ECLI:NL:RBAMS:2022:6123

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
13/123115-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake vier vermogensdelicten met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 21 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1988, die zich schuldig heeft gemaakt aan vier vermogensdelicten. De rechtbank heeft de zaak op tegenspraak behandeld, waarbij de verdachte aanwezig was met zijn raadsman, mr. E.M. Steller, en de officier van justitie, mr. M.L. Vermeulen. De feiten betroffen diefstal van geldbedragen en elektrische fietsen, gepleegd in Amsterdam tussen mei en juli 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een elektrische fiets, diefstal van geldbedragen door middel van een valse sleutel, en het voorhanden hebben van heroïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder opname in een Forensische Verslavingsafdeling en ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de verdachte voor de schade die de benadeelde partijen hebben geleden. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] is niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair tenlastegelegde diefstal in zaak D, maar hem wel schuldig bevonden aan opzetheling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/123115-22 (A); 13/170377-22 (B); 13/171980-22 (C) en
13/141032-22 (D)
Datum uitspraak: 21 oktober 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ,
opgegeven verblijfadres ter terechtzitting:
[adres verdachte] ,
nu gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 oktober 2022. Op de zitting zijn de zaken gevoegd. De zaken worden hierna als zaak A, B, C en D aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.L. Vermeulen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.M. Steller, naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt – kort gezegd – beschuldigd van:
zaak A:
diefstal van een elektrische fiets van [slachtoffer 1] op 13 mei 2022 in Amsterdam;
zaak B:
1. diefstal van geldbedragen van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] door middel van een valse sleutel op of omstreeks 4 juli 2022 in Amsterdam;
2. voorhanden hebben van 1,48 gram heroïne op 6 juli 2022 in Amsterdam;
zaak C:
(primair) diefstal in vereniging of (subsidiair) poging tot diefstal in vereniging van een elektrische fiets van [slachtoffer 4] op 9 juli 2022 in Amsterdam;
zaak D:
(primair) diefstal in vereniging door middel van braak of (subsidiair) heling van een elektrische fiets van [slachtoffer 5] op of omstreeks 4 april 2022 in Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in de bijlage van dit vonnis. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd. Met betrekking zaak D leest de rechtbank de beschuldiging verbeterd in die zin dat met “4 april” wordt bedoeld “4 april 2022”. In de context van het dossier bezien betreft dit een kennelijke verschrijving. Verdachte wordt door de verbeterde lezing niet in zijn belangen geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van het tenlastegelegde in zaken C en D heeft zij aangevoerd dat steeds het primair tenlastegelegde kan worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van het primair tenlastegelegde in zaak D.
Ten aanzien van het tenlastegelegde in zaak A, zaak B feit 2, zaak C en zaak D subsidiair heeft de raadsman geen bewijsverweren gevoerd. Verdachte bekent het tenlastegelegde in zaak A en zaak B, onder feit 2.
Met betrekking tot feit 1 in zaak B heeft de raadsman betoogd dat de bewezenverklaring moet worden beperkt tot diefstal van een geldbedrag van € 40,50.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt het tenlastegelegde in zaak A, zaak B feiten 1 en 2, zaak C primair en zaak D subsidiair bewezen.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, waaronder de bekennende verklaring van verdachte ten aanzien van zaak A en zaak B feit 2. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank overweegt ten aanzien van zaak A, zaak B feit 1 en zaak D in het bijzonder het volgende.
Zaak A
Op basis van de bekennende verklaring van verdachte en de overige inhoud van het procesdossier kan worden bewezen dat verdachte zich op 13 mei 2022 schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een elektrische fiets. Niet kan worden vastgesteld dat de elektrische fiets toebehoorde aan aangever [slachtoffer 1] , zodat verdachte van dit tenlastegelegde onderdeel zal worden vrijgesproken.
Zaak B feit 1
Naar aanleiding van het aantreffen van een Abn Amro bankpas op naam van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] onder verdachte, heeft een verbalisant op 6 juli 2022 heeft telefonisch contact gehad met aangever [slachtoffer 2] over de vraag of [slachtoffer 2] een bankpas was kwijtgeraakt. [slachtoffer 2] verklaarde dat zijn vriendin [slachtoffer 3] constateerde dat de gezamenlijke bankpas niet meer in haar portemonnee zat. Uit de bankgegevens van [slachtoffer 3] komt naar voren dat op verschillende locaties en tijdstippen in de periode van 4 juli 2022 om 22:49 uur en 5 juli 2022 om 1:09 uur geldbedragen (respectievelijk € 0,38, € 20,50, € 20,00, € 12,65 en € 13,49) van de gezamenlijke bankrekening werden afgeschreven, waaronder bij coffeeshop [naam 1] en avondwinkel [naam 2] . [slachtoffer 2] heeft verklaard dat [slachtoffer 3] deze betalingen niet heeft verricht. Op camerabeelden van coffeeshop [naam 1] en avondwinkel [naam 2] wordt verdachte door verbalisanten herkend als diegene die contactloos pint met een bankpas van Abn Amro. Dit bleek te gaan om betalingen van € 20,00 en € 20,50. Op de beelden van avondwinkel [naam 2] heeft verdachte zichzelf herkend. Verdachte heeft verklaard dat hij de bankpas op dat moment al een paar uur in zijn bezit had en hiermee heeft gepind en dat hij de pas in de tussentijd niet aan een ander heeft gegeven.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van geldbedragen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] door middel van een valse sleutel. Anders dan de raadsman heeft betoogd zal de bewezenverklaring niet worden beperkt tot diefstal van een geldbedrag van € 40,50 (€20,00 + € 20,50), omdat de rechtbank vanwege de korte periode waarin de betalingen zijn verricht, de camerabeelden en de verklaring van verdachte zelf, geen reden ziet om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer 2] dat [slachtoffer 3] geen van deze betalingen zelf heeft verricht.
Zaak D
Op 4 april 2022, omstreeks 3:28 uur, kregen verbalisanten de opdracht om te gaan naar het Boulevardpad in Amsterdam in verband met een melding van diefstal van twee elektrische fietsen door drie of vier personen. Verbalisanten zagen een man (naar later bleek verdachte) fietsen vanuit de Oostenburgergracht. Het signalement van verdachte en de fiets voldeden aan het opgegeven signalement door de melder. Verdachte fietste ervandoor, waarna de achtervolging is ingezet. Verdachte is aangehouden ter hoogte van het Boulevardpad. Verdachte bleek te fietsen op de gestolen elektrische fiets van aangever [slachtoffer 5] , die woonachtig is op het [adres] en zijn fiets naar eigen zeggen altijd voor de deur parkeert. Aangever heeft verklaard dat zijn fiets is gestolen in de nacht van 4 op 5 april 2022, maar het kan ook in de nacht van 3 op 4 april 2022 zijn gebeurd. Verdachte heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren hoe hij aan de fiets is gekomen.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de primair tenlastegelegde diefstal. Direct bewijs dat verdachte de fiets van [slachtoffer 5] heeft gestolen ontbreekt. Uit het gegeven dat verdachte is weggefietst voor de politie op een gestolen fiets en geen verklaring heeft gegeven over de herkomst van de fiets, leidt de rechtbank af dat verdachte wist dat de fiets afkomstig was van diefstal. De subsidiair tenlastegelegde opzetheling kan dan ook worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte:
zaak A:
op 13 mei 2022 te Amsterdam een elektrische fiets, die aan een ander toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
zaak B:
1.
omstreeks 4 juli 2022 te Amsterdam geldbedragen, die aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door te pinnen met een pinpas die niet aan verdachte toebehoort;
2.
op 6 juli 2022 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,48 gram, van een materiaal zijnde heroïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
zaak C primair:
op 9 juli 2022 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, een elektrische fiets, die aan [slachtoffer 4] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
zaak D subsidiair:
op 4 april 2022 te Amsterdam een fiets voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is daarvoor strafbaar.

6.Oplegging van straf

6.1.
Strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht tot het moment dat verdachte is opgenomen op de Forensische Verslavingsafdeling (hierna: FVA) van [instelling] in [plaatsnaam] of een soortgelijke instelling. Daarnaast heeft zij gevorderd om een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden op te leggen, met een proeftijd van twee jaar. Zij heeft gevorderd om aan het voorwaardelijk strafdeel – naast de algemene voorwaarden – de bijzondere voorwaarden te verbinden, zoals door reclassering Inforsa geadviseerd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met de bijzondere voorwaarden die door reclassering Inforsa zijn geadviseerd. De raadsman heeft benadrukt dat het van belang is dat verdachte aansluitend aan zijn detentie in het kader van de voorlopige hechtenis kan worden opgenomen op de FVA van [instelling] in [plaatsnaam] . Verdachte is gemotiveerd voor het volgen van een behandeling voor zijn verslavingsproblematiek. Daarnaast wil verdachte meewerken aan hulpverlening en begeleiding door de reclassering, zodat hij een stabiele leefsituatie kan opbouwen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een (deels voorwaardelijke) vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier vermogensdelicten. Bij drie van de vier delicten gaat het om een elektrische fiets, die verdachte al dan niet in vereniging heeft gestolen of geheeld. Het andere delict ziet op diefstal van geldbedragen door met de pinpas van de benadeelden contactloos te pinnen. Als gevolg van het handelen van verdachte hebben de benadeelden schade en hinder ondervonden. Verdachte heeft met zijn gedrag getoond dat hij geen respect heeft voor de eigendommen van anderen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van heroïne.
Persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte komt naar voren dat verdachte zich vaker schuldig heeft gemaakt aan vermogensdelicten, waaronder fietsendiefstal.
De rechtbank heeft kennisgenomen van dat wat reclasseringswerker de heer [naam 3] van reclassering Inforsa in zijn adviesrapportages van 2 september en 4 oktober 2022 naar voren heeft gebracht. Ter terechtzitting is reclasseringswerker [naam 3] als getuige-deskundige gehoord. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de door psycholoog M.F. Raven opgestelde consult rapportages van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie van 19 en 23 mei 2022. Hieruit leidt de rechtbank het volgende af.
In 2014 en in 2016 is op basis van psychologisch en psychiatrisch onderzoek vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven (NAO) met vermijdende en borderline trekken en van middelenmisbruik. Geconcludeerd is dat verdachte lijdt aan een stoornis in het gebruik van cocaïne.
Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als hoog. Sinds 2012 maakt verdachte zich veelvuldig schuldig aan met name fietsendiefstallen. Ook het risico op onttrekking aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog. Verschillende klinische en ambulante behandeltrajecten zijn niet van de grond gekomen doordat deze voortijdig door verdachte werden afgebroken. In mei 2016 is bij vonnis van deze rechtbank een maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: een ISD-maatregel) aan verdachte opgelegd, wat ook niet heeft geleid tot gedragsverandering bij verdachte. Meermaals zijn toezichttrajecten negatief beëindigd. Dit geldt ook voor een aan verdachte opgelegd schorsingstoezicht in het kader van de voorlopige hechtenis in deze strafzaak.
De reclassering vindt behandeling en begeleiding noodzakelijk om het risico op recidive te verminderen en de persoonlijke omstandigheden van verdachte te verbeteren. Hoewel verdachte voldoet aan de formele criteria voor een ISD-maatregel, adviseert reclassering – bij een bewezenverklaring – oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij reclassering Inforsa, een klinische opname aansluitend aan de huidige detentie van verdachte, ambulante behandeling na afloop van de klinische behandeling (met mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan middelencontroles.
Door de Indicatiestelling Forensische Zorg (IFZ) is een indicatiestelling afgegeven voor een klinische plaatsing. Verdachte is door het Forensische Plaatsingsloket (FPL) van justitie voorgedragen voor plaatsing op de FVA van [instelling] in [plaatsnaam] en is daar geaccepteerd. Verdachte kan hier
met ingang van 19 oktober 2022worden opgenomen.
Verdachte heeft verklaard dat hij gemotiveerd is voor een langdurige klinische behandeling, zodat hij zijn verslavingsproblematiek kan doorbreken. Verdachte wil een laatste kans krijgen om te laten zien dat hij met behandeling en begeleiding door de reclassering in staat is om een delictvrij bestaan en een stabiele leefsituatie op te bouwen. Hij heeft zich bereid verklaard zich te houden aan de voorwaarden die aan hem worden opgelegd.
De straf
Bij het bepalen van de (hoogte van de) op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van de feiten en de recidive, maar ook met de noodzaak voor verdachte om te worden behandeld voor zijn verslavingsproblematiek en de hulp en begeleiding krijgt die hij nodig heeft.
Alles afwegende zal de rechtbank daarom overgaan tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden, zoals door de reclassering zijn geadviseerd. Verdachte zal in dit kader worden opgenomen op de FVA van [instelling] in [plaatsnaam] . Na afloop van deze opname (die maximaal een jaar mag duren) zal verdachte ambulant worden behandeld. De rechtbank bepaalt dat, indien nodig, tijdens de ambulante behandelperiode wederom tot een kortdurende klinische opname kan worden overgegaan, in welk geval deze klinische opname maximaal zeven weken mag duren. Die noodzaak kan zich bijvoorbeeld voordoen bij terugval in middelengebruik.

7.Vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen

7.1.
Benadeelde partij [slachtoffer 2] (zaak B feit 1)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 67,02 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering – vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel – moet worden toegewezen.
De raadsman heeft bepleit de vordering te beperken tot het bedrag dat volgens hem bewezen kan worden.
De rechtbank constateert dat de benadeelde partij de schriftelijk ingediende vordering tot schadevergoeding niet heeft ondertekend. Dit formele gebrek leidt tot de conclusie dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding. Vaststaat dat verdachte de benadeelde partij door de diefstal rechtstreeks materiële schade heeft toegebracht ter hoogte van € 67,02. De rechtbank zal daarom de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen, zodat de benadeelde partij de schade toch krijgt vergoed.
Verdachte moet daarover de wettelijke rente betalen vanaf het moment dat de schade is ontstaan (4 juli 2022).
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van één dag.
7.2.
Benadeelde partij [slachtoffer 5] (zaak D)
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert € 960,40 aan vergoeding van materiële schade en € 2.300,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank is – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. De schadeposten zijn onvoldoende onderbouwd en verdere behandeling van de vordering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Dat vindt de rechtbank niet wenselijk en een te grote belasting van het strafproces. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 310, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde in zaak D primair niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A, zaak B feiten 1 en 2, zaak C primair en zaak D subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A,
diefstal;
Ten aanzien van zaak B feit 1:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
Ten aanzien van zaak B feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van zaak C primair:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van zaak D subsidiair:
opzetheling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegdzal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich meldt in het kader van het toezicht bij reclassering Inforsa zo spoedig mogelijk na plaatsing op de Forensische Verslavingsafdeling (FVA) [instelling] in [plaatsnaam] of een soortgelijke zorginstelling. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat opnemen op Forensische Verslavingsafdeling (FVA) [instelling] in [plaatsnaam] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt één jaar of zoveel korter als de reclassering, in overleg met de behandelaar, nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- zich aansluitend aan de klinische behandeling ambulant laat behandelen door [instelling] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering, in overleg met de behandelaar, nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling, als de zorgverlener dat nodig vindt. De rechtbank bepaalt dat veroordeelde kan worden verplicht tot een kortdurende klinische opname van maximaal zeven weken of zoveel korter als zijn behandelaar in overleg met de reclassering verantwoord acht, als daar gedurende de ambulante behandeling aanleiding toe bestaat;
- verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering en indien de reclassering dit wenselijk vindt. Het verblijf start na aanmelding door de reclassering en op basis van beschikbaarheid. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol/drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan reclassering Inforsa de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken;
- zich meldt bij voornoemde reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijkin zijn vordering tot schadevergoeding.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 67,02 (zevenenzestig euro en twee eurocent)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 juni 2022) tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 1 (één) dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 5] niet-ontvankelijkin zijn vordering tot schadevergoeding.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. van den Brink, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 oktober 2022.