ECLI:NL:RBAMS:2022:6143

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
C/13/713756 / HA ZA 22-140
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bank voor niet informeren over risico's van fosfaatrechtenstelsel bij kredietverlening voor melkveebedrijf

In deze zaak vorderden de eisers, een vennootschap onder firma die een melkveebedrijf exploiteert, schadevergoeding van ABN AMRO BANK N.V. wegens vermeende schending van de zorgplicht door de bank. De eisers hadden in 2014 een kredietovereenkomst afgesloten voor de uitbreiding van hun melkveebedrijf, maar stelden dat de bank hen niet had geïnformeerd over de risico's van de invoering van een fosfaatrechtenstelsel, dat in 2018 werd ingevoerd. De rechtbank oordeelde dat de bank niet aansprakelijk was, omdat zij niet over meer relevante informatie beschikte dan de eisers zelf. De zorgplicht van de bank strekt zich niet uit tot bedrijfsrisico's van de eisers. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet konden aantonen dat de bank hen had moeten waarschuwen voor de risico's van de investering, en dat de eisers zelf ook op de hoogte waren van mogelijke toekomstige regelgeving. De vorderingen van de eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten van de bank.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Afdeling privaatrecht
Zaaknummer: C/13/713756 / HA ZA 22-140
Vonnis van 26 oktober 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van
de vennootschap onder firma
1.
[eiser 1] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser 2],
3.
[eiser 3],
4.
[eiser 4],
allen wonende te [woonplaats] ,
eisers,
hierna samen te noemen: [eisers] en individueel de vof, [eiser 2] , [eiser 3] respectievelijk [eiser 4] ,
advocaat: mr. O.R. van Hardenbroek van Ammerstol te 's-Gravenhage,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
hierna te noemen: de Bank,
advocaat: mr. A.J. Haasjes te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 februari 2022 met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
- het tussenvonnis van 8 juni 2022, waarbij een mondelinge behandeling van partijen is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 28 september 2022 en de daarin genoemde stukken,
- de brief van 10 oktober 2022 namens de Bank met opmerkingen over het proces-verbaal.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.
Korte omschrijving van de zaak en de beslissing
1.3.
Op 2 juli 2014 hebben [eisers] en de Bank een Kredietovereenkomst afgesloten voor de financiering van de uitbreiding van het melkveebedrijf van [eisers] . Met de financiering heeft [eisers] onder meer een nieuwe ligboxenstal gebouwd waarin 200 melkkoeien en 140 stuks jongvee zouden komen te staan. Op 2 juli 2015 heeft de overheid maatregelen aangekondigd ter beperking van de fosfaatuitstoot door melkveebedrijven afgestemd op het vee dat een boer hield op 2 juli 2015. [eisers] had de beoogde aantallen toen nog niet bereikt. Hierdoor staat een deel van de ligboxenstal leeg, terwijl [eisers] wel kosten heeft gemaakt. In deze procedure stelt [eisers] de Bank hiervoor aansprakelijk, omdat de bank heeft nagelaten [eisers] te informeren over het risico dat zulke regelgeving zou worden ingevoerd. De rechtbank oordeelt – kort gezegd - dat de Bank hiervoor niet aansprakelijk is, omdat de Bank niet over meer relevante informatie beschikte dan [eisers] en de zorgplicht van de Bank zich niet uitstrekt tot bedrijfsrisico’s van [eisers] .

2.De feiten

2.1.
[eisers] exploiteert een melkveebedrijf in [vestigingsplaats] . Het melkveebedrijf wordt al generaties voorgezet binnen de familie [eisers] . Op 27 september 2012 is een overeenkomst van vennootschap onder firma gesloten tussen de familie [eisers] en de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ).
2.2.
[eisers] heeft een vergunning gekregen voor uitbreiding van 115 melkkoeien en 50 stuks jongvee naar 200 melkkoeien en 140 stuks jongvee. Mede omdat de melkstal en gewone stal verouderd waren, wilde [eisers] onder meer een nieuwe ligboxenstal bouwen. [eisers] heeft zich voor de financiering van de ligboxenstal tot de Bank gewend en een financieringsaanvraag van in totaal € 2,3 miljoen ingediend.
2.3.
Hierna hebben [eisers] en de Bank gesprekken met elkaar gevoerd. Per brief heeft [eisers] het volgende aan de Bank geschreven, voor zover hier van belang:
“(…) We willen een hypotheekaanvraag indienen voor een nieuwe ligboxenstal voor 200 melkkoeien – veldschuur/voerkeuken / nieuwe silo’s / erfverharding.
Tot deze afweging zijn wij gekomen omdat we op dit moment maximaal 950.000 kg melk per jaar leveren, en we door de C.V. een Quotum hebben van 1.358.00[0] kg melk.
Dit is gedaan om straks zoals zo velen de stal niet half vol te hebben staan, maar op korte termijn op te schalen naar de 200 melkkoeien met een iets lagere productie zoals in de begroting vermeld. Dit hebben we gedaan voor de dierrechten die misschien in 2015 voor de wet gaan zorgen. Zodoende hebben we toch ‘t aantal stuks vee. (…)
Ook hebben we nagedacht over wat te doen als we de stal in 2015 niet vol mogen zetten door andere wetgeving bijvoorbeeld dierrechten. Daarom is in de begroting in 2014 de productie gezakt door minder krachtvoer te voeren (…), zodat we met eventueel beetje bij lease of de productie nog iets verder laten zakken de stal vol hebben, en gaan we in 2015 de productie weer opvoeren (…).”
2.4.
In een Kamerbrief van 18 januari 2013 heeft toenmalig staatssecretaris S.A.M. Dijksma (hierna: staatssecretaris Dijksma) geschreven dat met het vervallen van de melkquotering per 1 april 2015 ook één van de twee pijlers van het mestbeleid vervalt. De vraag of het treffen van aanvullende maatregelen in de Nederlandse situatie noodzakelijk blijft voor de periode na 2015 wordt bevestigend beantwoord. Na overleg met vertegenwoordigers uit de agrarische sector is er een wetsvoorstel verantwoorde mestafzet ingediend. Besloten is om te koersen op inwerkingtreding van uitsluitend de mestverwerkingsplicht. Mocht de mestverwerkingsplicht niet van de grond komen, dan is sturing door middel van dierrechten vanaf 2015 noodzakelijk.
2.5.
Per e-mail van 1 november 2013 heeft de Bank de eerste financieringsaanvraag van [eisers] afgewezen en deze beslissing als volgt gemotiveerd, voor zover hier van belang:
“(…) Ik heb (…) gekeken naar het ondernemingsplan van de familie [eisers] . De conclusie is dat wij dit niet willen financieren. Een verkapte melkmaatschap is niet financierbaar door de lasten die dit met zich brengt en het feit dat deze ondernemer over een paar jaar wil uitstappen (…).
Er wordt maar uitgegaan dat op 1 april 2015 geen beperkende maatregelen meer nodig zijn, maar wat als dit wel het geval is. (…)”
2.6.
Per e-mail van 6 december 2013 heeft [naam 2] , ingenieur bij Remie Fiscaal Juridisch en Bedrijfseconomisch Adviesbureau (hierna: [naam 2] ), het volgende namens [eisers] aan de Bank geschreven, voor zover hier van belang:
“(…) Met betrekking tot de melkveerechten kan ik me voorstellen dat indien er melkveerechten komen (…) de groei van de onderneming iets minder snel gaat. Echter aangezien er nu al een belangrijke basis is verwacht ik dat de onderneming toch wel aan de belangrijke ratio’s kan voldoen. (…)”
2.7.
In een Kamerbrief van 12 december 2013 heeft toenmalig staatssecretaris Dijksma het rapport
ex ante evaluatie mestbeleid 2013van het Planbureau voor de Leefomgeving en Wageningen-UR, aangeboden en daar een reactie op gegeven. In deze brief wordt onder meer het volgende geschreven. Het rapport biedt vertrouwen dat ook in een situatie zonder dierrechten de kaders van het mestbeleid worden gerespecteerd omdat berekend is dat de voorziene groei van de melkproductie, door verhoogde efficiëntie per dier en effecten van het voerspoor, niet leidt tot toename van de fosfaatproductie. Het kabinet wil de groei van individuele melkveehouderijen toestaan op voorwaarde dat voldoende grond onder het bedrijf ligt om de extra fosfaatproductie die het gevolg is van uitbreiding in zijn geheel te kunnen plaatsen. Uiteraard dient die groei wel plaats te vinden binnen de kaders van de milieurandvoorwaarden, zowel individueel vastgelegd als met collectieve emissieplafonds. In het kader van eerdere derogatiebeschikkingen is het nationale fosfaatproductieplafond vastgesteld op het niveau van 2002, te weten 172 miljoen kilo fosfaat per jaar. Wanneer uit de monitoring van de mestmarkt blijkt dat de feitelijke fosfaatproductie in enig jaar het plafond van 2002 overschrijdt, zijn nadere productiebeperkende maatregelen aan de orde. Aldus steeds deze kamerbrief.
2.8.
Op 15 februari 2014 heeft [eisers] een tweede ondernemingsplan voltooid (hierna: Ondernemingsplan). Dit Ondernemingsplan is, net als het eerste ondernemingsplan, in samenwerking met de heer [naam 3] (hierna: [naam 3] ), agrarisch adviseur, tot stand gekomen. [naam 3] had jarenlange ervaring als (technisch) adviseur en ondernemerscoach binnen de melkveesector. De begroting is opgesteld door de heer [naam 4] , accountants-administratieconsulent. Het Ondernemingsplan luidt als volgt, voor zover hier van belang:
“(…)1.1. Aanleiding[eiser 2] (59j) en zoon [eiser 4] (30j) werken in maatschap en gaan een nieuwe stal voor 200 melkkoeien met 3 melkrobots bouwen. (…) Zoon [eiser 4] woont sinds 3 jaar samen met [eiser 3] die ook bijzonder geïnteresseerd is in de melkveehouderij. (…) Ze wonen in de riante tweede bedrijfswoning en willen tzt het bedrijf overnemen. (…)
1.3.
Visie van de ondernemers
[eiser 2] en [eiser 4] gaan ervan uit dat de melkquotering per 1 april 2015 verdwijnt. De overheid zal naar de mening van ondernemers geen vervangende (beperkende) maatregelen in het leven roepen. (…)
2.7.
Kansen en bedreigingen(…)Bedreigingen(…)Dierrechten?(…)
4.1.
Conclusie(…) Uit bedrijfsvergelijkende overzichten blijkt dat het produceren van 1,7 miljoen liter melk waarvan 1,4 miljoen liter zonder dat kosten voor ruwvoeraankoop en mestafzet worden gemaakt bij een financiering van 1 euro/liter een goed rendement kan geven. De continuïteit wordt bepaald door de technische resultaten, de hoogte van de gezinsuitgaven en daarmee de mogelijkheden om af te lossen. Uit de prognose blijkt dat bij gekozen uitgangspunten de reserveringscapaciteit na uitvoering van het plan uitkomt in 2017 op 9,3 ct per liter. Dit is voldoende om bij de nieuwe status van de gebouwen voldoende af te lossen en daarnaast een buffer te hebben voor tegenvallende opbrengsten c.q. hogere kosten. (…)”
2.9.
Met het Ondernemingsplan heeft [eisers] opnieuw een financieringsaanvraag ingediend bij de Bank, dit keer ter hoogte van € 2,1 miljoen.
2.10.
Op 25 juni 2014 heeft de Bank aan de vof een financieringsvoorstel gedaan van in totaal € 2,1 miljoen. Het voorstel is op 2 juli 2014 aanvaard door [eisers] en [naam 1] . De kredietovereenkomst bestaat uit een hypothecaire geldlening van € 2 miljoen en een rekening-courant faciliteit van € 100.000,- (hierna: de Kredietovereenkomst). Volgens de Kredietovereenkomst wordt de rekening-courant faciliteit aangewend voor de normale bedrijfsvoering en de hypothecaire geldlening voor de financiering van onroerend goed en het oversluiten van ander bankkrediet.
2.11.
In december 2014 is de bouw van de ligboxenstal voltooid.
2.12.
Per 1 april 2015 is het melkquotum afgeschaft, en daarmee ook de beperking van de Nederlandse melkproductie.
2.13.
Op 1 juni 2015 heeft staatssecretaris Van Dam aan de Tweede Kamer geschreven dat de overschrijding van het sectorplafond voor de melkveehouderij aanleiding moet zijn om in te grijpen in de fosfaat productie op een nader te bepalen wijze.
2.14.
In een Kamerbrief van 2 juli 2015 kondigde de staatssecretaris een stelsel van fosfaatrechten aan dat zou teruggrijpen op referentiejaar 2014 en peildatum 2 juli 2015.
2.15.
Op 1 januari 2018 is het fosfaatrechtenstelsel ingevoerd. De minister van Landbouw, Natuur en Voedsel stelt de fosfaatrechten van een bedrijf vast. De toe te kennen fosfaatrechten staan gelijk aan de productie van dierlijke meststoffen door melkvee die op 2 juli 2015 op het bedrijf werd gehouden en geregistreerd stond.
2.16.
Op 2 juli 2015 had [eisers] 156 melkkoeien en 128 stuks jongvee.
2.17.
Bij beschikking van 10 januari 2018 heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland het aantal fosfaatrechten voor [eisers] vastgesteld op 8.957 kg fosfaat. De toegekende fosfaatrechten zijn onvoldoende om de beoogde uitbreiding naar 200 melkkoeien en 140 stuks jongvee te realiseren.
2.18.
Op 26 augustus 2019 is het bezwaar van [eisers] tegen de beschikking van 10 januari 2018 ongegrond verklaard omdat geen sprake is van een individuele disproportionele last.
2.19.
Per brief van 7 oktober 2019 heeft (de advocaat van) [eisers] de Bank meegedeeld dat zij haar zorgplicht heeft geschonden en [eisers] vooraf had moeten wijzen op risico’s waaronder de introductie van een fosfaatrechtenstelsel. [eisers] stelt de Bank aansprakelijk voor alle geleden en nog te lijden schade een wil met de Bank de mogelijkheden bespreken om uit de ontstane situatie te komen en een minnelijke oplossing te vinden.
2.20.
In de hierna tussen partijen gevoerde gesprekken en correspondentie heeft de Bank zich op het standpunt gesteld dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan en haar aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.21.
Per brief van 26 juni 2020 is [naam 1] als vennoot uit de vof getreden. De vof is voorgezet door [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] .

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert, samengevat, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. de Bank veroordeelt tot betaling van nadeelcompensatie wegens dwaling van [eisers] , ontstaan door schending door de Bank van haar zorgplicht, nader op te maken bij staat, en
II. subsidiair en meer subsidiair: de Bank veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding aan [eisers] in verband met de schending van de zorgplicht door de Bank, nader op te maken bij staat, en
III. de Bank veroordeelt in de proces- en nakosten.
3.2.
[eisers] stelt onder meer het volgende. [eisers] heeft gedwaald bij de totstandkoming van de Kredietovereenkomst. De Bank heeft een lening aan [eisers] verstrekt voor het realiseren van een uitbreiding van het melkveebedrijf, zonder vooraf te wijzen op of te waarschuwen voor de risico’s van de investering in het geval er door de overheid productiebeperkende maatregelen, waaronder een fosfaatrechtenstelsel, ingevoerd zouden worden. Nu [eisers] niet door de Bank is gewaarschuwd, is sprake van een ongeoorloofde verzwijging door de Bank. In plaats van vernietiging van de Kredietovereenkomst vordert [eisers] nadeelcompensatie.
Subsidiair heeft de Bank haar zorgplicht geschonden. De Bank heeft [eisers] niet geïnformeerd over het risico dat er naast de uitbreidingsfinanciering aanvullende investeringen nodig zouden zijn door de invoering van productiebeperkende wet- en regelgeving. Ook heeft de Bank nagelaten om te onderzoeken of er binnen de verstrekte financiering ruimte was om tegenvallers op te vangen en zodoende [eisers] te beschermen tegen overkreditering.
Meer subsidiair stelt [eisers] dat sprake is van onvoorziene omstandigheden omdat ten tijde van het afsluiten van de Kredietovereenkomst op 2 juli 2014 niet voorzienbaar was dat er productiebeperkende maatregelen ingevoerd zouden worden.
3.3.
De Bank voert verweer. De Bank concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Dwaling door ongeoorloofde verzwijging
4.1.
[eisers] stelt dat de Bank wist, mede gelet op alle verleende uitbreidingsfinancieringen aan de melkveesector, dat door de groei van de melkveesector het fosfaatproductieplafond overschreden zou worden en er productiebeperkende maatregelen ingevoerd zouden worden (zoals het fosfaatrechtenstelsel). De Bank wist ook dat deze informatie cruciaal was voor [eisers] omdat dit gevolgen had voor de bedrijfsvoering en daarmee de continuïteit van het melkveebedrijf. De Bank had er rekening mee moeten houden dat [eisers] ten tijde van het sluiten van de Kredietovereenkomst niet bekend was met de invoering van het fosfaatrechtenstelsel en de gevolgen daarvan. [eisers] kon daarmee redelijkerwijs ook niet bekend zijn. Daarnaast heeft de Bank nagelaten om de betaalbaarheid van de financiering te beoordelen. Nu de Bank [eisers] niet heeft ingelicht over of gewaarschuwd voor (de risico’s van) invoering van het fosfaatrechtenstelsel, is sprake van ongeoorloofde verzwijgingen door de Bank. Aldus [eisers] .
4.2.
De rechtbank kan niet vaststellen dat de Bank over informatie beschikte die zij voor [eisers] heeft verzwegen. Daarom komt [eisers] geen beroep toe op dwaling wegens ongeoorloofde verzwijgingen door de Bank over invoering van het fosfaatrechtenstelsel.
4.3.
Uit de feiten blijkt dat het onderwerp invoering van productiebeperkende maatregelen tussen partijen aan de orde is gekomen. In het kader van de eerste financieringsaanvraag noemt [eisers] in zijn brief (2.3) dat dierrechten mogelijk in 2015 voor de wet gaan zorgen. Als motivering voor het afwijzen van de eerste financieringsaanvraag noemt de Bank dat [eisers] ervan uit gaat dat de overheid na 1 april 2015 geen beperkende maatregelen zal nemen, ‘
maar wat als dit wel het geval is?’. Uit de e-mail van [naam 2] volgt dat [eisers] zich ervan bewust was dat het melkveebedrijf minder snel zal groeien als er melkveerechten komen, maar er desondanks aan de belangrijke ratio’s voldaan kan worden. Uit het Ondernemingsplan volgt dat [eisers] er vanuit gaat dat er geen beperkende maatregelen zullen komen, al vormt mogelijke invoering van dierrechten wel een mogelijke bedreiging voor het melkveebedrijf. Bij deze stand van zaken kan niet worden gezegd dat het onderwerp invoering van productiebeperkende maatregelen niet tussen partijen ter sprake is gekomen en dat [eisers] niet op de hoogte was van mogelijk toekomstig in te voeren productiebeperkende maatregelen.
4.4.
Daarbij komt dat de Bank niet beschikte over meer informatie dan [eisers] . De Kamerbrieven (2.4 en 2.7) zijn openbaar en zowel [eisers] als de Bank konden hiervan kennis nemen. De stelling van [eisers] dat de Bank meer wist omdat ze veelvuldig uitbreidingsfinancieringen aan de melkveesector verstrekte slaagt niet. De Bank is niet de huisbankier van de boerensector en heeft op basis van haar financieringen geen overzicht over die sector. [eisers] ontving advies van [naam 3] . Laatstgenoemde gaf vaker advies over modernisering van stallen en had dus kennis van zaken en enig inzicht, mogelijk niet onvergelijkbaar met dat van de Bank. Voornamelijk echter leidt groei van de melkveesector niet automatisch tot toename van de fosfaatproductie waardoor invoering van productiebeperkende maatregelen voor de Bank was te voorzien. Uit de Kamerbrief van 12 december 2013 volgt dat er veel omstandigheden van invloed zijn op het wel of niet overschrijden van het fosfaatplafond, zoals het landoppervlak waarover de boer beschikt en de eigen mestverwerking, de verhoogde efficiëntie per dier of het gebruik van voer dat voor minder fosfaatuitstoot zorgt (voetspoor). Bovendien blijkt uit de Kamerbrieven dat de overheid in de periode omstreeks het aangaan van de financiering meende dat er ruimte was voor – een zekere – groei in de melkveesector binnen de geldende milieunormen. De rechtbank kan in deze omstandigheden niet vaststellen dat de Bank een informatievoorsprong had op [eisers] en over informatie beschikte die de Bank uit hoofde van haar mededelingsplicht aan [eisers] had moeten meedelen.
4.5.
Daarnaast is voor een geslaagd beroep op dwaling vereist dat wordt gedwaald over wezenlijke kenmerken van het afgenomen product (de Kredietovereenkomst), zoals de overeengekomen rente, looptijd of hoofdsom. De door [eisers] aangevoerde dwaling betreft (het risico van) de invoering van de fosfaatrechten door de overheid. Dit onderwerp valt meer binnen de risicosfeer van de ondernemer en niet die van de bank. Omdat het verwijt van [eisers] geen wezenlijk kenmerk van de Kredietovereenkomst is, kan [eisers] geen beroep doen op dwaling. Daarbij is ook relevant dat [eisers] ervan uitging dat de overheid na 1 april 2015 geen productiebeperkende maatregelen zou invoeren. Toch is dit gebeurd. In feite gaat het dus om een teleurgestelde toekomstverwachting van [eisers] . Dwaling biedt geen bescherming tegen verwachtingen waarvan het wel of niet in vervulling gaan afhankelijk is van toekomstige omstandigheden. Ook hierom komt [eisers] geen beroep toe op dwaling.
Bancaire zorgplicht
4.6.
Naar vaste rechtspraak rust uit hoofde van haar maatschappelijke functie en deskundigheid op een bank een (bijzondere) zorgplicht jegens haar klanten. De zorgplicht kan inhouden dat de bank onderzoek moet doen naar de financiële mogelijkheden, de deskundigheid en doelstellingen van de klant. De inhoud en reikwijdte van de zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de betrokken rechtsverhouding, de hoedanigheid van de klant, de ingewikkeldheid van het product en de daaraan verbonden risico’s en de eventuele deskundigheid en relevante ervaring van de klant. Uit de (bijzondere) zorgplicht van de bank kan onder omstandigheden een waarschuwingsplicht voortvloeien. De waarschuwingsplicht strekt ertoe de klant te beschermen tegen de gevaren van eigen lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht.
4.7.
Bij de beoordeling van de omvang van de zorgplicht van de Bank zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang. [eisers] kan niet, zoals [eisers] voorstaat, gezien worden als vergelijkbaar met een consument. Zij heeft de Kredietovereenkomst immers afgesloten in de hoedanigheid van de vof met haar vennoten in de uitoefening van haar bedrijf. De financiering betreft een zakelijk krediet. De Kredietovereenkomst valt ook niet – anders dan [eisers] aanvoert - onder de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering nu zij is aangegaan voor de invoering daarvan (1 juli 2018) en bovendien de financiering meer dan
€ 2 miljoen bedraagt (de bovengrens voor kleinschalige financiering in die gedragscode). Daarvoor moet immers naar de totale aangeboden financiering gekeken worden. Verder is de door [eisers] gesloten Kredietovereenkomst een eenvoudig product. Het betreft een gewone hypothecaire geldlening met een rekening-courantkrediet en niet is gesteld of gebleken dat de Kredietovereenkomst complexe constructies bevat. Tot slot is [eisers] bij het opstellen van het Ondernemingsplan en de financieringsaanvraag bijgestaan door [naam 3] , [naam 4] en [naam 2] . [eisers] was daarmee, bijgestaan door zijn adviseurs, in staat om zelf een oordeel te vormen over de risico’s van het afsluiten van de Kredietovereenkomst.
Mededelingsplicht en/of voorlichtingsplicht geschonden door de Bank?
4.7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de Bank niet haar mededelings- of voorlichtingsplicht heeft geschonden. Allereerst is relevant dat geen sprake is van informatie-asymmetrie. In het voorgaande (4.3 en 4.4) is reeds overwogen dat het onderwerp productiebeperkte maatregelen tussen partijen ter sprake is gekomen en dat de Bank niet over meer of andere relevante informatie beschikte dan [eisers] . In zijn brief en het Ondernemingsplan noemt [eisers] zelf dat dierrechten een bedreiging kunnen vormen. Zowel [eisers] als de Bank hadden toegang tot de Kamerbrieven. Er was dan ook geen disbalans in informatie tussen [eisers] en de Bank die de Bank op basis van haar zorgplicht weer in evenwicht moest brengen.
4.7.2.
Verder is relevant dat [eisers] de Bank verwijt dat ze geen voorlichting heeft gegeven over het risico dat er naast de (uitbreiding)financiering aanvullende investeringen nodig zouden zijn als de overheid productiebeperkende wet- en regelgeving zou invoeren. Dit is informatie die betrekking heeft op toekomstige wet- en regelgeving en de daarop af te stemmen bedrijfsvoering. De zorgplicht van de Bank echter heeft alleen betrekking op door de Bank aangeboden producten (zoals de hypothecaire geldlening en rekening-courant faciliteit) of de inhoud van de Kredietovereenkomst.
Heeft de Bank voldoende gedaan om overkreditering te voorkomen?
4.7.3.
[eisers] stelt dat de Bank heeft nagelaten te onderzoeken of er binnen de verstrekte financiering ruimte was om tegenvallers op te vangen en zodoende [eisers] te beschermen tegen overkreditering.
4.7.4.
[eisers] heeft echter onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van overkreditering. Relevant is dat het een zakelijk krediet betreft; regels die gelden voor consumentenkrediet zijn niet van toepasing. Bovendien is er geen adviesrelatie. De rol van de Bank was beperkt tot die van kredietverlener. [eisers] heeft de Bank benaderd voor een financiering en de Bank heeft de financiering verstrekt op basis van het door [eisers] opgestelde Ondernemingsplan. De verantwoordelijkheid voor het Ondernemingsplan ligt primair bij [eisers] . Het is aan de ondernemer ( [eisers] ) om te beoordelen of de beoogde investering voor hem rendabel is. De Bank mocht zich beperken tot het toetsen of [eisers] de financieringslasten kon voldoen uit de verwachte omzet en heeft dit ook gedaan. De Bank heeft immers de eerste financieringsaanvraag afgewezen uit vrees dat de financiering niet kon worden terugbetaald.
4.7.5.
[eisers] stelt dat de financiering ook ingezet zou worden voor de overdracht van het melkveebedrijf van vader op zoon. [eisers] heeft deze stelling onvoldoende onderbouwd. Weliswaar staat in 1.1. van het Ondernemingsplan dat het bedrijf te zijner tijd wordt overgenomen, zoals [eisers] op zitting heeft toegelicht, maar nergens is gebleken dat [eisers] een verzoek doet tot financiering in het kader van de beoogde overname of advisering daarover. De door [eisers] gestelde feiten en omstandigheden bevatten evenmin aanknopingspunten waaruit kan worden afgeleid dat [eisers] in verband met de financiering aandacht heeft gevraagd voor de gevolgen voor een toekomstige bedrijfsovername. Gezien deze omstandigheden kan [eisers] de Bank niet verwijten dat zij bij het verstrekken van de financiering geen rekening heeft gehouden met de (toekomstige) overdracht van het melkveebedrijf.
Inzage kredietdossier
4.7.6.
[eisers] verzoekt om inzage in haar kredietdossier om te beoordelen of de financieringsnormen op een juiste wijze zijn toegepast door de Bank. Zij grondt dit verzoek op artikel 843a van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) zonder deze vordering ook in het petitum op te nemen. Nu [eisers] onvoldoende onderbouwd heeft welke financieringsnormen van toepassing zijn die door de Bank overschreden zouden kunnen zijn en wat [eisers] daarover in het dossier verwacht aan te treffen wordt niet voldaan aan de eisen (van belang en bepaaldheid) die aan een dergelijk verzoek worden gesteld. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om eigener beweging op grond van artikel 22 Rv overlegging van het kredietdossier te gelasten.
Onvoorziene omstandigheden
4.8.
Meer subsidiair stelt [eisers] dat sprake is van onvoorziene omstandigheden omdat hij ten tijde van het afsluiten van de Kredietovereenkomst niet kon voorzien dat er productiebeperkende maatregelen ingevoerd zouden worden. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid kan niet worden verwacht dat [eisers] gehouden is aan de Kredietovereenkomst. De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is dat de invoering van productiebeperkende maatregelen onvoorzienbaar was, gelet op de overwegingen 4.3 en 4.4. Bovendien heeft [eisers] onvoldoende onderbouwd dat het invoeren van het fosfaatrechtenstelsel als onvoorziene omstandigheden moet worden aangemerkt.
Slotsom, overige verwijten en proceskosten
4.9.
De slotsom is dat geen van de gronden waarop [eisers] de vorderingen baseert slaagt. De vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
4.10.
De verweren van de Bank dat sprake is van verjaring van de vordering tot vernietiging van de Kredietovereenkomst vanwege dwaling, eigen schuld van [eisers] en het ontbreken van een causaal verband tussen de (vermeende) zorgplichtschending en de (vermeende) schade behoeven bij deze stand van zaken geen behandeling.
4.11.
Volgens de Bank moet de voormalig vennoot van [eisers] , de heer [naam 1] , opgeroepen worden in deze procedure omdat [eisers] vernietiging van de Kredietovereenkomst vordert en [naam 1] een van de partijen was bij de totstandkoming van die Kredietovereenkomst. Aangezien de rechtbank de vordering tot vernietiging afwijst, bestaat er geen noodzaak om [naam 1] in deze procedure te betrekken, mede gelet op de extra kosten en tijdsvertraging die dit met zich mee zou brengen.
4.12.
[eisers] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van de Bank als volgt vastgesteld:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
€ 1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.802,00
4.13.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van de Bank tot dit vonnis vastgesteld op € 1.802,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na de datum van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,- aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 85,- aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eisers] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de veertiende dag de datum van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, rechter, bijgestaan door mr. S.P.F. Sneeboer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2022.