In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor drugshandel. De officier van justitie had een vordering ingediend om het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde vast te stellen, aanvankelijk op € 10.482,50, maar later verlaagd tot € 4.343,13. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van een transactieberekening die betrekking had op de periode van 8 september 2014 tot en met 22 februari 2016. De verdediging betwistte de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel en stelde dat de schatting onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de veroordeelde voordeel had verkregen uit drugshandel en dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van de getapte telefoongesprekken en getuigenverklaringen voldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de ontnemingszaak was overschreden en heeft de betalingsverplichting verlaagd tot € 2.000,-. De rechtbank legde ook een gijzeling op van maximaal één dag, omdat er sprake was van betalingsonmacht.