ECLI:NL:RBAMS:2022:6062

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
13.330910.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweldsincident in avondwinkel op Koningsdag met poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging

Op 12 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op Koningsdag 2021 betrokken was bij een geweldsincident in een avondwinkel. De verdachte, samen met een medeverdachte, werd beschuldigd van poging tot doodslag en openlijke geweldpleging tegen de eigenaar van de winkel, [persoon]. Tijdens het incident, dat plaatsvond op 27 april 2021, werd de eigenaar met volle flessen wijn geslagen en kreeg hij klappen van meerdere mannen. De rechtbank heeft op basis van camerabeelden en getuigenverklaringen vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte zich schuldig hebben gemaakt aan geweldshandelingen tegen [persoon]. De rechtbank oordeelde dat poging tot doodslag niet kon worden bewezen, maar dat de verdachte wel schuldig was aan poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De rechtbank legde een taakstraf op van 180 uur op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, [persoon], gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van materiële en immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.330910.21
Datum uitspraak: 12 oktober 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1992,
wonende op het adres [adres] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 september 2022. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.J. Wirken, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. V.C. Langenburg, naar voren hebben gebracht.

2.De beschuldiging

Verdachte wordt – kortgezegd – beschuldigd van:
Medeplegen van poging tot doodslag op [persoon] (hierna: [persoon] ) op 27 april 2021 te Amsterdam door met een volle fles op het hoofd van [persoon] te slaan en/of die fles vervolgens in diens richting te gooien. Voor het geval poging tot doodslag niet kan worden bewezen is dit tenlastegelegd als (poging tot zware) mishandeling.
Ditzelfde feitencomplex is onder feit 2 tenlastegelegd als openlijke geweldpleging. Onder feit 2 wordt verdachte naast voornoemde gedragingen ook verweten dat hij samen met anderen [persoon] heeft gestompt en/of geslagen en/of geduwd.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht en als hier ingelast geldt.

3.Inleiding

Op Koningsdag 2021 vond een conflict plaats in de avondwinkel van [persoon] , waarbij [persoon] gewond is geraakt, nadat meerdere mannen geweld tegen hem hebben gebruikt. Van het incident zijn camerabeelden beschikbaar en ook zijn er meerdere getuigenverklaringen. Niet ter discussie staat dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] in de avondwinkel aanwezig waren en dat zij bij dit conflict waren betrokken. Verdachte en [medeverdachte] zijn in verband met dit incident aangehouden en hebben allebei verklaard dat zij op 27 april 2021 in de avondwinkel van [persoon] aanwezig waren tijdens dit conflict. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte en [medeverdachte] zich samen hebben schuldig gemaakt aan geweldshandelingen tegen [persoon] en zo ja, of deze geweldshandelingen medeplegen van poging tot doodslag dan wel (poging tot zware) mishandeling en openlijke geweldpleging opleveren.

4.De waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling niet kunnen worden bewezen, aangezien verdachte niet zelf met de flessen heeft geslagen. De tenlastegelegde openlijke geweldpleging kan wel worden bewezen, met dien verstande dat volgens de officier van justitie partiële vrijspraak moet volgen voor het slaan met de flessen, aangezien niet verdachte maar (alleen) zijn medeverdachte met flessen heeft geslagen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair een beroep gedaan op noodweer en verzocht om verdachte vrij te spreken. Subsidiair heeft hij een beroep gedaan op noodweerexces en verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit dat poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling niet kunnen worden bewezen, omdat geen sprake is geweest van medeplegen en van (voorwaardelijk) opzet. De rechtbank zal het primaire en subsidiaire verweer van de verdediging bespreken in rubriek 6.
De raadsman betoogt voorts dat verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de gedragingen van medeverdachte [medeverdachte] . Uit de camerabeelden volgt dat alle handelingen van verdachte en [medeverdachte] in ‘the heat of the moment’ plaatsvonden. De keuze van [medeverdachte] om naar flessen te grijpen en daarmee te gaan slaan is volgens de raadsman een individuele afweging die niet aan verdachte kan worden tegengeworpen. Verder blijken uit het dossier geen aanwijzingen waaruit een bewuste en nauwe samenwerking kan worden afgeleid. Zo heeft verdachte nooit om de hulp van [medeverdachte] verzocht, laat staan dat sprake is geweest van een ‘vooropgezet plan’. Verdachte heeft dus ook geen opzet gehad, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het slaan met de flessen door [medeverdachte] .
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De feiten
[persoon] heeft aangifte gedaan van diefstal met geweld dat jegens hem is gepleegd op 27 april 2021 in zijn avondwinkel op de [straat] te Amsterdam. Hij heeft verklaard dat meerdere jongens hem klappen gaven en dat één van de jongens hem met flessen wijn sloeg. Daarna kwam er bloed uit zijn hoofd. Verbalisant [verbalisant] heeft de camerabeelden van de avondwinkel bekeken en beschreven. Zij ziet op de camerabeelden dat verdachte meermalen [persoon] op het hoofd slaat, dat medeverdachte [medeverdachte] met flinke vaart een fles naar [persoon] gooit en dat [medeverdachte] twee maal met een fles op het hoofd van [persoon] slaat. De camerabeelden, die aan het dossier zijn gevoegd, zijn bekeken op de zitting. De rechtbank ziet op de camerabeelden een bevestiging van wat verbalisant [verbalisant] in haar proces-verbaal heeft geverbaliseerd. Voorts heeft de rechtbank gezien dat medeverdachte [medeverdachte] twee maal met kracht een fles op het hoofd van [persoon] heeft geslagen. De rechtbank gaat ervan uit dat met kracht is geslagen, gelet op het feit dat met een volle fles is geslagen, het opgetreden letsel en de beweging van verdachte zoals zichtbaar op de camerabeelden.
Zoals gezegd staat het niet ter discussie dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op die camerabeelden zijn te zien. Verdachte heeft op de zitting bekend dat hij [persoon] heeft geslagen.
4.3.2.
Vrijspraak van poging tot doodslag
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat poging tot doodslag niet kan worden bewezen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
4.3.3.
Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging
De rechtbank vindt dat de geweldshandelingen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] een poging tot zware mishandeling opleveren. Verdachten hebben [persoon] meermalen geslagen op het hoofd, zowel met vuisten als met volle flessen. [persoon] had een bloedende wond op zijn kruin en een verdikking boven zijn rechteroog. Het hoofd is een kwetsbaar lichaamsdeel met vitale organen, namelijk de hersenen, en zeer fragiele delen, zoals de slaap en de ogen. Uit de camerabeelden blijkt dat sprake was van krachtige, doelgerichte handelingen om [persoon] op het hoofd te raken. Gelet hierop, almede op het letsel van [persoon] en de verklaring van verdachte dat hij gefrustreerd was en agressief werd, kan op basis van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] worden aangenomen dat zij minst genomen de aanmerkelijke kans hebben aanvaard, dat aangever hierdoor ernstig letsel zou oplopen. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachten nauw en bewust hebben samengewerkt en min of meer inwisselbare rollen hadden in de gezamenlijke uitvoering van het geweld. Anders dan de raadsman en de officier van justitie vindt de rechtbank dat het slaan met de flessen ook aan verdachte kan worden toegerekend. Verdachte heeft gewacht met het aanspreken van [persoon] totdat de andere jongens gearriveerd waren. Hij is bewust de confrontatie pas aangegaan op het moment dat hij zag dat de anderen aanwezig waren. Verdachte heeft na de eerste klap samen met [medeverdachte] het slachtoffer verder naar binnen geduwd en verdachte hield [persoon] vast en stond naast [medeverdachte] toen deze met de flessen sloeg. Verdachte gaf [persoon] tussendoor zelf ook nog een klap. Bovendien heeft hij zich niet gedistantieerd van het geweld toen [medeverdachte] met de flessen begon te slaan. Gelet op dit alles is naar het oordeel van de rechtbank sprake van medeplegen. Het feitencomplex is tevens te kwalificeren als openlijke geweldpleging, nu beide verdachten een significante bijdrage hadden aan het geweld tegen [persoon] in de avondwinkel. Er is sprake van eendaadse samenloop.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
feit 1, subsidiair:
op 27 april 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met kracht volle flessen op het hoofd van die [persoon] heeft geslagen en een fles in de richting van die [persoon] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
op 27 april 2021 te Amsterdam openlijk, te weten in de winkel [naam winkel] aan de [straat] te Amsterdam, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [persoon] door meermalen met kracht
- tegen het hoofd van die [persoon] te stompen en/of slaan en
- tegen het lichaam van die [persoon] te duwen en
- volle flessen tegen het hoofd van die [persoon] te slaan en
- een volle fles in de richting van die [persoon] te gooien.

6.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

6.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte een beroep toekomt op noodweer, althans noodweerexces, en daarom moet worden vrijgesproken, dan wel ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdediging heeft hierbij het volgende scenario geschetst.
[persoon] heeft verdachte aangevallen, waarna verdachte zich heeft verdedigd. Verdachte pakte [persoon] vast, waarna een worsteling ontstond en waarbij over en weer werd geduwd, getrokken en enkele klappen vielen. De verdediging was noodzakelijk en het verdedigingsmiddel was geboden. Zowel door [persoon] als verdachte werd immers geduwd, getrokken en met blote handen gevochten. Ook aan de proportionaliteitstoets is voldaan. Verder had verdachte zich niet op een eerder moment aan de situatie hoeven te onttrekken. Hij stond immers buiten te wachten tot hij zijn € 50,- terug zou krijgen, waar hij meermaals om had verzocht en bovendien het volste recht op had, en kon een aanval van [persoon] op dat moment uiteraard nog niet verwachten.
Voor zover de rechtbank van oordeel is dat niet aan het proportionaliteitsvereiste is voldaan, doordat sprake is van overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging of een moment waarop verdachte zich aan de situatie had moeten onttrekken, is volgens de raadsman sprake van noodweerexces. Het handelen van verdachte is immers het gevolg van een hevige gemoedsbeweging. Hij is samen met zijn vriend zonder duidelijke reden onheus bejegend door [persoon] , zij zijn de avondwinkel uitgezet en bovendien had verdachte nog € 50,-- in de avondwinkel liggen die hij ondanks herhaalde verzoeken maar niet van [persoon] had teruggekregen. Dit heeft uiteraard gezorgd voor de nodige spanningsopbouw. Verdachte is als eerste aangevallen door [persoon] , waardoor overduidelijk een hevige gemoedsbeweging bij verdachte ontstond. Op de camerabeelden is duidelijk zichtbaar dat verdachte zich gedurende het hele incident in een hevige gemoedsbeweging bevindt, aldus de raadsman.
6.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het beroep op noodweer moet worden verworpen, omdat geen sprake was van een noodweersituatie. En voor zover er wel sprake zou zijn geweest van een noodweersituatie dan was die geëindigd op het moment dat [persoon] achter de kassa vluchtte.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte zat met een aantal jongens op een boot tijdens Koningsdag. Hij is toen samen met een andere jongen naar de avondwinkel van [persoon] gegaan om drank te kopen, maar kreeg daar onenigheid met [persoon] . [persoon] wilde verdachte daarom niets meer verkopen. Vervolgens is verdachte buiten voor de avondwinkel gaan staan. Hij heeft toen zijn vriend op de boot gebeld en uitgelegd wat er aan de hand was. Verdachte is bij de avondwinkel blijven wachten tot enkele jongens van de boot bij de avondwinkel arriveerden, waarna verdachte weer de avondwinkel in is gegaan om verhaal te halen bij [persoon] . Verdachte zocht in de deuropening van de winkel contact met [persoon] , deed een stap naar binnen, waarop [persoon] verdachte naar buiten duwde en een slaande beweging maakte. In reactie daarop ontstond een worsteling. Direct hierna kwam [medeverdachte] erbij en vonden de geweldshandelingen plaats, zoals hiervoor zijn bewezenverklaard.
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet in ieder geval aannemelijk zijn dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank stelt vast dat [persoon] weliswaar een slaande beweging heeft gemaakt, maar dat het erop lijkt dat die slaande beweging alleen bedoeld was om verdachte en de andere jongens zijn winkel uit te krijgen. [persoon] had ook alle reden om hen uit de winkel te houden gelet op de voorafgaande onenigheid en de voor hem en zijn goederen bedreigende situatie. In deze context kan niet zondermeer worden gesteld dat [persoon] verdachte ogenblikkelijk en wederrechtelijk heeft aangerand. Echter, zelfs als de slaande beweging van [persoon] zou moeten worden aangemerkt als een dergelijke aanranding, slaagt het verweer van verdachte evenmin. De rechtbank vindt dat verdachte na de slaande beweging van [persoon] had kunnen en moeten weggaan. Hij was op dat moment net de deuropening van de winkel gepasseerd en was samen met de andere jongens overduidelijk in de meerderheid, terwijl [persoon] , die in zijn eentje was, niet de kans kreeg zijn winkel te verlaten. Onder deze omstandigheden bestond dus voor verdachte een reële en redelijke mogelijkheid om gewoon weg te gaan, terwijl ook van hem kon worden gevergd dat hij zou vluchten. Maar in plaats van zich aan de situatie te onttrekken is verdachte de confrontatie aangegaan door [persoon] de winkel in te duwen en terug te slaan. Nu gezien het vorenstaande zijn handelen niet noodzakelijk was, komt verdachte geen beroep op noodweer toe. Bovendien kunnen zijn agressieve handelingen, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, ook niet worden aangemerkt als verdedigingshandelingen, maar moeten die – naar de kern bezien – als aanvallend worden aangemerkt.
Verdachte heeft eveneens een beroep op noodweerexces gedaan. Ook dit beroep wordt verworpen. Zelfs als ervan wordt uitgegaan dat er sprake was van een noodweersituatie kan het beroep op noodweerexces gelet op het hierna volgende niet slagen. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte na de aanvankelijke onenigheid met [persoon] rustig buiten staat te wachten. Volgens zijn verklaring ter zitting was de situatie op dat moment nog niet geëscaleerd. Op het moment dat verdachte opnieuw contact zoekt met [persoon] komt hij nog steeds behoorlijk beheerst over. Hierover verklaarde verdachte zelf ter zitting dat hij voorzichtig de winkel probeerde in te gaan. Dat er vervolgens een hevige gemoedsbeweging was ontstaan door het handelen van [persoon] is niet uit deze verklaring van verdachte af te leiden. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij na de duw door [persoon] gefrustreerd was en agressief werd. Op de zitting heeft hij verklaard dat hij was geschrokken. Dit is onvoldoende om een beroep op noodweerexces te kunnen dragen.
De raadsman heeft ter zitting nog naar voren gebracht dat verdachte handelde uit putatief noodweer. De rechtbank passeert deze stelling reeds bij gebrek aan onderbouwing.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. De strafoplegging
7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om rekening te houden met de volgende persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij heeft een stabiele relatie en gaat in november samenwonen met zijn partner. Een veroordeling kan mogelijk problemen geven voor het verkrijgen van een Verklaring Omtrent Gedrag. Zeker bij zijn werkzaamheden als vastgoedontwikkelaar kan dit in het kader van de Wet BIBOB verstrekkende consequenties hebben voor verdachte, die hem zijn werk onmogelijk zouden kunnen maken.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. Hij heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer [persoon] en op de openbare orde. De situatie was zeer dreigend voor [persoon] . In zijn eigen winkel zou [persoon] zich veilig moeten voelen. Hij is daar juist om klanten van dienst te zijn en hoeft dit soort agressie niet te verwachten en te dulden. [persoon] wist gelukkig zijn winkel uit te vluchten tijdens het geweld, anders had het incident een andere afloop kunnen hebben. In plaats van de politie te bellen of het conflict met [persoon] op een andere manier op te lossen heeft verdachte ervoor gekozen om eigen rechter te spelen en geweld toe te passen. De rechtbank vindt het bovendien kwalijk en laf dat verdachte samen met een ander zo tekeer is gegaan tegen [persoon] , die in zijn eentje en dus in de minderheid was. [persoon] heeft door het geweld fysiek en psychisch letsel opgelopen. Hij heeft nog steeds pijnklachten in zijn hand en heeft gedurende een half jaar niet goed kunnen slapen.
Volgens de afspraken die rechtbanken onderling met elkaar hebben gemaakt over straffen in soortgelijke zaken is het uitgangspunt voor openlijke geweldpleging, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, een taakstraf van 150 uur. De rechtbank sluit voor de strafoplegging aan bij dit uitgangspunt in plaats van dat voor zware mishandeling, omdat de rechtbank vindt dat het meest toepasselijk vindt. Gelet op de omstandigheid dat [persoon] niet alleen met vuisten, maar ook meermalen met volle flessen op zijn hoofd is geslagen vindt de rechtbank een hogere straf passend. De rechtbank legt aan verdachte een taakstraf op van 180 uur.

8.De vordering van de benadeelde partij

[persoon] vordert als benadeelde partij een bedrag van € 2.495,27 aan vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 4.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voorts vordert [persoon] dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] worden veroordeeld tot hoofdelijke betaling van de schadevergoeding.
8.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de vordering van de benadeelde partij geheel hoofdelijk toewijsbaar is, inclusief wettelijke rente, met uitzondering van de post ‘toekomstige schade’. Voor dat deel moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De officier van justitie heeft verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat de benadeelde partij voor de post ‘toekomstige schade’ niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Ook moet hij niet-ontvankelijk worden verklaard voor de immateriële schade, omdat dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Er moet namelijk rekening worden gehouden met eigen schuld van [persoon] . Bovendien is het aandeel van verdachte niet gelijk aan dat van medeverdachte [medeverdachte] .
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat [persoon] door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden.
Ten aanzien van de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat [persoon] de schade van een bedrag van € 495,27 aan eigen risico voldoende gemotiveerd heeft onderbouwd en dat dit bedrag kan worden toegewezen.
Dat ligt anders ten aanzien van de gevorderde toekomstige materiële schade. Aangezien thans onvoldoende is gebleken van dergelijke schade zal [persoon] ten aanzien van dit gedeelte van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Aangezien [persoon] ten gevolge van de strafbare feiten lichamelijk letsel heeft opgelopen, heeft hij op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek eveneens recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Op grond van de door [persoon] gestelde omstandigheden, het onderbouwde psychisch letsel en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken aan slachtoffers worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 2.000,-. De rechtbank gaat niet mee in het verweer van de raadsman dat sprake is van eigen schuld van [persoon] . Voorts is er geen reden voor een verdeling van 40% – 60% tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , nu sprake is van deelneming.
De schade wordt in zoverre toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Verdachte is met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk voor het gehele bedrag. Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
[persoon] zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Hij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 36f, 45, 55 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van poging tot zware mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
180 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
90 dagen.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 2.495,27 (tweeduizendvierhonderdvijfennegentig euro en zevenentwintig cent)en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij,
[persoon], van dit bedrag, bestaande uit € 495,27 (vierhonderdvijfennegentig euro en zevenentwintig cent) materiële schade en € 2.000,- (tweeduizend euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 april 2021 tot de dag van de algehele voldoening.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer,
[persoon], van een bedrag van
€ 2.495,27 (tweeduizendvierhonderdvijfennegentig euro en zevenentwintig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 april 2021 tot de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 34 dagen.
De rechtbank bepaalt dat als en voor zover door of namens verdachte is voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verdachte is met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk voor het gehele bedrag. Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Troost, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel, R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 oktober 2022.
[…]
[…]