De raadsman heeft ten tweede betoogd dat het noodbevel door de burgemeester in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit is gegeven. De officier van justitie heeft gesteld dat van strijd met deze beginselen van behoorlijke procesorde geen sprake is geweest.
De politierechter overweegt en oordeelt als volgt. Vastgesteld kan worden dat de demonstratie op 28 maart 2021 in beginsel als een vreedzame demonstratie als bedoeld in artikel 11, eerste lid, EVRM moet worden aangemerkt. Dat betekent dat de demonstratie onder de bescherming van artikel 11 EVRM valt.
De vraag die beantwoord moet worden is of er in dit geval goede redenen waren om de demonstratie op 28 maart 2021 te doen beëindigen en of daartoe kon worden volstaan met de maatregelen op grond van de WOM. Het volgende is daarvoor van belang.
Sinds 17 januari 2021 is op wekelijkse basis op het Museumplein in Amsterdam gedemonstreerd, zo ook op 28 maart 2021. De demonstraties werden veelal niet aangemeld en zijn, onder meer omdat de regels van de Tijdelijke Wet Covid-19 werden geschonden, al verschillende malen ontbonden. Daarbij moest het Museumplein meerdere keren met de inzet van een noodbevel worden ontruimd. Bij eerdere demonstraties op het Museumplein is fors geweld gebruikt tegen de politie en was er sprake van grote wanordelijkheden.
De WOM biedt een wettelijke grondslag voor een gemeentelijk kennisgevingsstelsel en geeft bevoegdheden aan de burgemeester om voorschriften en beperkingen aan een betoging te verbinden en aanwijzingen te geven. De gemeente kan dat doen op grond van de bescherming van de gezondheid of ter voorkoming van wanordelijkheden. De gemeente kan dat niet doen op grond van de openbare orde. De WOM schept een kader om belangen van bestuurlijke aard te behartigen.
In zijn algemeenheid geldt dat de burgemeester enkel van de noodbevoegdheid gebruik mag maken als de haar toekomende WOM-bevoegdheden geen uitkomst bieden. Een noodbevel mag dus alleen worden uitgevaardigd als er sprake is van bestuurlijke overmacht en de burgemeester, gelet op de ernst van de te vrezen wanordelijkheden, de situatie met de haar ter beschikking staande middelen niet kan beheersen. De burgemeester mag zwaarwegend gewicht toekennen aan de adviezen van de politie en moet goed doorvragen naar de feitelijke situatie.
Een noodbevel ziet anders dan de maatregelen op grond van de WOM op de bescherming van de openbare orde en komt dus in principe aan bod nadat er tevergeefs maatregelen op grond van de WOM zijn genomen.
De politierechter is van oordeel dat de burgemeester in dit geval in redelijkheid van de bevoegdheid tot het afgeven van een noodbevel gebruik kon maken. De politierechter heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
Tijdens de demonstratie op 28 maart 2021 beschikte de politie over informatie dat de verplichte 1,5 meter opzettelijk onvoldoende in acht werd genomen; dat een deel van de demonstranten zich provocerend opstelde; dat de initiatiefnemers, organisatoren en/of deelnemers van deze bijeenkomst dezelfde zijn als diegenen die betrokken waren bij de niet toegestane demonstratie op 17, 24 en 31 januari 2021 en 7, 14, 21 en 28 februari en 7, 14 en 21 maart op het Museumplein; dat personen tijdens meerdere van de genoemde demonstraties de confrontatie aangingen met de politie en daarbij naast voorhanden zijnde zaken als trottoirstenen en fietsen ook daadwerkelijk slagwapens als een ploertendoder, stokken, zwaar vuurwerk en verstevigde vechthandschoenen tegen de politie hebben gebruikt; dat de politie ter plaatse constateert dat er naast passief verzet plegende groepen ook groepen aanwezig zijn die mogelijk uit zijn op een confrontatie; dat er signalen zijn dat leden van zogenaamde 'Defend-groepen' vandaag bij de demonstratie zullen aansluiten; dat leden van dergelijke groepen bij eerdere vergelijkbare demonstraties voorwerpen als hierboven genoemd bij zich hadden en dat binnen deze groepen leden van OMG's en harde kernsupporters bevinden van verschillende Nederlandse voetbalclubs. Als gevolg daarvan is de demonstratie op grond van artikel 7 WOM ontbonden. De aanwezigen hebben vervolgens herhaaldelijke waarschuwingen (ook via social media) en vorderingen van de politie om de demonstratie te beëindigen en uiteen te gaan genegeerd, hetgeen wederom een strafbaar feit opleverde op grond van artikel 11 van de WOM. Er was sprake van een veelvoud aan overtredingen en strafbare feiten en een ernstige vrees dat de huidige situatie leidt tot gezondheidsrisico's en ernstige openbare ordeverstoringen, zoals gewelddadigheden tegen politie, waarbij de beschikbare juridische instrumenten onvoldoende toereikend waren om een adequaat veiligheidsniveau te garanderen en verdere verstoringen van de openbare orde, en ernstige wanordelijkheden of de vrees daartoe, te voorkomen. Het was daarom noodzakelijk om ter voorkoming en bestrijding van ernstige wanordelijkheden maatregelen te treffen in de vorm van een noodbevel.
Uit het voorgaande volgt dat de burgemeester, alvorens zij overging tot het afgeven van een noodbevel, de bevoegdheden op basis van de WOM heeft ingezet, hetgeen evident geen effect had. De politierechter is dan ook van oordeel dat met het besluit van de burgemeester om het noodbevel af te geven ook aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan. Van een specialis – generalis verhouding tussen art. 11 WOM en art. 184 Sr is (in dit geval) geen sprake, omdat de demonstranten geen gehoor hadden gegeven aan de op grond van art. 7 WOM gegeven opdracht om uiteen te gaan en de situatie vervolgens verder escaleerde, wat heeft geleid tot de afgifte van het noodbevel. Het station van de WOM was ten tijde van het verwijderingsbevel dus gepasseerd.