ECLI:NL:RBAMS:2022:6137

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
13/100181-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 22-jarige man voor gewapende overvallen op winkels in Amsterdam

Op 27 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 22-jarige man, die samen met twee anderen gewapende overvallen heeft gepleegd op twee winkels in Amsterdam. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 720 dagen, waarvan 614 dagen voorwaardelijk. De overvallen vonden plaats in januari 2022, waarbij medewerkers van de winkels zijn bedreigd en mishandeld. Tijdens de zitting op 13 oktober 2022 heeft de officier van justitie, mr. C.R. Zetsma, de vordering gedaan, terwijl de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P.W. van Rijmenam-van Oosterom, hun verweer hebben gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de overvallen, ondanks zijn ontkenning van enige betrokkenheid. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de overval op een lachgasbezorger, omdat niet kon worden uitgesloten dat hij niet op de hoogte was van de overval. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de andere feiten gebaseerd op getuigenverklaringen, beveiligingsbeelden en OVC-gesprekken. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychologische toestand van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen. De rechtbank heeft de strafmaat gemotiveerd door de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder meldplicht en ambulante begeleiding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/100181-22
Datum uitspraak: 27 oktober 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.R. Zetsma en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. P.W. van Rijmenam-van Oosterom naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 31 januari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een of meerdere geldbedrag(en) en/of sleutel(s) en/of een tasje, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Aktiesport (gevestigd aan de [adres] ) toebehoorde, door eenmaal of meermalen
- voornoemde [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] een vuurwapen voor te houden en/of te tonen en/of
een vuurwapen op het hoofd, in elk geval op het lichaam van voornoemde [naam 1] en/of [naam 2] en/of
[naam 3] , te richten en/of gericht te houden en/of
- met een vuurwapen, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp, op/tegen het hoofd, in elk geval
tegen het lichaam van vooroemde [naam 1] en/of [naam 2] , te slaan en/of
- (dreigend) tegen voornoemde [naam 1] te zeggen dat hij, verdachte zou schieten indien voornoemde
[naam 1] de kluis niet binnen 10 seconden zou openen en/of
- (dreigend) tegen voornoemde [naam 2] te zeggen dat hij, verdachte voornoemde [naam 2] met een
wapen tegen het hoofd zou slaan als hij niet zou blijven staan en/of
- (dreigend) tegen voornoemde [naam 3] te zeggen dat zij de kassa moest openen;
(art 312 lid 2 ahf/sub 2, 317 lid 1 en, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 31 januari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere geldbedrag(en) en/of sleutel(s) en/of een tasje, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Aktiesport (gevestigd aan de [adres] ), in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door door eenmaal of meermalen
- voornoemde [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] een vuurwapen voor te houden en/of te tonen en/of
een vuurwapen op het hoofd, in elk geval op het lichaam van voornoemde [naam 1] en/of [naam 2] en/of
[naam 3] , te richten en/of gericht te houden en/of
- met een vuurwapen, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp, op/tegen het hoofd, in elk geval
tegen het lichaam van vooroemde [naam 1] en/of [naam 2] , te slaan en/of
- (dreigend) tegen voornoemde [naam 1] te zeggen dat hij, verdachte zou schieten indien voornoemde
[naam 1] de kluis niet binnen 10 seconden zou openen en/of
- (dreigend) tegen voornoemde [naam 2] te zeggen dat hij, verdachte voornoemde [naam 2] met een
wapen tegen het hoofd zou slaan als hij niet zou blijven staan en/of
- (dreigend) tegen voornoemde [naam 3] te zeggen dat zij de kassa moest openen;
(art 310, art 312 lid 1 en art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 26 januari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, één of meerdere telefoon(s), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Used Products (gevestigd op [adres] ), in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam 4] en/of [naam 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- voornoemde [naam 4] en/of [naam 5] een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp
en/of een (klauw)hamer, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp, aan voornoemde [naam 4]
en/of [naam 5] te tonen en/of voor te houden en/of
- een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van voornoemde [naam 4]
en/of [naam 5] te werpen en/of te gooien en/of
- voornoemde [naam 4] naar de grond te duwen en/of
- (vervolgens) op/tegen het (achter)hoofd, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [naam 4] ,
te slaan en/of te stompen;
(art 310, art 312 lid 1 en art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij op of omstreeks 3 januari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, 34, in elk geval één of meerdere lachgasfles(sen), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan De Gaspluk, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam 6] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door voornoemde [naam 6] vast te pakken en/of naar de grond te duwen en/of op de grond te gooien.
(art 310, art 312 lid 1 en art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten en daartoe het volgende aangevoerd. Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde, is het volgens de officier van justitie niet uit te sluiten dat verdachte niet wist dat de bedoeling was de lachgasbezorger te overvallen. Daarom moet verdachte daarvan worden vrijgesproken. Verdachte heeft de overval op de lachgasbezorger, die in tijd voor de andere tenlastegelegde feiten heeft plaatsgevonden, echter wel zien gebeuren en heeft vanaf dat moment ook geweten waarmee de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich bezig hielden. Vervolgens heeft hij hen naar en van de overvallen op Used Products en Aktiesport gereden. Used Products en Aktiesport zijn door drie personen overvallen. Verdachte is de derde dader geweest. Dat volgt uit de signalementen, de OVC gesprekken tussen medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] waarin zij spreken over verdachte en voor wat betreft feit 3 uit het feit dat er telefoondozen van de uit de Used Products weggenomen telefoons in de woning van verdachte zijn aangetroffen. Van een vierde persoon is ook niet gebleken.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle hem ten laste gelegde feiten en daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft verklaard dat de grijze Daewoo Kalos met kenteken [kenteken] van medeverdachte [medeverdachte 2] was, dat verdachte daarvan gebruik mocht maken, dat verdachte reed voor [medeverdachte 2] wanneer deze daarom vroeg en dat verdachte daarbij geen vragen stelde. Zo heeft verdachte [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] naar Used Products en Aktiesport gereden. Vervolgens zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] uitgestapt en is verdachte in de auto blijven wachten. Later zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] weer ingestapt en is verdachte weer weggereden. Verdachte wist van tevoren niet dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de Used Products en de Aktiesport zouden overvallen en achteraf zag hij ook niets bijzonders aan hen. Verdachte voldoet ook niet aan de signalementen van de derde overvaller. Uit de OVC gesprekken volgt bovendien dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] het, voor wat betreft de overval op de Aktiesport, hebben over betrokkenheid van ene [(bij)naam] , dat is niet de (bij)naam van verdachte. Daarbij heeft de politie, voor wat betreft de overval op Used Products, sterke aanwijzingen van betrokkenheid van een andere jongen. Al met al kan dan ook niet bewezen worden verklaard dat verdachte de overvallen op Used Products en Aktiesport heeft medegepleegd. Weliswaar heeft hij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op verzoek ergens heengereden, maar niet blijkt dat hij enige materiële of intellectuele bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan de overvallen. Verdachte wist immers niet wat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] van plan waren, zodat ook geen sprake is geweest van bewuste en nauwe samenwerking. Tot slot, moet verdachte ook worden vrijgesproken van de overval op de lachgasbezorger, nu niet blijkt dat verdachte wist dat die zou plaatsvinden.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak van de onder 4 ten laste gelegde overval op de lachgasbezorger
De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken, omdat niet kan worden uitgesloten dat verdachte niet wist dat de lachgasbezorger zou worden overvallen. Verdachte heeft verklaard op de plaats delict aanwezig te zijn geweest, maar niet uit de auto te zijn gestapt en alleen van een afstand een worsteling te hebben zien gebeuren. Op grond van de bewijsmiddelen is vast te stellen dat er ter plaatste bij de levering van lachgas een groep jongeren aanwezig was, waarvan er één de lachgasbezorger aanviel en de ander de achterklep van de auto van de lachgasbezorger opende. Een getuige zag vervolgens een aantal jongens in een kleine zilverkleurige auto stappen en wegrijden. Uit OVC gesprekken volgt dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] over hun betrokkenheid bij dit feit spreken terwijl verdachte niet zonder meer in de door de lachgasbezorger gegeven signalementen past. Gelet op het voorgaande kan dan ook niet kan worden uitgesloten dat verdachte daadwerkelijk nog in de auto zat en de overvallers van de lachgasbezorger, niet zijnde verdachte, pas op het moment van de levering tot de overval hebben besloten en verdachte daar ter plekke mee is geconfronteerd.
4.3.2.
Overwegingen ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde
Verdachte heeft verklaard dat hij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] weliswaar naar en van de overvallen heeft gereden, maar dat hij tijdens de overvallen in de auto zat te wachten en er geen weet van had en evenmin iets had opgemerkt. Vast staat in ieder geval dat verdachte ten tijde van de overvallen aanwezig was op de plaatsen delict. Vast staat ook dat zowel de Used Products als de Aktiesport blijkens de beveiligingsbeelden is overvallen door drie personen. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat er een vierde persoon aanwezig was die op eigen gelegenheid naar de plaatsen delict is gekomen en daarna met hen is vertrokken, maar uit de stukken blijkt niet van de aanwezigheid van een vierde persoon en evenmin heeft verdachte deze persoon nader geduid. Daarbij komt dat verdachte en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] voorafgaand en na beide overvallen veelvuldig telefonisch contact hebben gehad met elkaar, dat uit de OVC gesprekken volgt dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] verdachte bij (bij)naam noemen (onder andere dat zij verdachte moeten vragen de gereedschappen weg te doen en dat verdachte al moeilijk was om binnen te halen) en dat – voor wat betreft de overval op de Used Products – er drie dozen van weggenomen iPhone toestellen bij verdachte thuis zijn aangetroffen. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat de door de getuigen opgegeven signalementen en de beveiligingsbeelden niet uitsluiten dat verdachte de derde overvaller is geweest. Gelet hierop hecht de rechtbank geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij van niets afwist, dat hij tijdens de overvallen in de auto zat te wachten en dat hij ook niets heeft gemerkt aan medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] toen zij met een derde persoon waren teruggekeerd naar de auto. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte de derde overvaller is geweest en daarmee de overvallen heeft medegepleegd.
4.3.3.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 31 januari 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [naam 1] en
[naam 2] en [naam 3] heeft gedwongen tot de afgifte van geldbedragen toebehorende aan Aktiesport, gevestigd aan de [adres] , door
- voornoemde [naam 1] en [naam 2] en [naam 3] een wapen voor te houden en te tonen en een wapen op het
hoofd van voornoemde [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] te richten en gericht te houden en
- met een wapen op/tegen het hoofd van voornoemde [naam 1] en [naam 2] te slaan en
- dreigend tegen voornoemde [naam 1] te zeggen dat hij, verdachte, zou schieten indien voornoemde
[naam 1] de kluis niet binnen 10 seconden zou openen en
- dreigend tegen voornoemde [naam 2] te zeggen dat hij, verdachte, voornoemde [naam 2] met een
wapen tegen het hoofd zou slaan als hij niet zou blijven staan en
- dreigend tegen voornoemde [naam 3] te zeggen dat zij de kassa moest openen;
(art 312 lid 2 ahf/sub 2, 317 lid 1 en, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht)
2.
op 31 januari 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen geldbedragen en sleutels en een tasje, toebehorende aan Aktiesport, gevestigd aan de [adres] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [naam 1] en [naam 2] en [naam 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door
- voornoemde [naam 1] en [naam 2] en [naam 3] een wapen voor te houden en te tonen en een wapen op het
hoofd van voornoemde [naam 1] en [naam 2] en [naam 3] te richten en gericht te houden en
- met een wapen op/tegen het hoofd van voornoemde [naam 1] en [naam 2] te slaan en
- dreigend tegen voornoemde [naam 1] te zeggen dat hij, verdachte, zou schieten indien voornoemde
[naam 1] de kluis niet binnen 10 seconden zou openen en
- dreigend tegen voornoemde [naam 2] te zeggen dat hij, verdachte, voornoemde [naam 2] met een
wapen tegen het hoofd zou slaan als hij niet zou blijven staan en
- dreigend tegen voornoemde [naam 3] te zeggen dat zij de kassa moest openen;
3.
op 26 januari 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, meerdere telefoons, toebehorende aan Used Products, gevestigd op [adres] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [naam 4] en [naam 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door
- voornoemde [naam 4] en [naam 5] een mes en een klauwhamer te tonen en/of voor te houden
en
- voornoemde [naam 4] naar de grond te duwen en
- vervolgens op en tegen het hoofd van voornoemde [naam 4] te slaan en te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De strafeis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 730 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 625 voorwaardelijk (daarmee is het onvoorwaardelijke strafdeel gelijk aan de duur van het voorarrest), met een proeftijd van 2 (twee) jaren) en onder de voorwaarden genoemd in het Reclasseringsadvies van 11 oktober 2022 minus het contactverbod, het locatieverbod, het locatiegebod en het drugsverbod.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte openstaat voor hulpverlening.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Louter uit winstbejag heeft verdachte samen met twee anderen gewapende overvallen gepleegd op twee winkels. Daarbij zijn winkelmedewerkers bedreigd en mishandeld. Zodoende heeft verdachte samen met de andere overvallers schade en overlast veroorzaakt voor die winkelbedrijven. Bovendien zijn de betrokken winkelmedewerkers pijn en letsel toegebracht en is hen angst aangejaagd. Het is een feit van algemene bekendheid dat gewapende overvallen, zeker die waarbij geweld wordt gebruikt, een geestelijk trauma kunnen veroorzaken bij de slachtoffers daarvan, waarvoor zij behandeling behoeven en waarmee zij nog langere tijd te kampen kunnen hebben. Dat dit in onderhavige zaak ook het geval is geweest, blijkt uit de vorderingen van de benadeelde partijen [naam 1] en [naam 2] en hun slachtofferverklaringen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 1 augustus 2022. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten: in 2018 voor diefstal en in 2015 voor het bezit van een steekwapen.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het psychologisch Pro Justitia onderzoek van 7 oktober 2022 van GZ-psycholoog S.J. Sahtoe en het reclasseringsrapport van 11 oktober 2022 van Reclassering Nederland.
Blijkens het Pro Justitia rapport is bij betrokkene sprake van een vermijdende persoonlijkheidsstoornis, een stoornis in het gebruik van cannabis (ernstig) en een persisterende depressieve stoornis met melancholische kenmerken (licht). Omdat verdachte tegenover de psycholoog zijn betrokkenheid heeft ontkend, is het niet mogelijk geweest te beoordelen of de geconstateerde stoornissen van invloed zijn geweest op de keuzes van verdachte. De psycholoog heeft geadviseerd de feiten volledig aan verdachte toe te rekenen. Om dezelfde reden heeft de psycholoog ook geen aanleiding gezien een interventieadvies te geven. Wel heeft de psycholoog aanbevelingen gedaan. Volgens de psycholoog moet worden gewerkt aan het langdurig staken van het cannabisgebruik en het verminderen van de depressieve klachten die elkaar onderling lijken te versterken. Maar gelet op de gebrekkige motivatie van verdachte om zijn cannabisgebruik te staken, moet eerst aandacht zijn voor het vergroten van de motivatie, het verkrijgen van inzicht in de stoornissen en de functie van het cannabisgebruik. Gedacht wordt te starten met een detoxperiode voordat ambulante therapie ingezet wordt. Verder beveelt de psycholoog aan een outreachende vorm van hulpverlening in te zetten voor de praktische zaken in zijn leven (wonen, opleiding, dagbesteding, financiën etc.), door middel van het inzetten van een FACT-team, of een andere outreachende hulpvorm. Te zijner tijd kan worden bezien of er behandeling kan worden ingezet op de vermijdende persoonlijkheidsstoornis, door cognitieve gedragstherapie, zodat verdachte leert andere mensen toe te laten in zijn leven. De psycholoog concludeert verder dat bij betrokkene geen sprake is van een licht verstandelijke beperking, maar dat hij wel moeite heeft met het aansturen van zijn gedrag en zich gemakkelijk laat beïnvloeden door anderen. Omdat er vooral pedagogische onmogelijkheden wordt gezien adviseert de psycholoog het volwassenstrafrecht toe te passen.
Reclassering Nederland heeft in het rapport geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen, nu tijdens de schorsing is gebleken dat de opgestarte trajecten gericht op schoolgang en huisvesting stagneren en dat betrokkene zich minder begeleidbaar opstelt. De reclassering acht pedagogische mogelijkheden minder aanwezig en adviseert een deels voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden, te weten: meldplicht; ambulante begeleiding en behandeling door het FACT-team (indien de toezichthouder dit noodzakelijk acht); begeleid wonen of maatschappelijke opvang; contactverbod; locatieverbod en -gebod (met elektronische monitoring); het hebben van een dagbesteding; meewerken aan schuldhulpverlening (indien de toezichthouder dit noodzakelijk acht); meewerken aan middelencontrole en drugsverbod (indien de toezichthouder dit noodzakelijk acht).
De al geruime tijd als gezinsmanager van Jeugdbescherming bij verdachte betrokken deskundige [naam 7] heeft ter terechtzitting verklaard dat verdachte heel beïnvloedbaar is en de afgelopen jaren met betrekking tot hulpverlening en zijn opleiding steeds kleine stapjes in de juiste richting heeft genomen. De trajectbegeleider van verdachte bij Levvel heeft als deskundige ter terechtzitting verklaard dat verdachte een omklapwoning is toegekend en dat hij een opleiding tot loodgieter volgt, die het verkrijgen van een baan praktisch garandeert.
Gelet op deze adviezen constateert de rechtbank dat er geen aanwijzingen zijn voor een pedagogische beïnvloedbaarheid bij verdachte. De rechtbank zal de gegeven adviezen dan ook volgen en het volwassenenstrafrecht toepassen.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken hebben vastgesteld. De rechtbank sluit daarbij aan bij het oriëntatiepunt van een overval op een winkel. Voor een winkeloverval met licht geweld is het oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar.
Gelet op de ernst van het feit en de toepasselijke oriëntatiepunten is de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur aangewezen. Daar staat echter het volgende tegenover. Verdachte is niet eerder veroordeeld vanwege delicten van een dergelijke omvang en de meest recente eerdere veroordeling is van een tijd geleden. Ook is verdachte sinds zijn schorsing begin augustus niet met politie en justitie in aanraking gekomen. Verdachte lijkt vooral te proberen te vermijden buiten te komen. . Daarbij lijkt – gelet op hetgeen door de deskundigen over zijn persoon wordt geconstateerd en de wijze waarop hij in de OVC gesprekken door zijn medeverdachten wordt gekenschetst – verdachte te zijn meegesleept de overvallen mede te plegen en kan hij niet gekenmerkt worden als het grote brein of de iniatiefnemer daarachter. Al het voorgaande overwegende zal de rechtbank verdachte gelet op de ernst van de feiten een gevangenisstraf opleggen, maar zal deze gelet op de op de persoon van de verdachte en zijn rol in de bewezenverklaarde feiten voor een groot deel in voorwaardelijke vorm opleggen met de voorwaarden genoemd in het reclasseringsadvies van 11 oktober 2022, minus de voorwaarden betreffende het contactverbod, het locatieverbod, het locatiegebod en het drugsverbod. Met de officier van justitie acht de rechtbank deze voorwaarden niet nodig, terwijl het drugsverbod mogelijk zelfs contraproductief zou kunnen werken. Gelet op zijn verklaringen ter terechtzitting lijkt verdachte immers niet klaar om in het geheel met het gebruik van cannabis te stoppen.

9.Het beslag

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting gevraagd om teruggave aan verdachte van de onder hem in beslag genomen iPhone 13.
De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier geen beslaglijst bevindt, maar wel een kennisgeving van inbeslagneming waaruit, onder meer, blijkt dat op 21 april 2022 ter waarheidsvinding onder verdachte een blauwe Apple iPhone 13 Pro met goednummer 6177062 in beslag is genomen.
Nu het onderzoek is afgerond, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten van voornoemde telefoon, voor zover deze niet al aan hem is teruggeven.

10.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[naam 1]
De benadeelde partij [naam 1] vordert de vergoeding van € 2.215,56 (plus Pro Memorie) aan materiële schade (€ 2.197,56 aan gederfde inkomsten en € 18,- aan stomerijkosten) en van € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de benadeelde partij mr. F.G.J. Staals heeft de vordering ter terechtzitting gehandhaafd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk kan worden toegewezen voor wat betreft het materiële deel en dat het immateriële deel kan worden toegewezen tot een bedrag van € 3.500,-.
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd voor wat betreft het materiële deel en dat voor wat betreft het immateriële deel aansluiting moet worden gezocht bij de toegekende vergoeding in de strafzaak tegen medeverdachte [medeverdachte 1] , wat inhoudt de toekenning van € 3.500,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [naam 1] hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 3.518,-, bestaande uit € 18,- aan materiële schade en € 3.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en [naam 1] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaren.
Ter onderbouwing van de gederfde inkomsten over een periode van zes maanden zijn salarisspecificaties van de maanden februari, maart en april 2022 overgelegd. Hieruit kan de rechtbank niet de bedragen afleiden, waarmee in de vordering wordt gerekend. De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de gederfde inkomsten onduidelijk en onvoldoende onderbouwd. Daarmee levert de behandeling van de vordering voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op, aangezien het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij zal voor wat betreft de gederfde inkomsten dan ook niet-ontvankelijk in zijn vordering worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Hoewel de stomerijkosten niet met stukken, zoals een factuur, zijn onderbouwd, acht de rechtbank aannemelijk dat deze kosten zijn gemaakt, gelet op de foto’s in het dossier van het opgelopen letsel. De gevorderde schadevergoeding vanwege de stomerijkosten komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. Aldus staat vast dat de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks € 18,- aan materiële schade is toegebracht
Vaststaat ook dat de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde ook rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van de strafbare feiten lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij heeft voldoende concrete en objectieve gegevens aangevoerd, waaruit blijkt dat ten gevolge van het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan en dat niet slechts sprake is van meer dan een enkel psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de vergoeding voor de immateriële schade naar billijkheid op € 3.500,-. De vordering van de benadeelde partij is ook betwist voor wat betreft het meerdere. Aldus is de vordering voor wat betreft het meerdere onvoldoende onderbouwd. Daarmee levert de behandeling van de vordering voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op, aangezien het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij zal voor wat betreft het meerdere dan ook niet-ontvankelijk in zijn vordering worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[naam 2]
De benadeelde partij [naam 2] vordert de vergoeding van € 770,- aan materiële schade (€ 385,-
aan eigen bijdrage zorgkosten over 2022 en € 385,- aan eigen bijdrage zorgkosten over 2023) en van
€ 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van de benadeelde partij mr. N.R. Pronk (waarnemend voor mr. L.M.F. Aarts) heeft de vordering ter terechtzitting gehandhaafd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij deels hoofdelijk kan worden toegewezen. Materieel tot € 385,- en immaterieel tot € 3.500,-.
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd voor wat betreft het materiële deel en dat de vergoeding moet worden gematigd voor wat betreft het immateriële deel.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [naam 2] hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 3.885,-, bestaande uit € 385,- aan materiële schade en € 3.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en [naam 2] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaren.
Hoewel de kosten van de eigen bijdrage aan de zorgkosten over 2022 niet met stukken, zoals een afrekening van de zorgverzekeraar, zijn onderbouwd, acht de rechtbank aannemelijk dat deze kosten zijn gemaakt, gelet op de inhoud van het dossier en de wel overgelegde verwijzing van [naam 2] door zijn huisarts naar het BGGZ (met optie EMDR) van 5 mei 2022. De gevorderde schadevergoeding vanwege de eigen bijdrage aan de zorgkosten over 2022 komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. Aldus staat vast dat de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks € 385,- aan materiële schade is toegebracht.
De rechtbank acht de stelling van de benadeelde partij, dat hij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde € 385,- zal moeten betalen aan zijn zorgverzekeraar als eigen bijdrage aan zijn zorgkosten over 2023, onvoldoende onderbouwd. Niet blijkt immers dat hij die kosten zal maken. Daarmee levert de behandeling van de vordering voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op, aangezien het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij zal voor dat deel van zijn vordering dan ook niet-ontvankelijk in zijn vordering worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vaststaat ook dat de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde ook rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van de strafbare feiten lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij heeft voldoende concrete en objectieve gegevens aangevoerd, waaruit blijkt dat ten gevolge van het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan en dat niet slechts sprake is van meer dan een enkel psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de vergoeding voor de immateriële schade naar billijkheid op € 3.500,-. De vordering van de benadeelde partij is ook deels betwist. Aldus is de vordering voor wat betreft het meerdere onvoldoende onderbouwd. Daarmee levert de behandeling van de vordering voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op, aangezien het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij zal voor wat betreft het meerdere dan ook niet-ontvankelijk in zijn vordering worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[naam 6]
De rechtbank zal de benadeelde partij [naam 6] niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaren, omdat de verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waarop de vordering ziet. De benadeelde partij en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 55, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart het onder 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3.3. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1. en 2.
Eendaadse samenloop van:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om de diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
3.
Diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om de diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
720 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
614 dagen, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegdzal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
De veroordeelde meldt zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12 te Amsterdam en blijft zich melden zo vaak en zo lang Reclassering Nederland dat nodig acht;
Ambulante begeleiding/behandeling
De veroordeelde stelt zich onder behandeling van en werkt mee aan begeleiding door het FACT-team of een soortgelijke door Reclassering Nederland aan te wijzen ambulante zorgverlener. De behandeling start als Reclassering Nederland dat nodig acht en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als Reclassering Nederland in samenspraak met het behandelteam verantwoord acht. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels van de zorginstelling en de aanwijzingen die hem in het kader van zijn behandeling door of namens zijn behandelaren bij die instelling zullen worden gegeven. Daaronder kan het innemen van medicijnen vallen.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
De veroordeelde werkt mee aan het verkrijgen en behouden van een verblijfplek bij [verblijfplek] of een soortgelijke, door Reclassering Nederland aan te wijzen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat instelling in overleg met Reclassering Nederland heeft opgesteld;
Andere voorwaarde het gedrag betreffende: meewerken aan middelencontrole
De veroordeelde werkt mee aan controle op het gebruik van cannabis om het middelengebruik te beheersen. Deze controle vindt plaats door middel van speeksel-, bloed- en/of urineonderzoek, wanneer en zo vaak Reclassering Nederland dat nodig acht.
Andere voorwaarde het gedrag betreffende: meewerken aan schuldhulpverlening
De veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft Reclassering Nederland inzicht in zijn financiën en schulden;
Andere voorwaarde het gedrag betreffende: meewerken aan dagbesteding
De veroordeelde werkt mee aan het verkrijgen en behouden van een door zinvolle, door Reclassering Nederland goed te keuren dagbesteding, zoals het volgen van een opleiding en/of werk.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Gelast de
teruggave aan verdachtevan:
de blauwe Apple
iPhone 13 Promet goednummer 6177062, voor zover die niet al aan hem is teruggegeven.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [naam 1]toe tot een bedrag van
€ 18,-(achttien euro) aan vergoeding van materiële schade en van
€ 3.500,-(drieduizendvijfhonderd) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de
wettelijke rentedaarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 31 januari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [naam 2]toe tot een bedrag van
€ 385,-(driehonderdvijfentachtig euro) aan vergoeding van materiële schade en van
€ 3.500,-(drieduizendvijfhonderd) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de
wettelijke rentedaarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 31 januari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedragen aan [naam 1] en
[naam 2] voornoemd, behalve voor zover deze vorderingen al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden in beide gevallen begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partijen [naam 1] en [naam 2] voor het overige niet-ontvankelijk in hun vorderingen zijn.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 1] aan de Staat € 3.518,- (drieduizendvijfhonderdachttien euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 31 januari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan
gijzelingworden toegepast voor de duur van
45 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 2] aan de Staat € 3.885,- (drieduizendachthonderdvijfentachtig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 31 januari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan
gijzelingworden toegepast voor de duur van
48 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander aan een betalingsverplichting aan de Staat heeft voldaan, de daarmee corresponderende betalingsverplichting aan een benadeelde partij komt te vervallen en vice versa.
Verklaart de benadeelde partij [naam 6] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam 6] en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. van den Brink, voorzitter,
mrs. A.S. Dogan en J.B.C. Tummers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.L. Slaats, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 oktober 2022.