ECLI:NL:RBAMS:2022:6089

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
AMS 22/3098
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de AOW-uitkering in het kader van een beroep tegen de Sociale Verzekeringsbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 27 oktober 2022, wordt het beroep van eiser tegen de hoogte van zijn AOW-uitkering beoordeeld. Eiser, afkomstig uit Braga (Portugal), had een AOW-uitkering aangevraagd die door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) op 13 mei 2022 was vastgesteld. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was, omdat partijen daarmee instemden. De rechtbank heeft de argumenten van eiser tegen de vastgestelde hoogte van de AOW-uitkering onderzocht. Eiser betoogde dat de Svb de hoogte van zijn AOW-uitkering te laag had vastgesteld, ondanks dat hij 17 jaar had gewerkt. De Svb had echter gemotiveerd dat eiser slechts AOW had opgebouwd van 1 januari 1986 tot en met 30 juni 1989, en dat hij vanaf 1 januari 2022 recht had op een AOW-uitkering van € 72,09 per maand. De rechtbank concludeert dat de Svb de hoogte van de AOW-uitkering correct heeft vastgesteld en dat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de afwijzing van zijn herzieningsverzoek zouden rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/3098

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit Braga (Portugal), eiser

en

de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, de Svb

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van de aan hem toegekende uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW).
2. Met het bestreden besluit van 13 mei 2022 heeft de Svb hem een AOW-uitkering toegekend en de hoogte daarvan vastgesteld.
3. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de hoogte van de AOW-uitkering die aan eiser is toegekend. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit van 13 mei 2022
6. Eiser heeft een aanvraag voor een AOW-uitkering gedaan, die op 20 augustus 2021 is afgewezen.
7. Eiser heeft verzocht om herziening van die afwijzing. Met het besluit van 27 december 2021 is het verzoek afgewezen.
8. Met het besluit van 13 mei 2022 heeft de Svb de afwijzing van herzieningsverzoek gehandhaafd. Volgens de Svb heeft eiser geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven om op de afwijzing terug te komen en is die afwijzing niet onmiskenbaar onjuist.
9. De Svb heeft in het besluit van 13 mei 2022 vervolgens beoordeeld of eiser recht heeft op een AOW-uitkering vanaf de datum van het herzieningsverzoek. De Svb heeft vastgesteld dat eiser vanaf 1 maart 1974 tot en met 26 juni 1991 voor [bedrijf 1] als kok heeft gewerkt op een [locatie] van de [bedrijf 2] op het Nederlands deel van het continentaal plat. Volgens de Svb heeft eiser AOW opgebouwd vanaf 1 januari 1986 tot en met 30 juni 1989. Eiser kon pas vanaf 1 januari 1986 AOW opbouwen, omdat Verordening 1408/71 op die datum voor Portugal in werking is getreden. Volgens de Svb was eiser vanaf 1 juli 1989 niet verzekerd, omdat Nederlandse ingezeten die langer dan 3 maanden werkten op het continentaal plat in de periode van 1 juli 1989 tot 1 januari 1992 ook niet verzekerd waren. [1] Omdat eiser alleen in de periode van 1 januari 1986 tot en met 30 juni 1989 AOW heeft opgebouwd, heeft hij volgens de Svb vanaf 1 januari 2022 recht op een AOW-uitkering van € 72,09 per maand.
Heeft de Svb de hoogte van de AOW-uitkering juist vastgesteld?
10.
Eiser betoogt dat de Svb de hoogte van zijn AOW-uitkering te laag heeft vastgesteld. Omdat hij 17 jaar op het [locatie] heeft gewerkt, heeft hij recht op een hogere uitkering. Ter ondersteuning van zijn betoog heeft eiser op 14 juli 2022 een informatiebrief van de Svb over pensioenen overgelegd. Volgens eiser ontvangen meerdere Portugese oud-collega’s die voor hetzelfde bedrijf, maar minder jaren hebben gewerkt een AOW-uitkering van rond de € 200,- per maand.
11. Deze beroepsgrond slaagt niet. De Svb heeft in het besluit van 13 mei 2022 gemotiveerd waarom eiser alleen in de periode van 1 januari 1986 tot en met 30 juni 1989 AOW heeft opgebouwd. Omdat eiser die motivering niet heeft bestreden, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de hoogte van zijn AOW-uitkering onjuist is vastgesteld. De informatiebrief van de Svb die eiser op 14 juli 2022 heeft overgelegd zit reeds in het dossier en is door de Svb in de beoordeling in aanmerking genomen. Voor zover eiser stelt dat gelijke gevallen ongelijk zijn behandeld, dient hij dat aannemelijk te maken. De enkele stelling dat meerdere oud-collega’s die minder jaren dan eiser hebben gewerkt een veel hogere uitkering ontvangen, is daarvoor niet voldoende.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.S. Man, rechter, in aanwezigheid van mr. I.G.A. Karregat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
27 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 10 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1989.