ECLI:NL:RBAMS:2022:6077

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
13/751145-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 6a OLW en bevel tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland

Op 18 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld, die was ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, was in Nederland verblijvend en had een vrijheidsstraf van 1 jaar en 7 maanden opgelegd gekregen, waarvan nog 1 jaar, 4 maanden en 5 dagen resteerden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het beslissen op het overleveringsverzoek was verstreken, waardoor de rechtbank niet meer kon verlengen en geen grondslag meer bestond voor gevangenhouding.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Vervolgens heeft de rechtbank de inhoud van het EAB en de bijbehorende documenten beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW kan worden geweigerd, omdat niet kon worden vastgesteld of de opgeëiste persoon op alle zittingen aanwezig was en of zijn verdedigingsrechten waren geschonden. Desondanks heeft de rechtbank besloten om af te zien van de weigering van de overlevering, omdat de opgeëiste persoon in ieder geval op één zitting aanwezig was.

De rechtbank heeft ook de vereisten voor gelijkstelling met een Nederlander beoordeeld op basis van artikel 6a OLW. De rechtbank concludeert dat aan de voorwaarden voor gelijkstelling is voldaan, en dat de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. De rechtbank heeft daarom de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen, met een bevel tot gevangenhouding tot aan de tenuitvoerlegging van die straf. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751145-21
RK nummer: 21/5045
Datum uitspraak: 18 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 september 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 28 januari 2021 door de
District Court in Wroclaw at III Penal Department(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[inschrijvingsadres],
feitelijk woonachtig op het adres:
[verblijfsadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 oktober 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N.F. Christiaansen, advocaat te Rotterdam (waarnemend voor raadsvrouw mr. D.F.R. de Vrught, ook advocaat te Rotterdam) en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. Dit betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
final and binding judgement of the Regional Court in Środa Śląskavan 22 oktober 2013, met referentie II K 569/12. Uit onderdeel d) onder 2 van het EAB volgt dat de
District Court in Wroclaw, IV Appellate Divisionde uitspraak bij arrest van 25 november 2014 in stand gelaten heeft. Bij dit arrest hoort de referentie
IV Ka 158/14.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 7 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren nog 1 jaar, 4 maanden en 5 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
De rechtbank merkt op dat de opgelegde vrijheidsstraf en het nog resterende deel daarvan zoals die in het EAB vermeld staan, niet correct zijn. Uit aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 12 november 2021 blijkt dat de duur van de opgelegde vrijheidsstraf en het nog resterende deel daarvan zijn zoals in de vorige alinea genoemd.
Het bovengenoemde vonnis en arrest zien op de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1.
De rechtbank stelt vast dat uit onderdeel d) van het EAB blijkt dat het onder 3 genoemde vonnis dat ten grondslag ligt aan het EAB op 25 november 2014 in hoger beroep in stand is gebleven. Uit het EAB en de aanvullende info kan niet worden afgeleid of de beslissing in hoger beroep een beslissing is waarbij definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en zijn veroordeling tot een straf, nadat de zaak, in feite en in rechte, opnieuw ten gronde is behandeld. De rechtbank zal dit daarom in het midden laten en zowel de procedure in eerste aanleg als de procedure in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW. [1]
4.2.
Voor de procedure in hoger beroep geldt dat de opgeëiste persoon blijkens aanvullende informatie namens de uitvaardigende justitiële autoriteit van 29 november 2021 in persoon is verschenen met zijn advocaat op de zitting van 11 september 2014. Op de tweede zitting van 25 november 2014 is de opgeëiste persoon niet verschenen. Ten aanzien van die zitting kan niet worden vastgesteld of sprake is van één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden. Daarnaast is geen garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt. Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
4.3.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Uit het dossier blijkt dat de opgeëiste persoon, samen met zijn advocaat, in ieder geval op één van de zittingen in hoger beroep aanwezig is geweest. Dit betekent dat geen sprake is geweest van schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.
4.4.
Voor de procedure in eerste aanleg geldt het volgende. Op basis van onderdeel d) in samenhang bezien met onderdeel f) van het EAB is niet vast te stellen hoeveel zittingen er plaatsgevonden hebben en of, en zo ja op welke manier, de opgeëiste persoon hiervan op de hoogte is gesteld. Alhoewel de opgeëiste persoon met zijn raadsman aanwezig was op de zitting voorafgaand aan die van de uitspraak, vermeldt het EAB ook dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de "main hearing, as a result of which the the above judgement was rendered". Ten aanzien van die zitting kan ook niet worden vastgesteld of sprake is van één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden. Daarnaast is geen garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt. Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
4.5.
Maar, de rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Uit het dossier blijkt dat de opgeëiste persoon, samen met zijn advocaat, in ieder geval op één van de zittingen in eerste aanleg aanwezig is geweest, dat zijn advocaat hoger beroep heeft ingesteld en dat de opgeëiste persoon, met zijn advocaat, vervolgens aanwezig was op één van de zittingen in hoger beroep. Dit betekent dat geen sprake is geweest van schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.
4.6.
De rechtbank concludeert dat artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat.

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer voldaan is aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
medeplegen van mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

6.1.
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
6.2.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
6.3.
Eerste voorwaarde
6.3.1.
De volgende door de raadsvrouw overlegde stukken acht de rechtbank relevant voor de vaststelling van deze eerste voorwaarde:
  • verklaringen van het geregistreerd inkomen over de jaren 2016 tot en met 2021, afgegeven door de Belastingdienst;
  • de op 22 juni 2016 getekende huurovereenkomst voor het adres [verblijfsadres] en de huurbetalingen van oktober 2016 t/m september 2022.
6.3.2.
Met de raadsvrouw en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat aan de eerste voorwaarde is voldaan. Het inkomen van de opgeëiste persoon is daarbij voor elk van de jaren hoger dan 50% van de bijstandsnorm, ook wanneer uitgegaan wordt van de norm die geldt voor het wonen in een gezinssituatie.
6.4.
Tweede voorwaarde
6.4.1.
Vervolgens moet de rechtbank toetsen of ook is voldaan aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander. Dat gebeurt aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
6.4.2.
Uit een brief van de IND van 3 oktober 2022 volgt dat een verblijfsbeëindiging niet aan de orde is. Met de raadsvrouw en de officier van justitie is de rechtbank daarmee van oordeel dat ook aan de tweede voorwaarde voldaan.
6.5.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen
opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
6.6.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
6.7.
Uit de hiervoor onder 5 weergegeven Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt. De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW bestaat daarom geen aanleiding.
6.8.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet de rechtbank geen aanleiding om daarvan af te zien.
6.9.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.
6.10.
De raadsvrouw heeft verzocht toepassing van artikel 27, vierde lid, OLW achterwege te laten dan wel het in dat artikel bedoelde bevel direct te schorsen, onder meer omdat geen sprake is van vluchtgevaar.
6.11.
De officier van justitie is van mening dat het bevel als bedoeld in artikel 27, vierde lid, OLW, wel moet worden afgegeven en niet dient te worden geschorst, omdat dit bevel de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de straf garandeert.
6.12.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het bevel als bedoeld in artikel 27, vierde lid, OLW, dient te worden afgegeven teneinde de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de straf te garanderen. Van bijzondere omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven tot schorsing van dat bevel is geen sprake.
6.13.
De rechtbank overweegt in dit kader ambtshalve nog als volgt. Wanneer de overlevering wordt geweigerd, kan het EAB niet langer dienen als grondslag voor vrijheidsbeneming. Er is dan geen sprake meer van overleveringsdetentie, zodat ook een – al dan niet geschorste – vrijheidsbeneming uit hoofde van het EAB moet worden opgeheven. Voor deze situatie – waarin dus geen sprake meer is van overleveringsdetentie als gevolg van de weigering op grond van artikel 6a OLW – biedt artikel 27, vierde lid, OLW een aparte, dat wil zeggen los van het EAB staande, titel voor vrijheidsbeneming. De vrijheidsbeneming op grond van artikel 27, vierde lid OLW is daarom ook geen overleveringsdetentie. Dat de beslistermijn al is verstreken en dus op de zitting geen bevel gevangenhouding ex artikel 27, tweede lid, OLW (overleveringsdetentie) meer kan worden gegeven, staat daarom niet in de weg aan een bevel gevangenhouding ex artikel 27, vierde lid OLW. Artikel 27, vierde lid, OLW bevat ook geen beperking tot gevallen waarin de opgeëiste persoon zich ten tijde van de uitspraak nog in overleveringsdetentie bevindt; het artikellid sluit dus niet uit dat de gevangenhouding tot aan de tenuitvoerlegging wordt bevolen van een opgeëiste persoon die zich ten tijde van de uitspraak
nietmeer in overleveringsdetentie bevindt.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, dient de overlevering te worden geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a en 7 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
District Court in Wroclaw at III Penal Department(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Aldus gedaan door
mr. R. Godthelp, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie 10 augustus 2017, ECLI:EU:C:2017:628.