ECLI:NL:RBAMS:2022:606

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
C/13/708455 / HA RK 21-346 en C/13/708458 / HA RK 21-347
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een stichting en opleggen van een bestuursverbod op verzoek van het Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in twee verzoeken van het Openbaar Ministerie (OM) met betrekking tot de stichting [belanghebbende 1]. Het OM verzocht om het ontslag van [belanghebbende 2] als bestuurder van de stichting en om het opleggen van een bestuursverbod voor de duur van vijf jaar. Daarnaast vroeg het OM om de ontbinding van de stichting en de benoeming van een vereffenaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat [belanghebbende 2] als bestuurder niet heeft voldaan aan een eerder gegeven bevel van de voorzieningenrechter en dat hij zijn bestuurstaken ernstig heeft verwaarloosd. De rechtbank oordeelde dat er voldoende gronden waren voor het ontslag van [belanghebbende 2] en het opleggen van een bestuursverbod. Tevens werd geoordeeld dat de stichting niet in staat was haar doelstellingen te verwezenlijken, waardoor ontbinding gerechtvaardigd was. De rechtbank benoemde mr. D.J. van Dongen als vereffenaar van de stichting en verklaarde de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad. De beschikking werd ter inschrijving aangeboden aan het handelsregister.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Zaak-/ rekestnummers: C/13/708455 / HA RK 21-346 en C/13/708458 / HA RK 21-347
Beschikking van 4 februari 2022
in de zaken van
het OPENBAAR MINISTERIE, ARRONDISSEMENTSPARKET AMSTERDAM,
namens deze mr. O.J.M. van der Bijl, Officier van Justitie,
verzoeker,
en
1. de stichting
STICHTING [belanghebbende 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats] ,
belanghebbenden,
advocaat mr. N. de Vos te Amsterdam.
Partijen worden hierna het OM, [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] genoemd.

1.Het verloop van de procedure in beide zaken

1.1.
Het verloop van de procedure in de zaak met rekestnummer C/13/708455/HARK 21-346 (hierna: het verzoek tot ontslag) blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 14 oktober 2021;
  • het e-mailbericht van mr. De Vos van 7 december 2021.
1.2.
Het verloop van de procedure in de zaak met rekestnummer C/13/708458/HARK 21-347 (hierna: het verzoek tot ontbinding) blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 14 oktober 2021;
  • het e-mailbericht van mr. De Vos van 7 december 2021.
1.3.
Nadat belanghebbenden in kennis zijn gesteld van de verzoeken heeft mr. De Vos bij e-mailberichten
van 7 december 2021 aan de rechtbank te kennen gegeven dat haar cliënt niet gehoord wenst te worden op de verzoeken.
1.4.
Gezien de samenhang tussen beide zaken zijn deze – overeenkomstig het verzoek van verzoeker - gevoegd.
1.5.
Beschikking is bepaald op heden. Partijen zijn van de beschikkingsdatum op de hoogte gesteld.

2.De feiten in beide zaken

2.1.
[belanghebbende 1] is opgericht bij akte van 12 april 2012 en is op 16 april 2012 ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. De oprichtingsakte en de statuten zijn niet bij het handelsregister gedeponeerd. In het handelsregister is ingeschreven dat [belanghebbende 1] statutair gevestigd is in Amsterdam en aldaar kantoor houdt, aan [adres] Ook is vermeld dat [belanghebbende 1] als doelstelling heeft:
“Technisch speur- en ontwikkelingswerk. Het doen van onderzoek naar zwerfvuil in met name Amsterdam en omstreken”.
2.2.
In het handelsregister is geregistreerd dat [belanghebbende 2] sinds de oprichting enig bestuurder is van [belanghebbende 1] .
2.3.
Het vestigingsadres van [belanghebbende 1] is het woonhuis van een kennis van [belanghebbende 2] . Deze persoon heeft aan de politie gemeld geen betrokkenheid te hebben bij de stichting en ook niet bekend te zijn met de activiteiten van de stichting.
2.4.
Op 14 oktober 2020 heeft het
Flexibel Interventie Team (FIT)van de politie een informatierapport over de stichting opgemaakt op grond van informatie uit politiesystemen, het handelsregister en open bronnen. In het rapport is onder meer vermeld:

3.1 Aanleiding
Het FIT voert controles uit op vervoersstromen. Tijdens deze controles komt het FIT voertuigen tegen op naam van (...) “Stichting [belanghebbende 1] ”. In de voertuigen treft het FIT steeds andere bestuurders aan. De bestuurders, veelal van Albanese afkomst, komen regelmatig veelvuldig voor in de politiesystemen betreffende verschillende soorten antecedenten. In een aantal voertuigen van de stichting zijn verborgen ruimtes aangetroffen. Volgens de rechtbank is het een feit van algemene bekendheid dat dergelijke ruimtes in voertuigen doorgaans gebruikt worden om strafbare goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken, zoals (grote hoeveelheden) wapens, geld of verdovende middelen. (…) Uit de politiesystemen blijkt dat de bestuurder van Stichting [belanghebbende 1] , [belanghebbende 2] , ook veelvuldig voorkomt in de politiesystemen. Hij wordt zelf echter nooit in de voertuigen op naam van de stichting aangetroffen. Dit laatste geldt ook voor de bewoner van het adres waarop Stichting [belanghebbende 1] staat ingeschreven, [naam] . (…) Op het wereldwijde web is geen media te vinden in relatie tot Stichting [belanghebbende 1] . Door bovenstaande bevindingen is het vermoeden ontstaan dat Stichting [belanghebbende 1] voor, voornamelijk, Albanese georganiseerde criminaliteit gebruikt wordt voor het verhullen van criminele activiteiten.
2.5.
Op 19 februari 2021 en op 12 april 2021 heeft het OM het bestuur van [belanghebbende 1] op de voet van artikel 2:297 BW om inlichtingen gevraagd. Deze verzoeken zijn onbeantwoord gebleven.
2.6.
Bij beschikking van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 26 augustus 2021 is [belanghebbende 2] bevolen om binnen twee weken na betekening van de beschikking aan het OM de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers van de stichting beschikbaar te stellen en de waarden van de stichting te tonen. Bij exploot van 6 september 2021 is deze beschikking door de deurwaarder aan [belanghebbende 2] betekend. [belanghebbende 2] , die ten tijde van de mondelinge behandeling bij de voorzieningenrechter in de Jellinek-kliniek verbleef in verband met een verslaving, heeft geen gehoor gegeven aan dit bevel.

3.De verzoeken

3.1.
Het eerste verzoek strekt tot ontslag van [belanghebbende 2] als bestuurder van [belanghebbende 1] en tot het opleggen van een bestuursverbod gedurende vijf jaren aan [belanghebbende 2] op grond van artikel 2:298 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het tweede verzoek strekt tot ontbinding van [belanghebbende 1] op grond van artikel 2:301 BW.
3.2.
Het OM legt, kort samengevat, het volgende aan het verzoek tot ontslag ten grondslag. Bij brieven van 19 februari en 12 april 2021 heeft het OM belanghebbenden aangeschreven met het verzoek om inlichtingen als bedoeld in artikel 2:297 BW. Op deze brieven heeft het OM geen reactie ontvangen. Daarop heeft het OM een verzoek bij de voorzieningenrechter op grond van artikel 2:297 BW ingediend. Op 26 augustus 2021 heeft de voorzieningenrechter het verzoek van het OM toegewezen. [belanghebbende 2] heeft niet voldaan aan het bevel van de voorzieningenrechter. Het niet voldoen aan het bevel van de voorzieningenrechter levert ex artikel 2:298 lid 1 sub b BW een zelfstandige reden op om [belanghebbende 2] als bestuurder van [belanghebbende 1] te ontslaan. Voorts geldt dat [belanghebbende 2] zijn taak als bestuurder van [belanghebbende 1] ernstig heeft verwaarloosd en nog altijd verwaarloost. Bij de mondelinge behandeling bij de voorzieningenrechter is gebleken dat [belanghebbende 2] zich geheel niet bezighoudt met het besturen van [belanghebbende 1] . Namens [belanghebbende 2] – die op dat moment in verband met een verslaving was opgenomen in een kliniek - is naar voren gebracht dat hij bestuurder van [belanghebbende 1] is geworden op verzoek van een derde en moet worden gezien als katvanger, dat hij destijds dakloos was en dat als vestigingsadres voor [belanghebbende 1] het woonadres van een vriend was gebruikt. Voorts is namens [belanghebbende 2] te kennen gegeven dat hij niet over de door het OM gevraagde administratieve stukken van [belanghebbende 1] beschikt en evenmin kennis heeft over auto’s die op naam van [belanghebbende 1] staan. Ook in het Politierapport zijn voldoende aanwijzingen te vinden dat het bestuur van de stichting niet naar behoren worden gevoerd, zoals de constatering dat uit niets – ook niet uit digitale zoekopdrachten - blijkt dat de stichting enige activiteit ontplooit te realisering van haar statutaire doel, dat noch [belanghebbende 2] noch de bewoner van het vestigingsadres van de stichting met de activiteiten van de stichting bekend is en dat de op de stichting geregistreerde voertuigen regelmatig in verband worden gebracht met (vermoede) criminele activiteiten.
3.3.
Aan het verzoek tot het opleggen van een bestuursverbod legt het OM ten grondslag dat [belanghebbende 2] zowel van het niet voldoen aan het bevel van de voorzieningenrechter als aan het verwaarlozen van zijn bestuurstaak een ernstig verwijt kan worden gemaakt, terwijl niet is gebleken dat hij de wens heeft dit ten goede te keren.
3.4.
Aan het verzoek tot ontbinding legt het OM het volgende ten grondslag. Het OM is ontvankelijk omdat met het onderhavige verzoek een algemeen belang wordt gediend. Artikel 2:301 BW beoogt het voortbestaan van stichtingen die hun zin hebben verloren of niet kunnen waarmaken, te voorkomen. Het is een bescherming van de maatschappij tegen loze instellingen. In de literatuur wordt aangenomen dat dit artikel ook van toepassing is bij misbruik van of door stichtingen. Het verzoek kan worden toegewezen zowel op de grond genoemd onder a. als op de grond genoemd onder b. van het eerste lid van artikel 2:301 BW. Het vermogen is ten enenmale onvoldoende voor de verwezenlijking van het doel. Het betreft een nagenoeg lege stichting. Uit inlichtingen bij het Kadaster blijkt dat [belanghebbende 1] geen onroerend goed op haar naam heeft staan en uit inlichtingen bij de RDW blijkt dat [belanghebbende 1] (momenteel) slechts één motorvoertuig op haar naam heeft staan. Het OM is niet bekend met bankrekeningen die door [belanghebbende 1] aangehouden worden. Er is sinds de oprichting geen sprake van enige activiteit om vermogen te verkrijgen om het statutaire doel te verwezenlijken. Het lijkt hoogst onwaarschijnlijk dat alsnog een voldoend vermogen door de stichting wordt verkregen. Van enige activiteit om vermogen te verkrijgen ter verwezenlijking van haar statutaire doel is nooit sprake geweest. Vanuit haar vestigingsadres zijn nooit activiteiten verricht en de bewoner van dat adres is met de activiteiten van de stichting ook niet bekend. Er lijkt sprake van een schijnconstructie waarbij het bestuur door een onbekende derde wordt uitgeoefend, hetgeen ook bevestigd is door [belanghebbende 2] die met activiteiten of administratie van de stichting niet bekend is. Zoals blijkt uit het Politierapport hebben in de loop der jaren verschillende voertuigen op naam van [belanghebbende 1] geregistreerd gestaan, waaronder twee met ingebouwde verborgen ruimtes. Het is onduidelijk hoe deze voertuigen door [belanghebbende 1] zijn gefinancierd. Bij politiecontroles zijn in deze voertuigen steeds andere chauffeurs en inzittenden aangetroffen, veelal personen die voorkomen in de politiesystemen. Ook [belanghebbende 2] en [naam] worden in de politiesystemen vermeld. Voortzetting van [belanghebbende 1] zou, gelet op het voorgaande, niet leiden tot realisatie van de doelstelling. Wijziging van de doelstelling van de stichting komt evenmin in aanmerking en zal alleen de schijnconstructie in stand houden, in dat geval onder het mom van een andere doelomschrijving. Onder deze omstandigheden is ook aan de b-grond van artikel 2:301 lid 1 BW voldaan. Het OM verzoekt om benoeming van een vereffenaar als bedoeld in artikel 2:23 lid 2 BW opdat het eventueel aanwezige actief kan worden vereffend, en om deze benoeming uitvoerbaar bij voorraad te verklaren ex artikel 2:23 lid 3 BW. Het OM doet afstand van het recht om gehoord te worden voorzover ook [belanghebbende 2] (namens de stichting) geen gebruik maakt van de mogelijkheid om gehoord te worden.

4.De beoordeling

Het verzoek tot ontslag en tot het opleggen van een bestuursverbod

4.1.
Artikel 2:298 lid 1 BW bepaalt dat de rechtbank een bestuurder van een stichting kan ontslaan op verzoek van het openbaar ministerie of op verzoek van iedere belanghebbende, indien die bestuurder iets doet of nalaat in strijd met de bepalingen van de wet of van de statuten danwel zich schuldig maakt aan wanbeheer of indien hij niet of niet behoorlijk voldoet aan een door de voorzieningenrechter, ingevolge artikel 2:297 BW, gegeven bevel.
4.2.
Zoals onder 2.6. is vastgesteld, heeft [belanghebbende 2] als (enig) bestuurder van [belanghebbende 1] geen gevolg gegeven heeft aan het door de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij beschikking van 26 augustus 2021 op de voet van artikel 2:297 BW lid 2 gegeven bevel. [belanghebbende 2] verzet zich niet tegen toewijzing van het onderhavige verzoek; mr. De Vos heeft immers bericht dat haar cliënt niet gehoord wenst worden. Ook overigens zijn geen omstandigheden gebleken die aan toewijzing van het verzoek in de weg zouden staan. Het verzoek tot ontslag van [belanghebbende 2] als bestuurder van [belanghebbende 1] zal dan ook worden toegewezen.
4.3.
Artikel 2:298 lid 3 BW bepaalt dat een door de rechtbank ontslagen bestuurder gedurende vijf jaar na het ontslag geen bestuurder van een stichting kan worden. Ook het verzoek tot het opleggen van een bestuursverbod voor de duur van vijf jaar zal dus worden toegewezen. Mede gelet op de verklaring van [belanghebbende 2] tijdens de mondelinge behandeling bij de voorzieningenrechter is daar ook alle aanleiding toe; [belanghebbende 2] heeft immers erkend slechts op verzoek van derden een bestuursfunctie te hebben aanvaard maar nooit enige verdere betrokkenheid bij activiteiten van de stichting te hebben gehad of bekend te zijn met enige administratie van [belanghebbende 1] , zodat hij louter als katvanger heeft gefungeerd.
Het verzoek tot ontbinding en benoeming van een vereffenaar
4.4.
Artikel 2:301 lid 1 BW bepaalt dat de rechtbank op verzoek van een belanghebbende of het openbaar ministerie een stichting ontbindt indien a) het vermogen van de stichting ten enenmale onvoldoende is voor verwezenlijking van haar doel, en de mogelijkheid dat een voldoend vermogen door bijdragen of op andere wijze in afzienbare tijd zal worden verkregen, in hoge mate onwaarschijnlijk is, of b) indien het doel van de stichting bereikt is of niet meer bereikt kan worden, en wijziging van het doel niet in aanmerking komt.
4.5.
Mr. De Vos heeft namens belanghebbenden te kennen gegeven dat zij niet gehoord wensen te worden op het onderhavige verzoek. Op basis van hetgeen het OM heeft aangevoerd, is er voldoende grond voor ontbinding van [belanghebbende 1] op de voet van artikel 2:301 BW. Sinds haar oprichting is [belanghebbende 2] enig bestuurder van [belanghebbende 1] . Als vermeld heeft [belanghebbende 2] als zodanig nooit enige betrokkenheid gehad bij de stichting, is door hem nooit enige administratie gevoerd en is hij evenmin van plan zich de belangen van de stichting aan te trekken. Niet gebleken is dat de stichting sinds haar oprichting is aangewend ter verwezenlijking van haar doelstelling, nog daargelaten dat die doelstelling niet kan worden vastgesteld nu zowel oprichtingsakte als statuten niet gedeponeerd of zelfs maar bij het bestuur voorhanden zijn. Voor zover vermogensbestanddelen (waaronder in het bijzonder voertuigen) op naam van [belanghebbende 1] gesteld zijn (geweest), moet worden aangenomen dat dit niet met medeweten van het bestuur is gebeurd, en bovendien met gebruikmaking van geldstromen die buiten het zicht van de stichting zijn gebleven. Tegen deze achtergrond komt wijziging van de doelstelling van de stichting (als bedoeld onder b) ook niet meer in aanmerking en is de verwerving van een voldoende vermogen ter verwezenlijking van de doelstelling van de stichting (als bedoeld onder a) in hoge mate illusoir geworden. Het verzoek tot ontbinding zal worden toegewezen.
4.6.
Zoals verzocht door het OM, zal een vereffenaar worden benoemd. De rechtbank heeft hiertoe mr. D.J. van Dongen benaderd. Mr. Van Dongen heeft ingestemd met zijn benoeming tot vereffenaar. Op de voet van artikel 23 lid 2 Fw zal de rechtbank aan de vereffenaar een beloning toekennen, welke beloning gelijk is aan het bedrag dat mr. Van Dongen zou toekomen op basis van het op zijn curatorenwerk toepasselijke tarief ingevolge de Recofa-richtlijnen voor faillissementen en surseances van betaling. De rechtbank vertrouwt erop dat het OM en de vereffenaar in onderling overleg zullen bezien op welke wijze gewaarborgd is dat de vereffenaar voor zijn werkzaamheden deze beloning ontvangt óók in het geval mocht blijken dat vermogensbestanddelen van [belanghebbende 1] een (vermoedelijk) criminele herkomst hebben.
4.7.
Deze beschikking zal overeenkomstig het bepaalde in artikel 2:302 BW door de griffier ter inschrijving worden aangeboden aan het handelsregister.

5.De beslissing

De rechtbank
In de zaak met rekest-/zaaknummer C/13/708455/HARK 21-346:
5.1.
ontslaat [belanghebbende 2] als bestuurder van de stichting Stichting [belanghebbende 1] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5.2.
verbiedt [belanghebbende 2] voor de duur van vijf jaar om bestuurder van een stichting te worden, met ingang van de datum van zijn ontslag,
In de zaak met rekest-/zaaknummer C/13/708458 / HA RK 21-347:
5.3.
ontbindt de stichting Stichting [belanghebbende 1] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5.4.
benoemt
mr. D.J. van Dongen,
werkzaam bij De Vos & Partners Advocaten N.V.,
kantoorhoudende te (1071 DW) Amsterdam
aan de Van Miereveldstraat 13
tot vereffenaar van de stichting Stichting [belanghebbende 1] , gevestigd te Amsterdam,
5.5.
bepaalt dat aan de vereffenaar een beloning toekomt zoals beschreven in rov. 4.6,
In beide zaken:
5.6.
verklaart hetgeen hiervoor is beslist uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
bepaalt dat de griffier deze beschikking ter inschrijving zal aanbieden aan het handelsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.M. van Hassel en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2022.