ECLI:NL:RBAMS:2022:6085

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
13/047312-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen strafbeschikking inzake niet voldoen aan noodbevel tijdens demonstratie op Museumplein

In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Amsterdam op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich op 28 maart 2021 te Amsterdam schuldig zou hebben gemaakt aan het opzettelijk niet voldoen aan een door de burgemeester afgegeven noodbevel. Dit noodbevel was uitgevaardigd tijdens een demonstratie op het Museumplein, waar de verdachte deel van uitmaakte. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van €125,-. De politierechter heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van het noodbevel en dat zij opzettelijk niet aan de vordering om het Museumplein te verlaten heeft voldaan. De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, maar de politierechter oordeelde dat de vervolging ontvankelijk was. De politierechter heeft de bewijsvoering van de officier van justitie gevolgd en geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid het noodbevel heeft kunnen afgeven, gezien de omstandigheden van de demonstratie en de eerdere wanordelijkheden. De politierechter heeft de verweren van de verdediging verworpen en geoordeeld dat het bewezen geachte feit strafbaar is. De opgelegde straf is in overeenstemming met de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/047312-22
Datum uitspraak: 12 oktober 2022
Verkort vonnis van de politierechter te Amsterdam, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 september 2022.
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Willemsen, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. W.H. Jebbink, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich op 28 maart 2021 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk niet voldoen aan een door de burgermeester afgegeven noodbevel.
De tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsman heeft naar voren gebracht dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat - kort gezegd - het proces-verbaal van aanhouding van verdachte in het dossier ontbreekt. Met de officier van justitie is de politierechter van oordeel dat met name uit de processen-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] blijkt dat verdachte is aangehouden op 28 maart 2021 op het Museumplein omdat zij behoorde tot de groep demonstranten die op het Museumplein waren gaan zitten, nadat de politie om 14.43 uur de opdracht had gekregen om het noodbevel te effectueren. De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
De raadsman heeft aangevoerd - kort gezegd - dat zich in het dossier geen bewijs bevindt dat verdachte zich op het Museumplein bevond toen hij werd aangehouden, zodat verdachte moet worden vrijgesproken. De politierechter is met de officier van justitie van oordeel dat uit de hiervoor genoemde processen-verbaal blijkt dat verdachte zich op het Museumplein bevond toen zij werd aangehouden. Het (voorwaardelijk) verzoek om het horen van de verbalisant [verbalisant 1] als getuige is niet alleen te laat (want pas ter terechtzitting) gedaan om nog acht op te slaan, maar wordt ook afgewezen omdat daartoe geen noodzaak bestaat. Het verweer van de raadsman treft dan ook geen doel.
4.2
Volgens de raadsman kan niet worden bewezen dat verdachte de vordering en/of het bevel om het Museumplein te verlaten heeft waargenomen. Om die reden kan niet worden bewezen dat verdachte opzettelijk niet aan de vordering heeft voldaan.
Met de officier van justitie is de politierechter van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte op geen enkele wijze had begrepen dat zij het Museumplein diende te verlaten en dat, als zij dat niet deed, zij kon worden aangehouden vanwege het opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering van een ambtenaar in functie. Uit de processen-verbaal van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van 28 maart 2021 blijkt dat op verschillende manieren aan de aanwezigen werd duidelijk gemaakt dat zij het Museumplein dienden te verlaten. Mocht verdachte die mededeling via megafoons of matrixborden hebben gemist, dan moet haar volstrekt duidelijk zijn geweest dat zij het Museumplein diende te verlaten toen waterwerpers werden ingezet en de politie de demonstranten naderde. Het (voorwaardelijk) verzoek om het horen van de verbalisant [verbalisant 2] als getuige is niet alleen te laat (want pas ter terechtzitting) gedaan om nog acht op te slaan, maar wordt ook afgewezen omdat daartoe geen noodzaak bestaat.
Door zich op te blijven houden op het Museumplein, heeft verdachte niet voldaan aan bevel zich van het Museumplein te verwijderen. Hiermee is de opzet om het bevel te negeren gegeven. Het verweer wordt dan ook verworpen.
4.3
Volgens de raadsman moet de verdachte worden vrijgesproken omdat het noodbevel, genoemd in de tenlastelegging op drie gronden onrechtmatig is. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het noodbevel, marginaal getoetst, rechtmatig is gegeven.
De politierechter stelt voorop dat zij marginaal dient te toetsen of het noodbevel op 20 maart 2021 rechtmatig is afgegeven. Het gaat hierbij dus om een terughoudende toets waarbij slechts beoordeeld kan worden of de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen beslissen het noodbevel af te geven. Dit heeft te maken met de discretionaire bevoegdheid van de burgemeester tot het geven van een noodbevel. Bij de toetsing dient te worden uitgegaan van de informatie die de burgemeester op dat moment ter beschikking had.
4.3.1
De raadsman heeft ten eerste betoogd -kort gezegd- dat de demonstratie vreedzaam was, althans dat verdachte zich niet gewelddadig gedroeg, zodat dat het recht om te demonstreren gerespecteerd had moeten worden, ook al was de demonstratie niet aangemeld. Het noodbevel is om die reden onrechtmatig gegeven.
Met de officier van justitie is de politierechter van oordeel dat de burgemeester op grond van de in het noodbevel genoemde feiten en omstandigheden, gezien in het licht van de zich in het dossier bevindende processen-verbaal over de situatie ter plaatse, in redelijkheid het noodbevel heeft kunnen afgeven vanwege ernstige vrees voor wanordelijkheden, zoals gewelddadigheden tegen de politie, en om die ernstige wanordelijkheden te voorkomen en te bestrijden. Daarbij merkt de politierechter op dat van een redelijk handelende overheid mag worden verwacht dat deze niet met ingrijpen wacht tot zich daadwerkelijk op grote schaal geweldsincidenten voordoen.
4.3.2
De raadsman heeft ten tweede betoogd dat het noodbevel door de burgemeester in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit is gegeven. De officier van justitie heeft gesteld dat van strijd met deze beginselen van behoorlijke procesorde geen sprake is geweest.
De politierechter overweegt en oordeelt als volgt. Vastgesteld kan worden dat de demonstratie op 28 maart 2021 in beginsel als een vreedzame demonstratie als bedoeld in artikel 11, eerste lid, EVRM moet worden aangemerkt. Dat betekent dat de demonstratie onder de bescherming van artikel 11 EVRM valt.
De vraag die beantwoord moet worden is of er in dit geval goede redenen waren om de demonstratie op 28 maart 2021 te doen beëindigen en of daartoe kon worden volstaan met de maatregelen op grond van de WOM. Het volgende is daarvoor van belang.
Sinds 17 januari 2021 is op wekelijkse basis op het Museumplein in Amsterdam gedemonstreerd, zo ook op 28 maart 2021. De demonstraties werden veelal niet aangemeld en zijn, onder meer omdat de regels van de Tijdelijke Wet Covid-19 werden geschonden, al verschillende malen ontbonden. Daarbij moest het Museumplein meerdere keren met de inzet van een noodbevel worden ontruimd. Bij eerdere demonstraties op het Museumplein is fors geweld gebruikt tegen de politie en was er sprake van grote wanordelijkheden.
De WOM biedt een wettelijke grondslag voor een gemeentelijk kennisgevingsstelsel en geeft bevoegdheden aan de burgemeester om voorschriften en beperkingen aan een betoging te verbinden en aanwijzingen te geven. De gemeente kan dat doen op grond van de bescherming van de gezondheid of ter voorkoming van wanordelijkheden. De gemeente kan dat niet doen op grond van de openbare orde. De WOM schept een kader om belangen van bestuurlijke aard te behartigen.
In zijn algemeenheid geldt dat de burgemeester enkel van de noodbevoegdheid gebruik mag maken als de haar toekomende WOM-bevoegdheden geen uitkomst bieden. Een noodbevel mag dus alleen worden uitgevaardigd als er sprake is van bestuurlijke overmacht en de burgemeester, gelet op de ernst van de te vrezen wanordelijkheden, de situatie met de haar ter beschikking staande middelen niet kan beheersen. De burgemeester mag zwaarwegend gewicht toekennen aan de adviezen van de politie en moet goed doorvragen naar de feitelijke situatie.
Een noodbevel ziet anders dan de maatregelen op grond van de WOM op de bescherming van de openbare orde en komt dus in principe aan bod nadat er tevergeefs maatregelen op grond van de WOM zijn genomen.
De politierechter is van oordeel dat de burgemeester in dit geval in redelijkheid van de bevoegdheid tot het afgeven van een noodbevel gebruik kon maken. De politierechter heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
Tijdens de demonstratie op 28 maart 2021 beschikte de politie over informatie dat de verplichte 1,5 meter opzettelijk onvoldoende in acht werd genomen; dat een deel van de demonstranten zich provocerend opstelde; dat de initiatiefnemers, organisatoren en/of deelnemers van deze bijeenkomst dezelfde zijn als diegenen die betrokken waren bij de niet toegestane demonstratie op 17, 24 en 31 januari 2021 en 7, 14, 21 en 28 februari en 7, 14 en 21 maart op het Museumplein; dat personen tijdens meerdere van de genoemde demonstraties de confrontatie aangingen met de politie en daarbij naast voorhanden zijnde zaken als trottoirstenen en fietsen ook daadwerkelijk slagwapens als een ploertendoder, stokken, zwaar vuurwerk en verstevigde vechthandschoenen tegen de politie hebben gebruikt; dat de politie ter plaatse constateert dat er naast passief verzet plegende groepen ook groepen aanwezig zijn die mogelijk uit zijn op een confrontatie; dat er signalen zijn dat leden van zogenaamde 'Defend-groepen' vandaag bij de demonstratie zullen aansluiten; dat leden van dergelijke groepen bij eerdere vergelijkbare demonstraties voorwerpen als hierboven genoemd bij zich hadden en dat binnen deze groepen leden van OMG's en harde kernsupporters bevinden van verschillende Nederlandse voetbalclubs. Als gevolg daarvan is de demonstratie op grond van artikel 7 WOM ontbonden. De aanwezigen hebben vervolgens herhaaldelijke waarschuwingen (ook via social media) en vorderingen van de politie om de demonstratie te beëindigen en uiteen te gaan genegeerd, hetgeen wederom een strafbaar feit opleverde op grond van artikel 11 van de WOM. Er was sprake van een veelvoud aan overtredingen en strafbare feiten en een ernstige vrees dat de huidige situatie leidt tot gezondheidsrisico's en ernstige openbare ordeverstoringen, zoals gewelddadigheden tegen politie, waarbij de beschikbare juridische instrumenten onvoldoende toereikend waren om een adequaat veiligheidsniveau te garanderen en verdere verstoringen van de openbare orde, en ernstige wanordelijkheden of de vrees daartoe, te voorkomen. Het was daarom noodzakelijk om ter voorkoming en bestrijding van ernstige wanordelijkheden maatregelen te treffen in de vorm van een noodbevel.
Uit het voorgaande volgt dat de burgemeester, alvorens zij overging tot het afgeven van een noodbevel, de bevoegdheden op basis van de WOM heeft ingezet, hetgeen evident geen effect had. De politierechter is dan ook van oordeel dat met het besluit van de burgemeester om het noodbevel af te geven ook aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan. Van een specialis – generalis verhouding tussen art. 11 WOM en art. 184 Sr is (in dit geval) geen sprake, omdat de demonstranten geen gehoor hadden gegeven aan de op grond van art. 7 WOM gegeven opdracht om uiteen te gaan en de situatie vervolgens verder escaleerde, wat heeft geleid tot de afgifte van het noodbevel. Het station van de WOM was ten tijde van het verwijderingsbevel dus gepasseerd.
4.3.3
De raadsman heeft ten derde naar voren gebracht dat het noodbevel in strijd met het EVRM en IVBPR is gegeven. De politierechter van oordeel dat het noodbevel wel degelijk voldoet aan de vereisten van het EVRM en IVBPR. De wetgever heeft immers expliciet voorzien dat de burgemeester het recht op demonstratie zoals neergelegd in artikel 11 EVRM kan inperken op grond van artikel 175 Gemeentewet. [1]
4.4
De verweren worden dan ook verworpen.
4.5
De politierechter is gelet op al het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
4.6
Bewezenverklaring
De politierechter acht bewezen dat verdachte:
op 28 maart 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk niet heeft voldaan aan een opdracht krachtens artikel 175 gemeentewet, te weten een (nood)bevel van de (loco)burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met uitoefening van enig toezicht belast), immers heeft zij, verdachte toen en aldaar zich niet (op eerste vordering) verwijderd van het Museumplein, terwijl voornoemde vordering inhield dat hij, verdachte, zich moest verwijderen van het Museumplein.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De politierechter grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de politierechter gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een geldboete van €250,- , bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 5 dagen.
8.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat de politie na de aanhouding van verdachte de coronaregels niet heeft nageleefd. Daarnaast zijn volgens de raadsman verdachten die hun naam niet hebben gegeven niet strafrechtelijk vervolgd. Tot slot heeft verdachte blijkens haar verklaring dat zij niet naar de wc heeft kunnen gaan na haar aanhouding, een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM moeten ondergaan.
8.3
Het oordeel van de politierechter
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De politierechter is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Daarbij kent de politierechter gewicht toe aan de verklaring van verdachte dat zij van een minimuminkomen rond moet komen. Dat verdachte niet naar de wc heeft kunnen gaan heeft zij als vernederend ervaren, dit kan echter niet gelijkgesteld worden met een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24c, 47 en 184 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De politierechter komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
De politierechter wijst het voorwaardelijk verzoek tot het horen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] als getuige af.
De politierechter vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking en beslist als volgt.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 125,-(honderdvijfentwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 3 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.E. Mildner, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 oktober 2022.
[…]

Voetnoten

1.