ECLI:NL:RBAMS:2022:6086

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
C/13/718497 / HA ZA 22-455
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en absolute competentie in geschil tussen Vereniging van Eigenaren en gedaagde over gebruik appartement

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, heeft de Vereniging van Eigenaren (VvE) een vordering ingesteld tegen [gedaagde] met betrekking tot het gebruik van haar appartement. De VvE stelt dat [gedaagde] in strijd handelt met de splitsingsakte door het appartement te bewonen met drie medebewoners, wat niet is toegestaan. De VvE vordert onder andere dat de rechtbank verklaart dat het gebruik van het appartement in strijd is met de splitsingsakte en dat [gedaagde] wordt veroordeeld om dit gebruik te staken, op straffe van een dwangsom. [gedaagde] heeft verweer gevoerd en vorderingen in reconventie ingesteld, waaronder een verzoek om vervangende machtiging voor het gebruik van het appartement door drie vriendinnen.

In het incident heeft [gedaagde] de rechtbank verzocht zich onbevoegd te verklaren en de zaak te verwijzen naar de kantonrechter, omdat het geldelijk belang van het geschil volgens haar onder de competentiegrens van de kantonrechter zou blijven. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vorderingen van de VvE niet in geld kunnen worden uitgedrukt en dat er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat de vorderingen geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000. Daarom is de kantonrechter niet bevoegd om van de vorderingen kennis te nemen.

De rechtbank heeft de incidentele vordering van [gedaagde] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van het incident. De kosten zijn begroot op € 563,00. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor beraad over een mondelinge behandeling in de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/718497 / HA ZA 22-455
Vonnis in incident van 19 oktober 2022
in de zaak van
DE VERENIGING VAN EIGENAARS [eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J.W. van der Sloot te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.G.C. Scheurink te 's-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna de VvE en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 mei 2022, met producties,
  • de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijke eis in reconventie, tevens houdende incidentele vordering tot verwijzing naar de kantonrechter, met producties,
  • de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie, tevens conclusie van antwoord in het incident, met één productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vordering in de hoofdzaak

in conventie
2.1.
De VvE vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat de wijze waarop [gedaagde] haar appartement gebruikt in strijd is met (artikel 25 van) de splitsingsakte;
II. [gedaagde] veroordeelt om binnen drie maanden na betekening van het vonnis, het met de splitsingsakte strijdige gebruik van haar appartement te (doen) staken en gestaakt te (doen) houden, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte van een dag dat zij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,00.
III. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.2.
De VvE legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. [gedaagde] is eigenaar van het appartementsrecht gelegen aan de [adres] (hierna: het appartement) en daarmee van rechtswege lid van de VvE. [gedaagde] bewoont het appartement met drie medebewoners, hetgeen in strijd is met artikel 25 lid 3 van de splitsingsakte, nu hieruit volgt dat het appartement alleen bewoond mag worden door de eigenaar/gebruiker en zijn of haar gezin. Het is [gedaagde] niet toegestaan haar appartement aan andere gebruikers te verhuren, dan wel in gebruik te geven, waardoor het met de splitsingsakte strijdige gebruik beëindigd dient te worden.
2.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van de VVE in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
in voorwaardelijke reconventie
2.4.
[gedaagde] vordert een vervangende machtiging om met drie vriendinnen het privégedeelte van het appartement in gebruik te hebben/nemen, of om drie vriendinnen bij zich te doen inwonen onder de voorwaarde dat de in artikel 35 van de splitsingsakte bedoelde gebruiksverklaringen door hen worden ondertekend en afgegeven aan het bestuur van de VvE.
2.5.
De VvE voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.

3.Het geschil in het incident

3.1.
[gedaagde] vordert in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van het geschil in conventie kennis te nemen en de zaak te verwijzen naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank. [gedaagde] stelt daartoe dat het geldelijk belang van het geschil niet de competentiegrens van de kantonrechter overschrijdt.
3.2.
De VvE voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
Vooropgesteld wordt dat ingevolge artikel 93 aanhef en onder a en b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) zaken betreffende vorderingen met een beloop van ten hoogste € 25.000,- en zaken betreffende vorderingen van onbepaalde waarde, indien er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00,-, door de kantonrechter worden behandeld en beslist. Uit artikel 94 lid 1 Rv volgt dat indien een zaak meer dan één vordering betreft als bedoeld in artikel 93 onder a en b Rv, voor toepassing van dat artikel het totale beloop of de totale waarde van deze vorderingen beslissend is. Nevenvorderingen, zoals veroordeling in de proceskosten en oplegging van een dwangsom, tellen niet mee voor het bepalen van de absolute competentie van de kantonrechter.
4.2.
De vorderingen van de VvE in de hoofdzaak betreffen een verklaring voor recht dat de wijze waarop [gedaagde] het appartement gebruikt in strijd is met artikel 25 van de splitsingsakte en een vordering tot veroordeling dit strijdige gebruik te doen staken op straffe van een dwangsom. Deze vorderingen zijn niet op geld waardeerbaar. Zaken betreffende vorderingen van onbepaalde waarde, zoals de onderhavige, worden alleen door de kantonrechter behandeld indien duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vorderingen geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000. Dat is hier niet het geval nu de vorderingen van de VvE niet in geld kunnen worden uitgedrukt. De kantonrechter is dus niet bevoegd van de vorderingen kennis te nemen.
4.3.
Dit alles betekent dat de incidentele vordering van [gedaagde] wordt afgewezen.
4.4.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten worden begroot op € 563,00 (1 punt × € 563,00) aan salaris advocaat. De nakosten worden toegewezen zoals hierna onder de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van de VvE tot op heden begroot op € 563,00,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris gemachtigde en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 26 oktober 2022 voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling,
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Kruis, rechter, bijgestaan door I. Mulder, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2022. [1]

Voetnoten

1.type: