ECLI:NL:RBAMS:2022:6063

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
13.297983.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweld tegen eigenaar avondwinkel op Koningsdag met poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging

Op 12 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op Koningsdag 2021 betrokken was bij een gewelddadig incident in een avondwinkel in Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling, openlijke geweldpleging en diefstal. Tijdens de zitting op 28 september 2022 heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging. De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag niet kon worden bewezen, maar dat de andere tenlastegelegde feiten wel bewezen konden worden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte samen met een medeverdachte geweld had gepleegd tegen het slachtoffer, de eigenaar van de avondwinkel, door hem met volle flessen wijn te slaan en te stompen. De rechtbank vond dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging, en dat er ook sprake was van diefstal van flessen drank. De rechtbank legde een taakstraf van 240 uur op en wees de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.297983.21
Datum uitspraak: 12 oktober 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te '[geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende op het [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 september 2022. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.J. Wirken, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. van Stratum, naar voren hebben gebracht.

2.De beschuldiging

Verdachte wordt – kortgezegd – beschuldigd van:
Medeplegen van poging tot doodslag op [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) op 27 april 2021 te Amsterdam door met een volle fles op het hoofd van [slachtoffer] te slaan en/of die fles vervolgens in diens richting te gooien. Voor het geval poging tot doodslag niet kan worden bewezen is dit tenlastegelegd als (poging tot zware) mishandeling.
Ditzelfde feitencomplex is onder feit 2 tenlastegelegd als openlijke geweldpleging. Onder feit 2 wordt verdachte - naast voornoemd slaan en/of gooien met een fles - ook verweten dat hij samen met anderen [slachtoffer] heeft gestompt en/of geslagen en/of geduwd.
Diefstal dan wel vernieling van flessen met drank van winkel [naam 1] en/of [slachtoffer] , eveneens op 27 april 2021 te Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht en als hier ingelast geldt.

3.Inleiding

Op Koningsdag 2021 vond een conflict plaats in de avondwinkel van [slachtoffer] . [slachtoffer] is daarbij gewond geraakt, nadat tegen hem geweld is gebruikt door meerdere mannen. Van het incident zijn camerabeelden beschikbaar en ook zijn er meerdere getuigenverklaringen. Niet ter discussie staat dat verdachte en [medeverdachte] in de avondwinkel aanwezig waren en dat zij bij dit conflict waren betrokken. Verdachte [medeverdachte] zijn in verband met dit incident aangehouden en hebben allebei verklaard dat zij op 27 april 2021 in de avondwinkel van [slachtoffer] aanwezig waren tijdens dit conflict. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte en [medeverdachte] zich samen hebben schuldig gemaakt aan geweldshandelingen tegen [slachtoffer] en zo ja, of deze geweldshandelingen medeplegen van poging tot doodslag dan wel (poging tot zware) mishandeling en openlijke geweldpleging opleveren. Ook moet de rechtbank beoordelen of verdachte flessen met drank heeft gestolen dan wel vernield.

4.De waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat poging tot doodslag niet kan worden bewezen. De tenlastegelegde poging tot zware mishandeling, openlijke geweldpleging en diefstal kunnen wel worden bewezen, met dien verstande dat ten aanzien van feit 1partiële vrijspraak moet volgen voor medeplegen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van poging tot doodslag. Ook moet verdachte worden vrijgesproken van poging tot zware mishandeling, omdat hij geen opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] . Ten aanzien van de onder feit 1 meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling moet partiële vrijspraak volgen voor het onderdeel medeplegen.
De raadsman betoogt voorts dat verdachte ook moet worden vrijgesproken van de onder feit 3 tenlastegelegde diefstal, nu het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ontbrak. Veroordeling voor wederrechtelijke vernieling kan evenmin volgen. De flessen waren immers eigendom van [medeverdachte] die hiervoor eerder € 50,- op de toonbank had gelegd.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De feiten
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van diefstal met geweld dat jegens hem is gepleegd op 27 april 2021 in zijn avondwinkel op de [straat] te Amsterdam. Hij heeft verklaard dat meerdere jongens hem klappen gaven en dat één van de jongens hem met flessen wijn sloeg. Daarna kwam er bloed uit zijn hoofd. Verbalisant [naam 2] heeft de camerabeelden van de avondwinkel bekeken en beschreven. Zij ziet op de camerabeelden dat [medeverdachte] meermalen [slachtoffer] op het hoofd slaat, dat verdachte met flinke vaart een fles naar [slachtoffer] gooit en dat verdachte twee maal met een fles op het hoofd van [slachtoffer] slaat. De camerabeelden, die aan het dossier zijn gevoegd, zijn ook bekeken op de zitting. De rechtbank ziet op de camerabeelden een bevestiging van wat verbalisant [naam 2] in haar proces-verbaal heeft geverbaliseerd. Voorts heeft de rechtbank gezien dat verdachte twee maal met kracht een fles op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen. De rechtbank gaat ervan uit dat met kracht is geslagen, gelet op het feit dat met een volle fles is geslagen, het opgetreden letsel en de beweging van verdachte zoals zichtbaar op de camerabeelden.
Zoals gezegd staat het niet ter discussie dat verdachte en [medeverdachte] op die camerabeelden te zien zijn. Verdachte heeft op de zitting bekend dat hij [slachtoffer] met flessen wijn heeft geslagen en een fles in de richting van [slachtoffer] heeft gegooid. Voorts heeft hij verklaard dat hij twee flessen wijn mee naar buiten heeft genomen; dit is ook te zien op de camerabeelden.
4.3.2.
Vrijspraak van poging tot doodslag
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat poging tot doodslag niet kan worden bewezen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
4.3.3.
Veroordeling voor poging tot zware mishandeling, openlijke geweldpleging en diefstal
De rechtbank vindt dat de geweldshandelingen van verdachte en [medeverdachte] een poging tot zware mishandeling opleveren. Verdachten hebben [slachtoffer] meermalen geslagen op het hoofd, zowel met vuisten als met volle flessen. [slachtoffer] had een bloedende wond op zijn kruin en een verdikking boven zijn rechteroog. Het hoofd is een kwetsbaar lichaamsdeel met vitale organen, namelijk de hersenen, en zeer fragiele delen, zoals de slaap en de ogen. Uit de camerabeelden blijkt dat sprake was van krachtige, doelgerichte handelingen om [slachtoffer] op het hoofd te raken. Gelet hierop, almede op het letsel van [slachtoffer] en de verklaring van verdachte dat hij gefrustreerd was en agressief werd, kan op basis van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte en [medeverdachte] worden aangenomen dat verdachten minst genomen de aanmerkelijke kans hebben aanvaard, dat [slachtoffer] ernstig letsel zou oplopen. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachten nauw en bewust hebben samengewerkt en min of meer inwisselbare rollen hadden in de gezamenlijke uitvoering van het geweld. Anders dan de officier van justitie vindt de rechtbank dan ook dat het slaan met de flessen ook aan [medeverdachte] kan worden toegerekend, zodat ook voor dit onderdeel sprake is van medeplegen. [medeverdachte] heeft gewacht met het aanspreken van [slachtoffer] totdat de andere jongens gearriveerd waren. Hij is bewust de confrontatie pas aangegaan op het moment dat hij zag dat de anderen aanwezig waren. [medeverdachte] heeft na de eerste klap samen met verdachte het slachtoffer verder naar binnen geduwd en [medeverdachte] hield het slachtoffer vast en stond naast verdachte toen deze met de flessen sloeg. [medeverdachte] gaf het slachtoffer tussendoor zelf ook nog een klap. Bovendien heeft hij zich niet gedistantieerd van het geweld toen verdachte met de flessen begon te slaan. Gelet op dit alles is naar het oordeel van de rechtbank sprake van medeplegen. Het feitencomplex is tevens te kwalificeren als openlijke geweldpleging, nu beide verdachten een significante bijdrage hadden aan het geweld tegen [slachtoffer] in de avondwinkel. Er is sprake van eendaadse samenloop.
De rechtbank vindt ook dat sprake is van diefstal. Zelfs als het verhaal over de € 50,- die [medeverdachte] op de toonbank zou hebben neergelegd en die [slachtoffer] niet zou willen teruggeven waar zou zijn, dan is er nog steeds sprake van een oogmerk tot wederrechtelijke toe-eigening. Verdachte heeft zich immers als heer en meester gedragen over de twee flessen die hij zonder toestemming van [slachtoffer] uit de avondwinkel heeft meegenomen. Het was niet aan hem om eigenhandig twee flessen zonder betalen mee te nemen en zo het recht in eigen hand te nemen.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
feit 1, subsidiair:
op 27 april 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met kracht volle flessen op het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en een fles in de richting van die [slachtoffer] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
op 27 april 2021 te Amsterdam openlijk, te weten in de winkel [naam 1] aan de [straat] te Amsterdam, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door meermalen met kracht
- tegen het hoofd van die [slachtoffer] te stompen en/of slaan en
- tegen het lichaam van die [slachtoffer] te duwen en
- volle flessen tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en
- een volle fles in de richting van die [slachtoffer] te gooien.
feit 3:
op 27 april 2021 te Amsterdam flessen met drank die aan winkel [naam 1] en/of [slachtoffer] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.

6.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De strafoplegging

7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden. Een voorwaardelijke gevangenisstraf dient niet alleen het doel van recidivebeperking bij daders die antecedenten hebben, maar ook om de ernst van het feit tot uitdrukking te brengen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat ten gunste van verdachte rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat niet de zwaarst tenlastegelegde variant van de feiten kan worden bewezen. Verdachte bevond zich tijdens het gebeuren in een lastige periode in zijn leven aangezien zijn broertje was overleden. Het ging om een eenmalig incident, waarbij verdachte wilde opkomen voor een vriend en [slachtoffer] zich, naar het zich laat aanzien, ook niet geheel onbetuigd heeft gelaten. Verdachte heeft vroegtijdig bekend en van een positieve proceshouding blijk gegeven. Hij heeft oprecht spijt. Hij heeft in voorarrest gezeten, wat diepe indruk op hem heeft gemaakt. Hij heeft zijn lesje wel geleerd. Verder is de reclassering positief over verdachte. De kans op herhaling is niet groot te achten volgens de reclassering.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. Hij heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer [slachtoffer] en op de openbare orde. De situatie was zeer dreigend voor [slachtoffer] . In zijn eigen winkel zou [slachtoffer] zich veilig moeten voelen. Hij is daar juist om klanten van dienst te zijn en hoeft dit soort agressie niet te verwachten en te dulden. [slachtoffer] wist gelukkig zijn winkel uit te vluchten tijdens het geweld, anders had het incident een andere afloop kunnen hebben. In plaats van de politie te bellen of het conflict met [slachtoffer] op een andere manier op te lossen heeft verdachte ervoor gekozen om eigen rechter te spelen en geweld toe te passen. De rechtbank vindt het bovendien kwalijk en laf dat verdachte samen met een ander zo tekeer is gegaan tegen [slachtoffer] , die in zijn eentje en dus in de minderheid was. [slachtoffer] heeft door het geweld fysiek en psychisch letsel opgelopen. Hij heeft nog steeds pijnklachten in zijn hand en heeft gedurende een half jaar niet goed kunnen slapen.
Volgens de afspraken die rechtbanken onderling met elkaar hebben gemaakt over straffen in soortgelijke zaken is het uitgangspunt voor openlijke geweldpleging, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, een taakstraf van 150 uur. De rechtbank sluit voor de strafoplegging aan bij dit uitgangspunt in plaats van dat voor zware mishandeling, omdat de rechtbank dat het meest toepasselijk vindt. Gelet op de omstandigheid dat [slachtoffer] niet alleen met vuisten, maar ook meermalen met volle flessen op zijn hoofd is geslagen, vindt de rechtbank een hogere straf dan genoemd uitgangspunt passend. In de omstandigheid dat verdachte degene is geweest die feitelijk met de flessen heeft geslagen en gegooid, ziet de rechtbank reden om aan verdachte een hogere straf op te leggen dan aan [medeverdachte] . Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal, maar dit heeft geen invloed op de hoogte van de straf. De rechtbank legt aan verdachte een taakstraf op van 240 uur. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er geen reden is voor een voorwaardelijke gevangenisstraf. Immers, de reclassering acht de kans op recidive laag en is positief over het schorsingstoezicht en het zelfinzicht dat verdachte heeft getoond. Een voorwaardelijke straf heeft in dit geval dan ook geen toegevoegde waarde.

8.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] vordert als benadeelde partij € 2.495,27 aan vergoeding van materiële schade en € 4.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voorts vordert [slachtoffer] dat verdachte en [medeverdachte] worden veroordeeld tot hoofdelijke betaling van de schadevergoeding.
8.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de vordering van de benadeelde partij geheel en hoofdelijk toewijsbaar is, inclusief wettelijke rente, met uitzondering van de post ‘toekomstige schade’. Voor dat deel moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De officier van justitie heeft verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat de benadeelde partij voor de post ‘toekomstige schade’ niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Ook moet hij niet-ontvankelijk worden verklaard voor de immateriële schade, omdat het gevorderde bedrag buitensporig hoog is en niet dan wel onvoldoende is onderbouwd. Het ziektebeeld is mogelijk niet rechtstreeks het gevolg van deze zaak. Er moet daarnaast rekening worden gehouden met eigen schuld van [slachtoffer] .
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden.
Ten aanzien van de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer] de schade van een bedrag van € 495,27 aan eigen risico voldoende gemotiveerd heeft onderbouwd en dat dit bedrag kan worden toegewezen.
Dat ligt anders ten aanzien van de gevorderde toekomstige materiële schade. Aangezien thans onvoldoende is gebleken van dergelijke schade zal [slachtoffer] ten aanzien van dit gedeelte van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Aangezien [slachtoffer] ten gevolge van de strafbare feiten lichamelijk letsel heeft opgelopen, heeft hij op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek eveneens recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Op grond van de door [slachtoffer] gestelde omstandigheden, het onderbouwde psychisch letsel en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken aan slachtoffers worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 2.000,-. De rechtbank gaat niet mee in het verweer van de raadsman dat sprake is van eigen schuld van [slachtoffer] .
De schade wordt in zoverre toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Verdachte is met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk voor het gehele bedrag. Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
[slachtoffer] zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Hij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 36f, 45, 55, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 en feit 2:
de eendaadse samenloop van poging tot zware mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
feit 3:
diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
120 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 2.495,27 (tweeduizendvierhonderdvijfennegentig euro en zevenentwintig cent)en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij,
[slachtoffer], van dit bedrag, bestaande uit € 495,27 (vierhonderdvijfennegentig euro en zevenentwintig cent) aan materiële schade en € 2.000,- (tweeduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 april 2021 tot de dag van de algehele voldoening.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer,
[slachtoffer], van een bedrag van
€ 2.495,27 (tweeduizendvierhonderdvijfennegentig euro en zevenentwintig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 april 2021 tot de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 34 dagen.
De rechtbank bepaalt dat als en voor zover door of namens verdachte is voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verdachte is met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk voor het gehele bedrag. Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Troost, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel, R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 oktober 2022.
[...]
[...]