Overwegingen
Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser is voor het laatst werkzaam geweest als [functie] voor gemiddeld 38 uur per week. Op 20 augustus 2017 heeft hij zich ziekgemeld wegens gezondheidsklachten. Eiser heeft de gehele Ziektewetperiode doorlopen en vervolgens op 20 mei 2019 een WIA-uitkering aangevraagd. Vanwege tekortkomingen in de re-integratie heeft verweerder de ex-werkgever van eiser een loonsanctie opgelegd tot 16 augustus 2020.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder eiser per 16 augustus 2020 voor 0% arbeidsongeschikt geacht. Verweerder heeft aan eiser geen WIA-uitkering toegekend, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon wat hij verdiende voordat hij ziek werd. Verweerder heeft aan dit besluit de rapportage van de verzekeringsarts van 15 oktober 2020 en de rapportage van de arbeidsdeskundige van 4 november 2020 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiser neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 oktober 2020.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft aan dit besluit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 april 2021 en de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 april 2021 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het bezwaar de FML gewijzigd en een aantal aanvullende beperkingen toegevoegd in de FML van 15 april 2021. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft twee van de geselecteerde functies laten vervallen en aanvullend één nieuwe functie geselecteerd. Vervolgens heeft hij het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser opnieuw berekend. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is eiser per 16 augustus 2020 ongewijzigd 0% arbeidsongeschikt. Aangezien eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd, is volgens verweerder op goede gronden geen WIA-uitkering toegekend.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij meer beperkt is dan door verweerder is aangenomen. Niet valt in te zien waarom de beperkingen ten opzichte van de eerstejaars ziektewetbeoordeling niet onveranderd van toepassing zijn. Eiser acht zich zowel lichamelijk als psychisch meer beperkt. Ook voert eiser aan dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Eiser wijst daarbij onder meer op medische informatie van zijn behandelend fysiotherapeut en neuroloog. Volgens eiser is hij met zijn medische beperkingen niet in staat om de geduide functies te verrichten. Zo is volgens eiser het vereiste van de hele dag zitten in functies niet te duiden als rugsparende functies, waardoor de functies voor hem niet geschikt zijn. Subsidiair verzoekt eiser de rechtbank om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 16 augustus 2020 juist heeft vastgesteld. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
6. Verweerder mag zich baseren op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep als deze voldoen aan de eisen die in de rechtspraak zijn geformuleerd. Zo moeten de rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen, mogen deze geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Als de rapporten aan deze eisen voldoen en eiser het niet eens is met de inhoud van een rapport, moet hij een gestelde onjuistheid aannemelijk maken.
De medische grondslag van het bestreden besluit
7. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van verweerder op zorgvuldige wijze is verricht. De primaire verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en eiser psychisch en lichamelijk onderzocht op het spreekuur van
15 oktober 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook het dossier bestudeerd en de telefonische hoorzitting van 1 april 2021 bijgewoond. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in beroep met de rapporten van 17 januari 2022, 25 februari 2022 en
8 september 2022 gereageerd op de vragen van de rechtbank en de ingebrachte medische informatie van eiser. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML in beroep op een punt gewijzigd en eisers beperkingen vastgelegd in een nieuwe FML van
8 september 2022. Naar het oordeel van de rechtbank zijn alle medische gegevens op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling en is het onderzoek zorgvuldig.
8. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij lichamelijk meer beperkt is dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen. Uit de brief van de behandelend neuroloog van 26 april 2022 blijkt dat er bij een kanaalstenose bij lopen meestal pijn in de benen ontstaat. Dit kan volgens de neuroloog ook in andere situaties, zoals bij een langere tijd in dezelfde positie zitten of staan, ontstaan. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkens de FML van 8 september 2022 beperkingen heeft aangenomen ten aanzien van zitten en staan. Zo is eiser onder meer beperkt tot een uur achtereen zitten in een niet gedwongen zithouding en 15 minuten achtereen staan. Hieruit leidt de rechtbank af dat het tussen partijen niet in geschil is dat de kanaalstenose in eisers geval ook leidt tot beperkingen ten aanzien van zitten en staan. Eiser heeft op zitting gesteld dat hij nog meer beperkt is ten aanzien van zitten dan de verzekeringsarts heeft vastgesteld. De rechtbank stelt vast dat uit de brief van de behandelend neuroloog van 26 april 2022 blijkt dat bij een kanaalstenose pijn kan ontstaan bij langdurig in dezelfde positie zitten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de FML van 8 september 2022 een aanvullende toelichting gegeven dat eiser geen functies kan uitoefenen in een gedwongen zithouding. De rechtbank acht gelet op de beperking en gegeven toelichting navolgbaar dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser niet verder heeft beperkt ten aanzien van zitten. Voor zover eiser heeft gesteld dat bij een eerdere beoordeling in 2019 hij meer beperkt is geacht ten aanzien van zitten, volgt de rechtbank dit standpunt niet omdat deze eerdere FML op een andere datum in geding ziet en is opgesteld in het kader van een andere beoordeling, namelijk de eerstejaars ZW-beoordeling.
9. De rechtbank overweegt verder dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser in de FML van 15 april 2021 beperkt acht tot maximaal 300 keer buigen per uur tot 90 graden. De behandelend neuroloog heeft in zijn brief van 26 april 2022 aangegeven dat 300 keer 90 graden buigen per uur niet aan te bevelen is met een kanaalstenose. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van deze brief de beperking ten aanzien van buigen aangescherpt en neergelegd in een nieuwe FML van 8 september 2022. De rechtbank stelt vast dat daarmee aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. Eiser is hierdoor naar het oordeel van de rechtbank niet in zijn belangen geschaad nu dit de uitkomst van het bestreden besluit niet anders maakt. Eiser heeft verder ook niet gesteld dat hij ten aanzien van buigen nog meer beperkt is dan aangenomen in de FML van 8 september 2022. Nu verweerder in beroep dit motiveringsgebrek heeft hersteld, ziet de rechtbank aanleiding om het gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er bestaat daardoor aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten en vergoeding van het griffierecht. Hier zal de rechtbank later in de uitspraak op terugkomen.
10. De rechtbank ziet verder geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is bij eiser geen sprake van een aandoening die met belangrijke stoornissen in de energiehuishouding gepaard gaat. Eiser heeft lichamelijke klachten waarmee rekening kan worden gehouden door de fysieke belasting in werk te verminderen. Daarnaast is er ook geen sprake van een aandoening waarbij op
voorhand moet worden gesteld dat eiser minder uren inzetbaar zou zijn. Ook is geen sprake van een verminderde beschikbaarheid door behandeling. Een urenbeperking is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dan ook niet geïndiceerd te achten. In de rapportage van 8 september 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader toegelicht dat er in passend rug- en kniesparend werk geen reden is voor een urenbeperking. De rechtbank acht deze motivering navolgbaar.
11. De rechtbank heeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen twijfel over de medische grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank ziet om die reden dan ook geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van de FML van 8 september 2022.
De arbeidsdeskundige grondslag van het bestreden besluit
12. De rechtbank stelt vast dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportages van 19 april 2021 en 8 september 2022 eiser rekening houdend met de vastgestelde beperkingen geschikt heeft geacht voor de functies van samensteller kunststof, monteur printplaten en assemblage medewerker.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de inzichtelijke arbeidsdeskundige onderbouwing bij de selectie van de functies aan de hand van alle beschikbare medische informatie, voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies de vastgestelde medische belastbaarheid van eiser in de FML van
8 september 2022 niet overschrijdt. Daar waar sprake is van signaleringen en mogelijke overschrijdingen, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende onderbouwd waarom de geduide functies geschikt zijn voor eiser.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Omdat de rechtbank artikel 6:22 van de Awb toepast, bestaat aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank ziet ook aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze vergoeding stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0.5 punt voor het verschijnen op een nadere zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).