6.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan een gewelddadige overval van een winkel en aan afpersing in een woning. Verdachte en zijn medeverdachte hebben niet alleen wapens getoond, maar zijn ook bereid gebleken om deze te gebruiken. Toen een van de slachtoffers de buitgemaakte kluis van verdachte afpakte, is hij tijdens een worsteling met verdachte in zijn hand gesneden en heeft verdachte stekende bewegingen in zijn richting gemaakt. De medeverdachte heeft op straat in de richting van een van de slachtoffers geschoten. Het handelen van verdachte en zijn medeverdachte komt op de rechtbank bijzonder roekeloos over en men mag van geluk spreken dat de slachtoffers er zonder zwaarder lichamelijk letsel vanaf zijn gekomen. Hoewel de slachtoffers zich niet in het strafproces hebben gevoegd, kan het niet anders dan dat het handelen van verdachte en zijn medeverdachte – met geen ander doel dan eigen financieel gewin – een grote impact op hen heeft gehad. Nog los van de financiële schade, moet de overval voor hen een zeer angstige gebeurtenis zijn geweest die ongetwijfeld voor gevoelens van onveiligheid heeft gezorgd. Dergelijke gewelddadige overvallen veroorzaken daarnaast ook gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij. In dit geval hebben buurtbewoners verdachte met een mes over straat zien rennen en een schot gehoord. Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en met zijn gedrag getoond dat hij geen respect heeft voor eigendommen en de lichamelijke integriteit van anderen. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 12 september 2022 komt naar voren dat het niet de eerste keer is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vermogensdelicten met gebruik van geweld. In oktober 2019 is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van één week en een werkstraf van 80 uren. In augustus 2020 is aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 195 dagen en een maatregel tot gedragsbeïnvloeding van jeugdigen voor 12 maanden opgelegd. Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 maart 2021 is de tenuitvoerlegging bevolen van de eerder opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie van één week en van (het nog openstaande deel van) de vervangende jeugddetentie die was gekoppeld aan de maatregel tot gedragsbeïnvloeding.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de door reclasseringswerker [naam 2] opgestelde adviesrapportage van Reclassering Nederland van 7 oktober 2022. Hierin is, zakelijk weergegeven, gerapporteerd dat bij verdachte na zijn vrijlating uit forensisch detentiecentrum [naam detentiecentrum] in 2020 sprake was van een stabiele leefsituatie. Verdachte volgde een opleiding, had een vriendin, hield zich bezig met sport en hij had een gedeeld appartement verkregen in [plaatsnaam] . Na verbreking van zijn relatie is verdachte in een negatieve spiraal terechtgekomen. Verdachte kwam opnieuw in contact met criminele vrienden en hield zich bezig met het dealen van drugs op straat. Als gevolg daarvan is verdachte zijn woonplek weer kwijtgeraakt en teruggekeerd bij zijn moeder en jongere broers in Amsterdam. De reclassering constateert dat verdachte gevoelig is voor terugval in delictgedrag en moeilijk weerstand kan bieden tegen de (aantrekkingskracht van) criminele activiteiten. Verdachte heeft naar eigen zeggen een openstaande schuld van € 1.000,00 of € 2.000,00 bij één van zijn kennissen uit zijn negatieve sociale netwerk uit het verleden. Verdachte wil daarom niet terugkeren naar de woning van zijn moeder. Verdachte maakt deel uit van de zogenaamde Top600 aanpak. Volgens zijn casusregisseur, de heer [naam 3] , is het begeleidingstraject van verdachte de afgelopen jaren moeizaam verlopen. Hoewel de heer [naam 3] bij verdachte een wil zag om te veranderen, bleek verdachte niet in staat tot gedragsverandering. Verdachte is, bijvoorbeeld, vroegtijdig gestopt met een vrijwillig opgestart hulpverleningstraject bij De Waag, omdat hij niet de indruk kreeg dat de behandeling zinvol was. Het risico op onttrekking aan voorwaarden wordt door de reclassering ingeschat als hoog.
Om de kans op recidive te verkleinen adviseert de reclassering bij een bewezenverklaring om aan verdachte een reclasseringstoezicht met strenge bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang (buiten Amsterdam) en een locatieverbod met elektronische controle. Met deze voorwaarden is het mogelijk om eventuele andere risicofactoren te onderzoeken, de weerbaarheid van verdachte te vergroten en om fysieke afstand te creëren van criminele contacten, zodat verdachte een gestructureerde en stabiele leefsituatie kan opbouwen.
De reclassering adviseert om verdachte met toepassing van het jeugdstrafrecht te berechten, omdat hij niet in staat is gebleken om zelfstandig een gestructureerde dagbesteding te verkrijgen of te behouden. Immers is verdachte na ontslag uit [naam detentiecentrum] binnen een aantal maanden teruggevallen in oude patronen door motivatieverlies. Ook achten zij continuering van de schoolgang van belang. Volgens de reclassering is verdachte beïnvloedbaar. Hij handelt impulsief en schat de risico’s van zijn handelen slecht in. Het feit dat verdachte aangeeft ondersteuning nodig te hebben van professionals, maakt dat verdachte zich volgens de reclassering open stelt voor beïnvloeding door volwassenen.
Toepassing volwassenenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van het strafbare feit 19 jaar oud en dus meerderjarig. Voor een jongvolwassen verdachte onder de 23 jaar kán ook een straf overeenkomstig het jeugdstrafrecht worden opgelegd, als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of in de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd die daartoe aanleiding geven.
De rechtbank ziet – anders dan de reclassering – geen aanleiding om verdachte met toepassing van het jeugdstrafrecht te berechten, omdat onvoldoende is gebleken dat nog sprake is van pedagogische beïnvloedingsmogelijkheden. De rechtbank heeft uit de houding van verdachte ter terechtzitting niet kunnen afleiden dat pedagogische beïnvloeding nog zinvol zou zijn. Verdachte heeft geen openheid van zaken gegeven en stelt zich zelfbepalend op. Eerder heeft hij er bewust voor gekozen niet meer mee te werken aan lopende toezichten, maar zijn straffen uit te zitten. De opgelegde maatregel tot gedragsbeïnvloeding voor jeugdigen heeft niet het gewenste effect gehad, gelet op het feit dat verdachte zich nu opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Verdachte is ook op dit moment selectief met betrekking tot de vorm van hulpverlening die hij wil accepteren en een intrinsieke motivatie tot gedragsverandering heeft de rechtbank onvoldoende waargenomen. De rechtbank zal verdachte dan ook berechten volgens het volwassenenstrafrecht.
Vanwege de hiervoor genoemde omstandigheden en vanwege het hoge risico op onttrekking aan voorwaarden ziet de rechtbank daarnaast geen aanleiding tot oplegging van een voorwaardelijk strafdeel.
Alles afwegende zal de rechtbank overgaan tot oplegging van een gevangenisstraf 3 jaren, met aftrek van voorarrest. Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten en het feit dat verdachte zich eerder schuldig heeft gemaakt aan vermogensdelicten met gebruik van geweld. De rechtbank legt echter een lagere straf op dan door de officier van justitie gevorderd, omdat zij ook rekening houdt met de jonge leeftijd van verdachte. De rechtbank heeft in het nadeel van verdachte meegewogen dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden.