de sportschool binnen. Op dat moment staat [benadeelde partij 7] achter de balie. Hij heeft verklaard dat de man twee maal aan hem vroeg: ‘mag ik je wat vragen?’, dat de man vervolgens steeds dichterbij kwam en dat de man een mes vasthad dat hij voor zich uit stak. Toen de man op minder dan een halve meter bij [benadeelde partij 7] vandaan stond, hield hij het mes nog steeds voor zich uit en is [benadeelde partij 7] van hem weggerend. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte bij de balie stekende bewegingen maakt richting [benadeelde partij 7] . [benadeelde partij 7] heeft verklaard dat de man aan de ene kant normaal sprak, maar tegelijkertijd bezeten leek. Toen hij wegrende zag hij dat verdachte tot het einde van de balie achter hem aan kwam. Hij heeft geschreeuwd en zag toen dat verdachte naar buiten liep. [benadeelde partij 7] is ongedeerd gebleven.
Hierna rent verdachte het pand van Train More uit. Op straat loopt verdachte [slachtoffer 1] tegemoet. Verdachte maakt direct tien à vijftien steekbewegingen naar [slachtoffer 1] . Tijdens het steken houdt verdachte de jas van [slachtoffer 1] vast en duwt hij [slachtoffer 1] achteruit. Vervolgens rent verdachte weg in de richting van de Ceintuurbaan. Op camerabeelden is te zien dat verdachte een puntig voorwerp in zijn rechterhand houdt. Het slachtoffer [slachtoffer 1] overlijdt om 23:38 uur ten gevolge van de steekwonden.
Op de camerabeelden van Casino City aan de Ceintuurbaan is te zien dat slachtoffer [benadeelde partij 3] langs Casino City in de richting van de Tweede van der Helststraat loopt. Even later komt verdachte in beeld. [benadeelde partij 3] heeft verklaard dat hij uit het niets is aangevallen. Verdachte steekt [benadeelde partij 3] meerdere keren en [benadeelde partij 3] raakt levensgevaarlijk gewond. Vervolgens loopt verdachte door naar de Ferdinand Bolstraat, waar hij het latere slachtoffer [benadeelde partij 5] inhaalt. Zij wordt ook uit het niets gestoken door verdachte. Door de compleet onverwachte aanval heeft zij niet meteen door dat zij gestoken is. Ook [benadeelde partij 5] heeft verklaard dat verdachte een verwarde indruk op haar maakte.
Vervolgens loopt verdachte naar de kruising bij de Ceintuurbaan. Daar staat het latere slachtoffer [benadeelde partij 4] op haar fiets te wachten voor het stoplicht. Verdachte komt voor haar staan en maakt meerdere steekbewegingen naar [benadeelde partij 4] , waarbij zij wordt geraakt en ten val komt. Verdachte loopt hierna rustig verder de Ferdinand Bolstraat in. Getuige [getuige 1] volgt verdachte en ziet dat hij naar de [adres avondwinkel] loopt en de avondwinkel in gaat. In de avondwinkel spoelt verdachte zijn mes af. Vervolgens loopt verdachte de avondwinkel weer uit, rent een portiek in en steekt daar het slachtoffer [benadeelde partij 6] neer. Op aanwijzing van getuige [getuige 1] wordt verdachte even later aangehouden op de Jozef Israëlskade. Hij verklaart dat hij een mes in zijn binnenzak heeft en er ligt een mes vlak achter hem. Hij toont geen emoties en kijkt recht voor zich uit. Op de vraag waarom hij mensen had neergestoken verklaart hij: "Zij maken mij gek. Zij praten tegen mij." Tijdens de verhoren door de politie heeft verdachte onder andere verklaard dat hij verschillende stemmen hoorde, die nare dingen zeiden. Zijn moeder verklaarde dat verdachte bang was voor de stemmen die hij hoorde. Zijn zus verklaarde dat verdachte meende dat hij in de gaten werd gehouden, door middel van zijn ogen waarmee mensen konden mee kijken. Zij verklaarde dat hij op 21 mei helemaal paranoïde werd van de stemmen, die alles zagen wat hij deed en dat ze daarom die dag contact hadden gezocht met een arts.
5.3.2
Opzet en voorbedachte raad
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte die avond om 22:55 uur vanaf de avondwinkel is vertrokken met het plan om mensen neer te steken. Verdachte had toen immers twee messen bij zich en hij heeft hierover op de zitting van 3 februari 2022 verklaard dat hij normaal gesproken op straat geen messen bij zich heeft. Verdachte heeft vanaf zijn vertrek bij de avondwinkel tot aan zijn aankomst bij sportschool Train More, acht minuten later, voldoende tijd en gelegenheid gehad om zich te beraden.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat als vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte daarvan gebruik heeft gemaakt en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
Verdachte heeft, nadat hij de sportschool eerst voorbij was gelopen en naar binnen had gekeken, zijn capuchon opgezet en is naar binnen gegaan. Verdachte heeft vervolgens op minder dan een halve meter afstand van [benadeelde partij 7] een mes voor zich uitgestoken en steekbewegingen naar hem gemaakt. Bovendien is hij achter [benadeelde partij 7] aangelopen, nadat [benadeelde partij 7] probeerde weg te komen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze handelingen, in onderlinge samenhang beschouwd, zijn aan te merken als een begin van uitvoering.
Nadat hij [benadeelde partij 7] heeft geprobeerd neer te steken, is verdachte niet gestopt maar verder gegaan met zijn tocht en heeft daarbij achtereenvolgens vier mensen, die hij op verschillende plaatsen op straat is tegen gekomen, gestoken. Daarna is hij terug gelopen naar de avondwinkel, heeft een mes afgespoeld, en is weer naar buiten gelopen, waarna hij in een portiek verderop het laatste slachtoffer heeft neergestoken. Op dat moment was er ruim een kwartier verstreken sinds verdachte de eerste keer uit de avondwinkel was vertrokken.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte met voorbedachten raad heeft gehandeld. Hij is op pad gegaan met het plan mensen te steken. Hij heeft, minst genomen, tijd en gelegenheid gehad om zich te beraden maar dat heeft hem er niet van weerhouden zes mensen met een mes aan te vallen. Dat de opzet van verdachte erop was gericht de slachtoffers te doden, leidt de rechtbank af uit het feit dat verdachte alle slachtoffers in het bovenlichaam heeft gestoken. Juist in het bovenlichaam bevinden zich de vitale delen en zoals uit de letselbeschrijvingen blijkt waren de verwondingen steeds ook levensbedreigend.
5.3.3
Rol stoornis
Een psychische stoornis hoeft niet aan voorbedachte raad in de weg te staan. In gevallen waarin de enkele vaststelling dat verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden een belangrijke aanwijzing voor de voorbedachte raad vormt, kan de aanwezigheid van een stoornis ertoe leiden dat de conclusie, dat verdachte tevoren heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven, niet gerechtvaardigd is.
In het geval van verdachte gaat het niet alleen om de vaststelling dat verdachte voldoende tijd heeft gehad zich te beraden, maar zijn er ook – zoals hiervoor aangegeven – andere en in de bewijsmiddelen verankerde feiten en omstandigheden die wijzen op daadwerkelijk beraad, zoals het vertrekken met de twee messen uit de avondwinkel, het achter elkaar neersteken van vijf slachtoffers na de eerste mislukte poging om [benadeelde partij 7] te steken in de sportschool, en het opnieuw vertrekken om te steken na het schoonspoelen van het mes. Verder geldt dat ondanks de psychotische toestand van verdachte op 21 mei 2021, er geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat deze stoornis een plotselinge, hevige gemoedsopwelling heeft doen ontstaan. Verdachte was in staat volgens een vooraf gemaakt plan te handelen, ook al berustte dat plan op waanbeelden. In de gedragskundige rapportages ziet de rechtbank evenmin aanleiding te concluderen dat de stoornis zodanig was dat geen sprake meer kan zijn van de mogelijkheid tot beraad.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de moord op [slachtoffer 1] , de poging tot moord op [benadeelde partij 3] , de poging tot moord op [benadeelde partij 5] , de poging tot moord op [benadeelde partij 4] , de poging tot moord op [benadeelde partij 6] en de poging tot moord op [benadeelde partij 7] .

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 21 mei 2021 te Amsterdam, [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door voornoemde [slachtoffer 1] met een mes te steken in
  • de borst aan de linker zijde voorwaarts en de borst aan de linker zijde zijwaarts en
  • de rug aan de linker zijde zijwaarts;
ten aanzien van feit 2:
op 21 mei 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 3] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, voornoemde [benadeelde partij 3] met een mes heeft gestoken in
  • de borst aan de linker zijde en
  • de rug aan de bovenzijde en
  • het rechter bovenbeen en
  • de linker bovenarm en
  • de linker onderarm,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

ten aanzien van feit 3:
op 21 mei 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 5] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, voornoemde [benadeelde partij 5] met een mes heeft gestoken en gesneden in
  • de borst aan de linker zijde en
  • de linker onderarm,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

ten aanzien van feit 4:
op 21 mei 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 4] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, voornoemde [benadeelde partij 4] met een mes heeft gestoken en gesneden in
  • de borst aan de rechterzijde en
  • de buik aan de rechter bovenzijde en
  • de linker arm,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

ten aanzien van feit 5:
op 21 mei 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 6] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, voornoemde [benadeelde partij 6] met een mes heeft gestoken en gesneden in
  • de borst aan de rechterzijde en
  • de buik aan de rechterzijde en de buik aan de linkerzijde en
  • de linkerarm en
  • de rechterarm en de rechterhand en
  • de rechterknie en de rechterenkel,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

ten aanzien van feit 6:
op 21 mei 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 7] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, dreigend naar voornoemde [benadeelde partij 7] toe is gelopen terwijl hij, verdachte
  • in de richting van voornoemde [benadeelde partij 7] een mes voor zich uitstak en
  • voornoemde [benadeelde partij 7] op minder dan een halve meter afstand dreigend een mes heeft voorgehouden en
  • met een mes stekende bewegingen in de richting van voornoemde [benadeelde partij 7] heeft gemaakt,

terwijl de uitvoering van dat voornomen misdrijf niet is voltooid.

De rechtbank begrijpt dat met het in de tweede en derde regel van het onder 4 ten laste gelegde vermelde “slachtoffer 4” is bedoeld “ [benadeelde partij 4] ” en dat met het in de tweede en derde regel van het onder 5 ten laste gelegde vermelde “slachtoffer 5” is bedoeld “ [benadeelde partij 6] ”. Door de tenlastelegging op deze onderdelen verbeterd te lezen is verdachte niet in zijn verdediging geschaad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich, in overeenstemming met de conclusies van de over verdachte uitgebrachte psychologische en psychiatrische rapportage, op het standpunt gesteld dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is ten aanzien van de door hem gepleegde feiten. Verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Ook de raadsvrouw van verdachte is van mening dat de feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend en dat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij haar oordeel omtrent de strafbaarheid van verdachte acht geslagen op de Pro Justitia-rapporten van 11 oktober 2021 van de deskundige M.C. Heus, psychiater, en van 12 oktober 2021 van de deskundige J.E.P. Kruikemeier, psycholoog.
In beide rapportages komt naar voren dat bij verdachte tijdens de tenlastegelegde feiten sprake was van een psychotische stoornis passend bij schizofrenie. Deze psychose was ten tijde van het ten laste gelegde al enkele dagen aanwezig, en was het gevolg van het feit dat verdachte de voorgeschreven anti-psychotische medicatie niet had ingenomen. Hoewel het niet goed valt te achterhalen op welke manier de psychotische toestand van verdachte tot de tenlastegelegde feiten heeft geleid, zijn er voldoende aanwijzingen om te concluderen dat de psychotische symptomen de wil en het gedrag van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde bepaald hebben. Meerdere slachtoffers en getuigen hebben beschreven dat verdachte verward, bezeten of als een robot overkwam. Ook vlak na de gebeurtenissen op 21 mei 2021 is verdachte onderzocht en als psychotisch beschreven. Door het psychotische beeld, in de vorm van hallucinaties en wanen, waren de mogelijkheden om zijn gedrag te sturen nihil en was verdachte niet in staat om het onrechtmatige van zijn handelen te kunnen inschatten. Hij heeft niet in vrijheid kunnen handelen. Het advies van beide deskundigen luidt om de tenlastegelegde feiten in het geheel niet aan verdachte toe te rekenen. In de aanvullende rapportages van 24 januari 2022 van psycholoog J.E.P. Kruikemeier en van 26 januari 2022 van psychiater M.C. Heus, komen de deskundigen niet tot andere conclusies. Ook tijdens de behandeling ter terechtzitting op 3 februari 2022 hebben beide deskundigen geadviseerd om verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren.
De rechtbank neemt deze conclusies over en volgt deze adviezen. De bewezen geachte feiten kunnen verdachte wegens zijn ziekelijk stoornis niet worden toegerekend. Verdachte wordt daarom ontslagen van alle rechtsvervolging.

9.Motivering van de maatregel

9.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte voor de door haar onder de 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezen geachte feiten de niet gemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging wordt opgelegd.
Zij heeft hiertoe aangevoerd dat aan alle voorwaarden voor het kunnen opleggen van de TBS-maatregel is voldaan, ook aan de voorwaarde dat het recidiverisico dusdanig is dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist. Uit de Pro Justitia rapportages van Heus van 11 oktober 2021 en Kruikemeier van 12 oktober 2021 blijkt dat het recidiverisico moeilijk valt in te schatten. Het gevaar voor herhaling wordt in grote mate bepaald door het risico dat verdachte opnieuw psychotisch decompenseert, maar hoe groot deze kans is, kan niet goed worden vastgesteld.
Beide deskundigen adviseren negatief over oplegging van TBS met voorwaarden, deels omdat de verdachte niet in staat wordt geacht om de voorwaarden te doorgronden en op hun reikwijdte te overzien. Ook is de motivatie om met behandeling zicht te bieden en grip te krijgen op de psychotische symptomen beperkt, net als het ziekte-inzicht. Om deze reden is er een forensisch kader van de behandeling nodig. Beide rapporteurs adviseren de oplegging van een TBS-maatregel met dwangverpleging. Ondanks dat het nu beter gaat met verdachte en er enig ziektebesef is, blijft het probleembesef en het ziekte-inzicht beperkt. Beide rapporteurs hebben hun adviezen dan ook ter terechtzitting herhaald en de officier van justitie sluit zich hierbij aan.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht aan verdachte de maatregel van TBS met voorwaarden op te leggen. Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Eén van de voorwaarden voor het opleggen van TBS met dwangverpleging is dat er sprake moet zijn van dusdanig recidiverisico dat dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist. Hiervan is om de volgende redenen geen sprake.
Ten eerste is verdachte niet een intrinsiek gewelddadig persoon. Verdachte is een zachtaardig iemand en hij heeft meerdere beschermende factoren om zich heen. Zijn psychose is ontstaan doordat verdachte niet de benodigde hulp kreeg, terwijl hij daar wel zelf om had gevraagd.
Ten tweede is de kans op een nieuwe psychose klein. Van belang is dat verdachte zich in een situatie bevindt waarin hij voldoende zorgvuldig gemonitord wordt en waarbij er zekerheid is dat hij de voorgeschreven antipsychotica inneemt. Verdachte staat volledig open voor beide interventies. Deze interventies kunnen goed plaatsvinden binnen het kader van een TBS-maatregel met voorwaarden. Verdachte doet zijn best om ziekte-inzicht te verkrijgen en is daartoe gemotiveerd. Zijn ziektebesef, behandelwens en medicatietrouw maken hem dan ook geschikt voor een TBS-maatregel met voorwaarden. De deskundigen zijn te snel en niet gemotiveerd voorbijgegaan aan deze optie.
De raadsvrouw van verdachte heeft de rechtbank verzocht een tussenvonnis te wijzen en aan de reclassering opdracht te geven een maatregelrapport op te maken. De raadsvrouw heeft daarbij verzocht om verdachte onder observatie te laten plaatsen in het Pieter Baan Centrum, zodat de resultaten daarvan kunnen worden meegenomen in de uiteindelijke beoordeling.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
9.3.1
Aard en ernst van de feiten
De hierna te noemen maatregel is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende maatregel in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een van de ergste feiten die het Nederlandse strafrecht kent: moord en vijf pogingen daartoe. Verdachte heeft op de avond van 21 mei 2021, binnen slechts zeventien minuten, vijf personen met een mes gestoken en één persoon geprobeerd te steken. Dit gebeurde geheel uit het niets, zonder enige aanleiding. De slachtoffers waren willekeurig. Als gevolg hiervan is een man zeer gewelddadig om het leven gekomen. Nabestaanden en vrienden is onherstelbaar leed aangedaan. In hun slachtofferverklaring hebben de dochter en de zus van [slachtoffer 1] treffend hun leed onder woorden gebracht.
De slachtoffers [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 6] hebben het overleefd, maar zijn voor het leven getekend. Zij hebben niet alleen lichamelijk, maar ook psychisch letsel ondervonden. Uit hetgeen slachtoffer [benadeelde partij 4] in haar schriftelijke slachtofferverklaring op de zitting naar voren heeft gebracht, blijkt dat zij nog steeds veel last ervaart van wat haar is aangedaan. Ook de andere slachtoffers hebben na hun ziekenhuisopname moeite ervaren met het oppakken van hun oude leven. Zij hebben een tijd niet kunnen werken of studievertraging opgelopen, hebben psychologische ondersteuning nodig en worden nog dagelijks geconfronteerd met littekens.
Verdachte heeft ook in de samenleving in het algemeen voor gevoelens van angst en onveiligheid gezorgd. Op de avond van 21 mei 2021 heeft er bij de Amsterdamse hulpdiensten verwarring en chaos geheerst na de vele meldingen van steekincidenten in de stad. Enkele slachtoffers hebben relatief lang moeten wachten voordat zij met een ambulance naar het ziekenhuis konden worden gebracht. Bovendien hebben meerdere getuigen gezien dat er op straat uit het niets mensen werden neergestoken.
9.3.2
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) betreffende verdachte van 7 juli 2021. Hieruit blijkt dat verdachte zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan levens- of geweldsdelicten.
Uit de onder 8.3 genoemde en beschreven rapportages Pro Justitia blijkt dat verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht, nu er bij hem ten tijde van het plegen van de feiten sprake was van een psychotische stoornis in het kader van schizofrenie. Nu de persoon van verdachte onder 8.3 uitgebreid is besproken, volstaat de rechtbank hier met daarnaar te verwijzen.
9.3.3
TBS-maatregel met dwangverpleging
Ter terechtzitting is de vraag aan de orde gekomen of aan verdachte de maatregel van TBS moet worden opgelegd en zo ja, of de TBS-maatregel met voorwaarden of de TBS-maatregel met dwangverpleging moet worden opgelegd. De raadsvrouw van verdachte heeft de rechtbank verzocht een maatregelrapport door de reclassering te laten opmaken en verdachte ter observatie te plaatsen in het Pieter Baan Centrum. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijk onderzoek niet noodzakelijk is. Er is reeds een Pro Justitia dubbelrapportage opgemaakt. Kort voor de behandeling ter terechtzitting hebben de psychiater en de psycholoog nader onderzoek gedaan en aanvullend gerapporteerd. Voorts zijn beide deskundigen ter zitting gehoord. Daarbij is door de deskundigen uitdrukkelijk aandacht besteed aan de vraag of een TBS-maatregel met voorwaarden geïndiceerd is en wordt die vraag door hen negatief beantwoord. De rechtbank acht zich hierdoor voldoende voorgelicht en wijst de verzoeken daarom af.
Eén van de voorwaarden voor het opleggen van TBS is dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bestond. Daarnaast is vereist dat de rechter beschikt over een advies van minimaal twee gedragsdeskundigen, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht (artikel 37 lid 2 Sr). Ook moet op het gepleegde misdrijf een gevangenisstraf van vier jaar of meer staan en moet er sprake zijn van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Als sprake is van groot herhalingsgevaar kan de rechtbank bepalen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b lid 1 Sr).
De rechtbank stelt op basis van het eerder besprokene vast dat er bij verdachte tijdens het begaan van de feiten sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens. Ook aan de andere voorwaarden voor het opleggen van TBS is voldaan. Er is sprake van buitengewoon ernstige feiten en een ernstige stoornis.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden volstaan met oplegging van een TBS-maatregel met voorwaarden in plaats van een TBS-maatregel met dwangverpleging. Hiertoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat geen sprake is van dusdanig herhalingsgevaar, dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, het opleggen van TBS met verpleging eist. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
In de Pro Justitia rapportage van 11 oktober 2021 van de deskundige M.C. Heus, psychiater, komt naar voren dat het risico op ernstig gewelddadig gedrag van verdachte voor het grootste deel bepaald wordt door het risico op psychotische decompensatie. Als verdachte niet behandeld wordt voor de psychose, is het risico op terugkeer van het floride psychotische beeld hoog. Het risico op recidive van (ernstig) gewelddadig gedrag heeft psychiater Heus moeilijk kunnen beoordelen, omdat er onvoldoende zicht is op hoe de symptomen van de psychose precies tot geweld hebben geleid. Middelengebruik, beperkte coping (met beperkte openheid over zijn symptomen), beperkt ziekte-inzicht en beperkte motivatie voor behandeling zijn hierbij risico verhogende factoren. Psychiater Heus benadrukt in haar rapport dat het van belang is dat verdachte wordt behandeld in een forensische klinische setting met voldoende structuur, toezicht en beveiliging. Medicatie dient gecontinueerd te worden, verdachte dient psycho-educatie te krijgen en er dient meer zicht te komen op de stemmen en de inhoud van de wanen. Ook de ernst van de tenlastegelegde feiten en de beperkte mate van zicht op de inhoud van de psychotische symptomen, maken de behandeling en resocialisatie in een forensische setting noodzakelijk. De deskundige Heus acht de TBS-maatregel met voorwaarden niet passend. Hoewel verdachte bereid is medicatie te nemen, is de motivatie om met behandeling zicht te bieden en grip te krijgen op de psychotische symptomen beperkt, evenals het ziekte-inzicht. Het advies is dan ook de oplegging van de TBS-maatregel met dwangverpleging.
Ook de deskundige J.E.P. Kruikemeier, psycholoog, adviseert in zijn Pro Justitia rapportage van 12 oktober 2021 de oplegging van de TBS-maatregel met dwangverpleging. Hij benadrukt ook dat het risico op recidive moeilijk te beoordelen is, waarbij niet kan worden vastgesteld hoe groot de kans is dat een psychose opnieuw zal leiden tot een zeer ernstige uitbarsting van geweld. Een behandeling dient in een forensische setting plaats te vinden binnen het kader van een TBS-maatregel, juist vanwege de noodzaak van de beveiliging van de maatschappij. Verdachte wordt niet in staat geacht om de bij een TBS-maatregel met voorwaarden behorende afspraken op hun reikwijdte te overzien. Moeilijk te voorspellen is in hoeverre hij, wanneer het psychotisch toestandsbeeld verder is verbleekt, een voor hem realistisch beeld zal krijgen van wat een grondige behandeling van zijn problematiek behelst en daarover kan oordelen. Psycholoog Kruikemeier adviseert dan ook de oplegging van de TBS-maatregel met dwangverpleging.
De deskundigen Heus en Kruikemeier hebben respectievelijk op 26 januari 2022 en 24 januari 2022 hun bevindingen herhaald in een aanvullend rapport Pro Justitia. De deskundige Heus blijft bij haar advies. Hoewel verdachte enig ziektebesef en motivatie voor behandeling heeft, is deze motivatie, het probleembesef en het ziekte-inzicht beperkt. In combinatie met de ernst van de feiten acht psychiater Heus de TBS-maatregel met voorwaarden dan ook onvoldoende om het recidivegevaar af te wenden. Ook de deskundige Kruikemeier blijft bij zijn advies. Hoewel verdachte in vergelijking met oktober 2021 beter in staat lijkt te zijn de reikwijdte van een TBS-maatregel met voorwaarden te kunnen beoordelen, is een dergelijke maatregel niet toereikend. Hoe groot de kans is dat verdachte opnieuw in een psychotische toestand tot ernstig gewelddadig gedrag zal komen, kan, vanwege het ontbreken van een delictscenario, niet goed worden vastgesteld. Daarnaast heeft verdachte weliswaar ziektebesef, maar geen ziekte-inzicht. Ook kan niet worden beoordeeld of verdachte voldoende gemotiveerd is voor een behandeling. Bovendien heeft verdachte zeer ernstige misdrijven begaan. Psycholoog Kruikemeier blijft dan ook bij zijn advies om aan verdachte de TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
Ter terechtzitting van 3 februari 2022 hebben de deskundigen hun adviezen toegelicht en bevestigd. Zij hebben toegelicht dat het van belang is dat er een delictscenario wordt opgesteld, met behulp waarvan een signaleringsplan kan worden gemaakt opdat in een vroegtijdig stadium kan worden ingegrepen indien hij dreigt af te glijden in een psychose.
Het is van belang dat verdachte langdurige behandeling ondergaat, waaronder psycho-educatie en psychotherapie, om zo het recidivegevaar te beperken. De deskundigen hebben benadrukt dat gevoeligheid voor psychoses iets is dat je je hele leven houdt en dat medicatie op zichzelf niet genoeg is om dit te verhelpen. Gebleken is dat de door verdachte gebruikte medicatie kennelijk niet voldoende was om de psychose te voorkomen en dat verdachte (vervolgens) is opgehouden met de inname van medicatie. De deskundigen hebben bovendien hun zorgen geuit over het ontbrekende ziekte-inzicht van verdachte. De rechtbank ziet dat geïllustreerd in de houding van verdachte op zitting. Zo heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij zichzelf geen gevaar voor de maatschappij vindt. Ook heeft verdachte verklaard dat hij de gepleegde delicten buiten zichzelf plaatst. Hieruit blijkt dat verdachte op dit moment niet over ziekte-inzicht beschikt. Dat ziekte-inzicht is noodzakelijk om ernstig gewelddadig gedrag in de toekomst te kunnen voorkomen. De rechtbank sluit bovendien niet uit dat verdachte ten aanzien van de psychotische verschijnselen nog niet het achterste van zijn tong heeft laten zien.
De rechtbank neemt de adviezen van de deskundigen over. De rechtbank is van oordeel dat, rekening houdend met de problematiek van verdachte, het ontbreken van ziekte-inzicht, de ernst van de feiten en de mate van beveiliging die nodig is, de benodigde behandeling niet op een andere manier gerealiseerd kan worden dan middels de TBS-maatregel met dwangverpleging en zal deze maatregel dan ook aan verdachte opleggen.
Verdachte dient op grond van het vorenstaande ter beschikking te worden gesteld en van overheidswege te worden verpleegd, mede aangezien de bewezen geachte feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist.
Niet gemaximeerde TBS
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, stelt de rechtbank vast dat de bewezen geachte feiten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.

10.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

10.1
De vorderingen
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 17.500,- aan vergoeding van immateriële schade, bestaande uit affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast vordert zij € 482,04,- aan vergoeding van proceskosten, bestaande uit reiskosten ten behoeve van het bijwonen van de zittingen, alsmede reiskosten ten behoeve van het slachtoffergesprek.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 17.500,- aan vergoeding van immateriële schade, bestaande uit affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert € 1.849,02,- aan vergoeding van materiële schade en € 7.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Benadeelde partij [benadeelde partij 5]
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] vordert € 7.414,81,- aan vergoeding van materiële schade,
bestaande uit medische kosten, reiskosten, kleding, toekomstige medische kosten en toekomstige reiskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij [benadeelde partij 5] heeft verzocht de vordering ten aanzien van de toekomstige medische kosten (€ 5.000,-) en de toekomstige reiskosten
(€ 500,-) niet-ontvankelijk te verklaren. Daarnaast vordert de benadeelde partij [benadeelde partij 5]
€ 25.000,- aan immateriële schade.
Benadeelde partij [benadeelde partij 4]
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] vordert € 1.003.992,67,- aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit medische kosten, reis- en parkeerkosten, gederfde inkomsten, buitengerechtelijke kosten, overige kosten en toekomstige materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij [benadeelde partij 4] heeft verzocht de vordering ten aanzien van de toekomstige materiële schade (€1.000.000,-) niet-ontvankelijk te verklaren. Daarnaast vordert de benadeelde partij [benadeelde partij 4] € 50.000,- aan immateriële schade.
Benadeelde partij [benadeelde partij 6]
De benadeelde partij [benadeelde partij 6] vordert € 13.921,18 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit medische kosten, waaronder de ziekenhuisopname, kosten van de benodigde therapieën, de kosten van crèmes en de kosten van een laserbehandeling, de kosten van de studievertraging, de kosten van de huishoudelijke hulp, de kosten van het eigen risico van de zorgverzekeraar, de kosten van kleding, schoenen en een riem die na het ongeval onbruikbaar zijn geworden en reis- en parkeerkosten. Daarnaast vordert de benadeelde partij [benadeelde partij 6]
€ 40.400,- aan vergoeding van immateriële schade.
10.2
Het standpunt van de officier van justitie
Benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] in zijn geheel dienen te worden toegewezen.
Benadeelde partijen [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 4]
Ook de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 4] dienen te worden toegewezen, ter hoogte van de bedragen die respectievelijk worden verzocht. De officier van justitie heeft verzocht de benadeelde partijen [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 4] voor het overige (met betrekking tot de toekomstige schade) niet-ontvankelijk te verklaren, conform hun verzoek.
Benadeelde partij [benadeelde partij 6]
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering dient te worden toegewezen, met uitzondering van post 5, ‘medische fitness met fysiotherapeut, geschat, begeleiding na behandeling neurochirurg en huidarts’, en post 6, ‘kosten psycholoog, geschat, eigen bijdrage, 2022’. De benadeelde partij dient in dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De officier van justitie heeft ten aanzien van alle vorderingen benadeelde partij gevorderd dat deze worden inclusief de wettelijke rente worden toegewezen en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, behalve voor zover het proceskosten betreft.
10.3
Het standpunt van de verdediging
Benadeelde partijen [benadeelde partij 1]
De raadsvrouw van verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, behalve voor zover dit de vordering ten aanzien van de proceskosten betreft. Reiskosten naar een zitting komen niet voor vergoeding als proceskosten in aanmerking, nu de benadeelde partij [benadeelde partij 1] is bijgestaan door een advocaat. De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet onder de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 6:108 lid 4 onder g BW valt. De benadeelde partij dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De raadsvrouw van verdachte heeft zich ten aanzien van de gehele vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Benadeelde partij [benadeelde partij 5]
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] heeft de raadsvrouw van verdachte het volgende aangevoerd. De benadeelde partij dient ten aanzien van gevorderde kosten van de Turkse psycholoog (€ 635,59,-) niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu de data van de declaraties niet begrijpelijk zijn en ook niet stroken met het feit dat [benadeelde partij 5] vanaf 1 september 2021 weer in Nederland aan het werk is gegaan. Ook in de gevorderde reiskosten van Turkije naar Nederland (€ 301,19,-) dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu het causale verband tussen het onder feit 3 gepleegde feit en deze post ontbreekt. De gevorderde toekomstige medische kosten en de toekomstige reiskosten dienen te worden afgewezen, nu deze niet voldoende zijn onderbouwd. Tot slot heeft de raadsvrouw van verdachte verzocht de gevorderde immateriële schade aanzienlijk te matigen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 4]
De raadsvrouw van verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het eigen risico (€ 1.370,-), de ziekenhuisopname (€ 155,-), de fysiotherapie
(€150,-), de kleding (248,99,-), de piercing (€ 50,-), de telefoon (€ 355,20,-), de gederfde inkomsten (€ 627,60,-) en de buitengerechtelijke kosten (€ 52,50,-).
De parkeerkosten die zijn gemaakt in de periode 21 tot en met 26 mei 2021 vallen onder de gevorderde kosten van de ziekenhuisopname (daggeldvergoeding). De raadsvrouw van verdachte heeft zich gerefereerd ten aanzien van de parkeerkosten die in de overige periode zijn gemaakt. De gevorderde reiskosten die met de auto zijn gemaakt in de periode van 21 tot en met 26 mei 2021 komen niet voor toewijzing in aanmerking, nu het om verplaatste schade gaat. De gevorderde toekomstige materiële kosten dienen te worden afgewezen, nu deze niet voldoende zijn onderbouwd. Tot slot heeft de raadsvrouw van verdachte verzocht de gevorderde immateriële schade aanzienlijk te matigen.
Benadeelde partij [benadeelde partij 6]
De raadsvrouw van verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de ziekenhuisopname (€ 217,-), de hulp in de huishouding (€ 222,-), het eigen risico (€ 355,70-) en de kleding (€ 673,30,-). De benadeelde partij dient in de vordering ten aanzien van de studievertraging (€ 9.075,-) niet-ontvankelijk te worden verklaard dan wel aanzienlijk gematigd te worden, nu niet kan worden vastgesteld dat de studievertraging uitsluitend of in overwegende mate het gevolg is geweest van het bewezenverklaarde feit 5. Ook in de vordering ten aanzien van de medische fitness met fysiotherapeut, met begeleiding door een neurochirurg en een huidarts (€ 250,-), dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu deze onvoldoende is onderbouwd. Datzelfde geldt voor de geschatte kosten van de psycholoog (€ 500,-). De post ‘huisapotheek’ (€ 57,-) is onvoldoende onderbouwd. De post die betrekking heeft op olie en crème (€ 158,-) wordt slechts onderbouwd met bonnen die totaal €93,36,- bedragen, en de vordering ten aanzien van dit gedeelte kan dan ook alleen voor dit bedrag worden toegewezen. De benadeelde partij dient in het gedeelte van de vordering ‘reiskosten/parkeerkosten’ (€25,40,-) niet-ontvankelijk te worden verklaard. De post die ziet op de kosten van de huidkliniek betreft een totaalbedrag van € 2.376,83,- en niet het bedrag dat in de vordering vermeld staat (€2.387,78,-). Tot slot heeft de raadsvrouw van verdachte verzocht de gevorderde immateriële schade aanzienlijk te matigen.
10.4
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] door de bewezenverklaarde moord op haar vader [slachtoffer 1] affectieschade is toegebracht. Op grond van het Besluit vergoeding affectieschade maakt zij aanspraak op de vergoeding van € 17.500,- aan affectieschade. De rechtbank wijst dit deel van de vordering van de benadeelde partij dan ook toe tot een bedrag van € 17.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2021.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De rechtbank ziet dat anders voor de door [benadeelde partij 2] – de zus van het overleden slachtoffer [slachtoffer 1] – gevorderde affectieschade. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Broers en zussen zijn niet opgenomen in de opsomming van personen die aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade, omdat de wetgever er uitdrukkelijk voor heeft gekozen hen niet standaard een recht op affectieschade toe te kennen. Dit sluit niet uit dat zij in bijzondere gevallen een beroep kunnen doen op de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 6:108 lid 4 onder g BW.
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat bij de uitleg van de hardheidsclausule zoveel mogelijk aangesloten moet worden bij de bedoeling van de wetgever, zoals die blijkt uit de memorie van toelichting en wetsgeschiedenis. In de memorie van toelichting staat dat sprake kan zijn van “een nauwe persoonlijke betrekking” tussen bijvoorbeeld broers en zussen als zij langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen. De rechtbank leidt hieruit af dat de wetgever heeft bedoeld dat broers en zussen slechts in uitzonderlijke gevallen aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade en dat het onvoldoende is als uitsluitend komt vast te staan dat zij bij elkaar woonden en een goede en hechte band hadden.
De rechtbank begrijpt uit de toelichting op de vordering en uit hetgeen [benadeelde partij 2] op de zitting naar voren heeft gebracht dat [benadeelde partij 2] een hechte band had met haar broer. Zo kon het slachtoffer [slachtoffer 1] altijd rekenen op de steun van zijn zus en verbleef hij wel eens bij haar in Groningen. De rechtbank heeft dan ook oog voor het zware verlies van [benadeelde partij 2] . Zonder daaraan af te doen, stelt de rechtbank vast dat [benadeelde partij 2] en haar broer echter niet langdurig bij elkaar woonden en er ook geen sprake was van een zorgrelatie. Er is daarom al met al, in dit strafproces, onvoldoende gesteld of gebleken dat [benadeelde partij 2] in aanmerking komt voor affectieschade op grond van de hardheidsclausule. [benadeelde partij 2] wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde onder feit 2 rechtstreeks materiële schade en immateriële is toegebracht. De vordering is niet betwist. De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 1.849,02,- en de vordering tot vergoeding van immateriële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 7.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2021.
Benadeelde partij [benadeelde partij 5]
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde onder feit 3 rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is ter terechtzitting betwist. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde feit 3 en de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding ten aanzien van het eigen risico (€ 662,06,-), de opname in het ziekenhuis (€ 155,-) en de kleding (€ 160,97,-). Dat geldt ook voor de gevorderde kosten van de Turkse psycholoog (€ 635,59,-). De rechtbank acht het begrijpelijk dat de benadeelde partij [benadeelde partij 5] na een dergelijke ingrijpende gebeurtenis therapeutische gesprekken met een psycholoog wenst te voeren in haar eigen moedertaal. Bovendien hebben deze sessies online plaatsgevonden op de momenten dat [benadeelde partij 5] in Nederland verbleef. De rechtbank is echter van oordeel dat er geen sprake is van een voldoende rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde onder feit 3 en de gevorderde reiskosten van Turkije naar Nederland (€ 301,19,-).
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 1.613,62,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2021.
Vast staat tevens dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 15.000,-. De vordering tot vergoeding van immateriële schade zal voor dit bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2021.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Benadeelde partij [benadeelde partij 4]
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde onder feit 4 rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is ter terechtzitting betwist.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde feit 4 en de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding ten aanzien van het eigen risico (€ 1.370,-), de ziekenhuisopname (€ 155,-), de fysiotherapie
(€150,-), de kleding (248,99,-), de piercing (€ 50,-), de telefoon (€ 355,20,-), de gederfde inkomsten (€ 627,60,-) en de buitengerechtelijke kosten (€ 52,50,-). Dat geldt ook voor de reis- en parkeerkosten. De rechtbank overweegt dat parkeerkosten, anders dan de verdediging heeft aangevoerd, buiten de daggeldvergoeding van de Letselschaderichtlijn vallen en dat de gevorderde parkeerkosten, ook die betrekking hebben op de periode van 21 tot en met 26 mei 2021, voor toewijzing vatbaar zijn. Dat geldt ook voor de reiskosten die de ouders van [benadeelde partij 4] hebben gemaakt. De benadeelde partij [benadeelde partij 4] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de reiskosten van haar ouders heeft betaald, voor zover die zagen op het brengen van [benadeelde partij 4] naar het ziekenhuis, waardoor de rechtbank van oordeel is dat het niet om verplaatste schade gaat.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 3.547,25,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2021.
Vast staat tevens dat aan de benadeelde partij door het onder 4 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 20.000,-. De vordering tot vergoeding van immateriële schade zal voor dit bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2021.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Benadeelde partij [benadeelde partij 6]
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder bewezenverklaarde onder feit 5 rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is ter terechtzitting betwist.
De rechtbank is van oordeel dat er een rechtstreeks verband is tussen het bewezenverklaarde onder feit 5 en de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding ten aanzien van de ziekenhuisopname (€ 217,-), de hulp in de huishouding (€ 222,-), het eigen risico (€ 355,70) en de kleding (€ 673,30,-). Dat geldt ook voor de gevorderde schadevergoeding ten aanzien van de posten ‘huisapotheek, 2021’ (€ 57,-) en ‘Bio-Oil en Bio-crème, zonnebrandcrème factor 50, 2021’ (€ 158,-). De rechtbank acht het voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [benadeelde partij 6] dergelijke kosten, voor de aankoop van crèmes ten behoeve van het littekenherstel, heeft moeten maken. Ook de post ‘reiskosten/parkeerkosten i.v.m. ziekenhuisbehandelingen, 2021’ (€ 25,40,-) is voor toewijzing vatbaar. De rechtbank acht het voldoende aannemelijk dat [benadeelde partij 6] voor dit bedrag reis-en parkeerkosten heeft moeten maken ten behoeve van de ziekenhuisbezoeken.
Dat geldt ook voor de post ‘kosten laseren littekens buik om verkleving en rood littekenweefsel buik te verminderen’ (€ 2.387,78). De benadeelde partij [benadeelde partij 6] heeft voldoende onderbouwd dat hij dit bedrag nog zal moeten uitgeven in verband met de behandeling van de littekens op zijn buik. De vordering tot vergoeding van deze schade zal dan ook worden toegewezen.
De rechtbank ziet dat anders voor het door [benadeelde partij 6] gevorderde bedrag aan kosten ten gevolge van studievertraging. Hoewel het aannemelijk is dat [benadeelde partij 6] door het bewezenverklaarde onder feit 5 enige studievertraging heeft opgelopen, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van vijf maanden studievertraging als gevolg van het bewezenverklaarde. De rechtbank gaat uit van drie maanden studievertraging en waardeert de schade als gevolg hiervan op een bedrag van € 5506,25,-. De vordering tot vergoeding van de studievertraging zal voor dit gedeelte worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige gedeelte van de vordering met betrekking tot de studiekosten niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ook de posten ‘medische fitness met fysiotherapeut, geschat, begeleiding na behandeling neurochirurg en huidarts’ (€ 250,-) en ‘kosten psycholoog, geschat, eigen bijdrage 2022’
(€ 500,-) acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij zal voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal €9.602,43,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2021.
Vast staat tevens dat aan de benadeelde partij door het onder feit 5 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 20.000,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal ten aanzien van alle toegewezen vorderingen, met uitzondering van de vorderingen die zien op proceskosten, de schadevergoedingsmaatregel opleggen op hierna te noemen wijze, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen geachte feiten is toegebracht. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de hierna te noemen duur.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
moord
ten aanzien van de feiten 2, 3, 4, 5 en 6:
telkens: poging tot moord
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], voor het bewezene
niet strafbaaren ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
niet-ontvankelijkin haar vordering.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot een bedrag van
€ 17.500,- (zegge zeventienduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 mei 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 95,16 (zegge vijfennegentig euro en zestien cent).
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor het overige
niet-ontvankelijkin haar vordering is.
Legt opaan verdachte de verplichting ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat
€ 17.500,- (zegge zeventienduizend vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 mei 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
122 dagen.De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] tot een bedrag van
€ 1.849,02,- (zegge duizend achthonderdnegenveertig euro en twee cent) aan vergoeding van materiële schade en € 7.500,- (zegge zevenduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 mei 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 3] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt opaan verdachte de verplichting ten behoeve van [benadeelde partij 3] aan de Staat
€ 9.349,02,- (zegge negenduizend driehonderdnegenenveertig euro en twee cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 mei 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
81 dagen.De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] tot een bedrag van € 1.613,62,- (zegge duizend zeshonderddertien euro en tweeënzestig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 15.000,- (zegge vijftienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 mei 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 5] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 5] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 5] voor het overige
niet-ontvankelijkin haar vordering is.
Legt opaan verdachte de verplichting ten behoeve van [benadeelde partij 5] aan de Staat € 16.613,62,- (zegge zestienduizend zeshonderddertien euro en tweeënzestig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 mei 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
118 dagen.De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] tot een bedrag van € 3.547,25,- (zegge drieduizend vijfhonderdzevenenveertig euro en vijfentwintig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 20.000,- (zegge twintigduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 mei 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 4] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 4] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 4] voor het overige
niet-ontvankelijkin haar vordering is.
Legt opaan verdachte de verplichting ten behoeve van [benadeelde partij 4] aan de Staat
€ 23.547,25,- (zegge drieëntwintigduizend vijfhonderdzevenenveertig euro en vijfentwintig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 mei 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
152 dagen.De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] tot een bedrag van € 9.602,43 (zegge negenduizend zeshonderdtwee euro en drieënveertig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 20.000,- (zegge twintigduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 mei 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 6] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 6] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 6] voor het overige
niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Legt opaan verdachte de verplichting ten behoeve van [benadeelde partij 6] aan de Staat € 29.602,43 (zegge negenentwintigduizend zeshonderdtwee euro en drieënveertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 mei 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
183 dagen.De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. P.L.C.M. Ficq en C.P.E. Meewisse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Utlu, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 februari 2022.