ECLI:NL:RBAMS:2022:6093

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
21/2845
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering na medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. Heikens, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. S. Elfert. Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd na zich op 23 oktober 2018 ziek te hebben gemeld. De verzekeringsarts van verweerder had eiseres per 20 oktober 2020 voor 21,61% arbeidsongeschikt geacht, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar medische beperkingen onvoldoende waren erkend.

De rechtbank heeft het medisch onderzoek dat door de verzekeringsartsen is uitgevoerd als zorgvuldig beoordeeld. Eiseres had geen nieuwe medische informatie ingebracht die de eerdere conclusies van de verzekeringsarts kon weerleggen. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische situatie van eiseres correct had beoordeeld en dat de beperkingen die in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren opgenomen, juist waren. Eiseres had geen objectieve medische gegevens overgelegd die haar standpunt konden onderbouwen.

De rechtbank concludeerde dat de door verweerder geselecteerde functies, waaronder acquisiteur en productiemedewerker, passend waren voor eiseres, rekening houdend met haar medische beperkingen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in proceskosten of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/2845

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. M. Heikens),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. S. Elfert).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde partij], gevestigd te Amsterdam, de (voormalige) werkgever. [derde partij] heeft te kennen gegeven uitsluitend een kopie van de uitspraak te willen ontvangen.

Procesverloop

Bij besluit van 2 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om eiseres per 20 oktober 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Bij besluit van 13 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een video-verbinding plaatsgevonden op 18 januari 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [de persoon] . De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
De rechtbank heeft op 25 januari 2022 het onderzoek heropent en eiseres in de gelegenheid gesteld om de per abuis niet ingediende medische stukken alsnog naar de rechtbank te sturen. Eiseres heeft dit met de brief van 7 februari 2022 gedaan. Verweerder heeft hierop gereageerd met de brief van 16 maart 2022, daarbij heeft verweerder ook een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 maart 2022 overgelegd.
Eiseres heeft vervolgens geen toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder dat een nadere zitting plaatsvindt. Daarom heeft er op 16 september 2022 wederom een zitting plaatsgevonden. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. S. Elfert.
Overwegingen
Geen toestemming voor het delen van medische gegevens
1. Eiseres heeft geen toestemming gegeven om haar medische informatie te delen met haar werkgever. Omdat de werkgever een kopie van de uitspraak krijgt, zal de rechtbank in deze uitspraak geen medische informatie vermelden, maar alleen in algemene termen de medische situatie van eiseres beschrijven.
Wat aan deze procedure voorafging
2. Eiseres is voor het laatst werkzaam geweest als [functie] voor gemiddeld 28 uur per week. Op 23 oktober 2018 heeft eiseres zich ziekgemeld vanwege gezondheidsklachten. Eiseres heeft de gehele Ziektewetperiode doorlopen en vervolgens op 15 juli 2020 een WIA-uitkering aangevraagd.
3. Met het primaire besluit heeft verweerder eiseres per 20 oktober 2020 voor 21,61% arbeidsongeschikt geacht. Verweerder heeft aan eiseres geen WIA-uitkering toegekend, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon wat zij verdiende voordat zij ziek werd. Verweerder heeft aan dit besluit de rapportage van de verzekeringsarts van 26 augustus 2020 en de rapportage van de arbeidsdeskundige van 28 augustus 2020 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiseres neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 augustus 2020.
4. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft aan dit besluit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 april 2021 en de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 13 april 2021 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het bezwaar een aantal aanvullende beperkingen opgenomen in de FML van
9 april 2021. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de eerder geselecteerde functies laten vervallen en nieuwe functies geselecteerd. Vervolgens heeft hij het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres opnieuw berekend. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is eiseres per 20 oktober 2020 33,28% arbeidsongeschikt. Aangezien eiseres meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd, is volgens verweerder op goede gronden geen WIA-uitkering toegekend.
Standpunt van eiseres
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij meer beperkt is dan door verweerder is aangenomen. Volgens eiseres heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met haar klachten. Eiseres stelt onder meer dat zij moeite heeft met concentreren. Daarnaast is het voor eiseres niet mogelijk om een muis of toetsenbord te gebruiken. Vanwege deze klachten is eiseres niet in staat om de geduide functies uit te oefenen. Fictief is het wellicht mogelijk dat zij deze functies kan uitoefenen, maar in de praktijk lukt dit niet.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 20 oktober 2020 juist heeft vastgesteld. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiseres, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
7. Verweerder mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
De medische grondslag van het bestreden besluit
8. De primaire verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en eiseres opgeroepen voor het spreekuur van 25 augustus 2020. Op dit spreekuur heeft de primaire verzekeringsarts eiseres lichamelijk en psychisch onderzocht. Daarnaast heeft de primaire verzekeringsarts alle overgelegde medische informatie en het dagverhaal van eiseres betrokken in de rapportage. Volgens de primaire verzekeringsarts heeft eiseres verminderde functionele mogelijkheden als gevolg van ziekte of gebrek. De beperkingen die hieruit voortvloeien heeft de primaire verzekeringsarts neergelegd in een FML. Daaruit blijkt onder meer een lichte beperking ten aanzien van het gebruik van een toetsenbord, voor schroefbewegingen en voor reiken.
9. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd. Daarnaast heeft zij de telefonische hoorzitting van 7 januari 2021 bijgewoond. Ook heeft zij informatie van onder meer de behandelend sector van 4 maart 2021 bij haar onderzoek betrokken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn er wel medische argumenten om af te wijken van het primaire medische oordeel, echter niet in die mate die eiseres claimt. Gerapporteerd wordt dat het duidelijk is dat eiseres zeer forse klachten ervaart. De ervaren ernst volgt alleen niet vanuit een objectiveerbaar onderliggend medisch substraat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat het volledig vermijden van activiteiten niet noodzakelijk is en zelfs herstel belemmerend werkt. Er mag wel degelijk belasting van eiseres verwacht worden. Anderzijds is overmatig zware/intensieve belasting niet wenselijk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet dan ook aanleiding de beperkingen enigszins aan te scherpen om overmatige belasting te voorkomen. Voor specifieke beperkingen in engere zin, zoals ten aanzien van concentreren, is geen objectiveerbare reden. Uit de nieuwe FML blijkt dat eiseres onder meer verder beperkt is geacht voor werkzaamheden met veelvuldige storingen en onderbreken. Ook is eiseres niet geschikt geacht voor werkzaamheden waarin veelvuldig moet omgegaan worden met conflicten en voor werkzaamheden met leidinggevende aspecten.
10. In beroep heeft eiseres in eerste instantie geen nieuwe medische informatie ingebracht. Op de zitting van 18 januari 2022 is gebleken dat de gemachtigde van eiseres per abuis niet de overgelegde medische stukken in de procedure heeft ingebracht. De rechtbank heeft om die reden het onderzoek heropend en eiseres de gelegenheid gegeven om de medische stukken alsnog in te dienen. Vervolgens heeft de rechtbank verweerder gevraagd om onder meer de vraag te beantwoorden of de medische stukken aanleiding geven om haar conclusies dat de ervaren ernst van de klachten niet volgt uit een objectiveerbaar onderliggend medisch substraat te wijzigen. In de rapportage van 15 maart 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de ingebrachte medische stukken bestudeerd en de vragen van de rechtbank beantwoord. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt uit de medische stukken niet de aanwezigheid van de aandoening met implicaties zoals eiseres op zitting heeft aangegeven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep onderkent dat eiseres pijnklachten heeft, maar heeft gemotiveerd dat de ingebrachte bevindingen van de behandelend sector geen objectivering bieden voor de ervaren ernst van de klachten. Er is geen sprake van specifieke afwijkende bevindingen die reden zijn voor de (ernst van de) klachten of voor aanvullende beperkingen. De door de specialist vastgestelde aandoening komt overeen met de eerdere bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
11. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat dit onderzoek de getrokken conclusie kan dragen. Verweerder heeft de resultaten van het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep dan ook aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. Eiseres voert in beroep aan dat zij het niet eens is met het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, maar zij heeft in beroep geen nieuwe, medisch geobjectiveerde feiten aangevoerd op grond waarvan de rechtbank twijfelt aan de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dat eiseres haar klachten anders ervaart dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt aangenomen, maakt niet dat het bestreden besluit op een onvoldoende medische grondslag berust. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapporten overtuigend gemotiveerd waarom de ervaren ernst van de klachten niet medisch geobjectiveerd is en waarom geen aanleiding bestaat voor verdergaande beperkingen. Gelet op het wettelijk arbeidsongeschiktheidscriterium is niet de subjectieve, persoonlijke klachtbeleving van eiseres bepalend, maar dient er een geobjectiveerde medische beoordeling plaats te vinden. Uit de door eiseres ingebrachte medische stukken blijkt niet dat eiseres in haar geheel niet een toetsenbord of muis kan gebruiken. Ook blijkt hieruit niet dat eiseres meer beperkt is ten aanzien van onder meer concentreren.
12. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, volgt de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep en gaat uit van de juistheid van de in de FML opgenomen beperkingen.
De arbeidsdeskundige grondslag van het bestreden besluit
13. De rechtbank stelt vast dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportage van 13 april 2021 eiseres gelet op de aangenomen beperkingen geschikt heeft geacht voor de functies van acquisiteur, productiemedewerker industrie en archiefmedewerker.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de inzichtelijke arbeidsdeskundige onderbouwing bij de selectie van de functies aan de hand van alle beschikbare medische informatie, voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies de vastgestelde medische belastbaarheid van eiseres in de FML van
9 april 2021 niet overschrijdt. Daar waar sprake is van signaleringen en mogelijke overschrijdingen, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende onderbouwd waarom de geduide functies geschikt zijn voor eiseres. Eiseres’ standpunt dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit met name voort uit haar opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank hiervoor in overweging 12. heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist. De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
28 oktober 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.