ECLI:NL:RBAMS:2022:6047

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
13/752207-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot de rechten van de verdediging

Op 7 september 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Poznań, Polen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 29 oktober 2021. De opgeëiste persoon, geboren in 1993 in Polen, was niet ter zitting verschenen en zijn raadsman heeft geen verweer gevoerd. De rechtbank constateerde dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, wat betekende dat er geen grondslag meer was voor gevangenhouding.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het EAB onderzocht. In het EAB werd melding gemaakt van een vonnis van de Poznań District Court, waarbij de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van 6 maanden was opgelegd. De rechtbank beoordeelde of er sprake was van een weigeringsgrond op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De officier van justitie stelde dat er geen schending van de verdedigingsrechten was, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure en zijn verplichtingen.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen, hij op de hoogte was van de procedure en de gevolgen van het niet doorgeven van adreswijzigingen. De rechtbank concludeerde dat er geen schending van de verdedigingsrechten was en dat de overlevering kon worden toegestaan. De rechtbank heeft de overlevering goedgekeurd, waarbij werd vastgesteld dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren. De beslissing werd genomen door mr. C. Klomp, voorzitter, en mrs. A.J.R.M. Vermolen en J. van Zijl, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. V.D. Reinders.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752207-21
RK nummer: 21/5906
Datum uitspraak: 7 september 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 oktober 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 februari 2019 door
the Regional Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1993,
verblijfadres: [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 augustus 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern en de niet-gemachtigde raadsman van de opgeëiste persoon, mr. V.G. Kraal, advocaat te Amsterdam. De opgeëiste persoon is niet ter zitting verschenen. De raadsman heeft geen verweer gevoerd en geen verzoeken gedaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22, eerste en derde lid, OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgment of the Poznań District Court – Grunwald and Jeżyce(Polen) van 28 februari 2017 (referentienummer: VIII K 1256/16).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
In overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) moet de rechtbank allereerst vaststellen of de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Als dit niet het geval is, moet worden beoordeeld of zich één van de onder a tot en met d van artikel 12 OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Doet zich een van die omstandigheden voor, dan mag de rechtbank de overlevering niet weigeren op grond van artikel 12 OLW. Doet zich geen van die omstandigheden voor, dan kan de rechtbank rekening houden met andere omstandigheden die haar in staat stellen zich ervan te vergewissen dat de overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt.
In het kader van deze beoordeling is van belang of de opgeëiste persoon uit eigen beweging uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van het recht van een verdachte om in persoon te verschijnen op het proces, op voorwaarde dat dit ondubbelzinnig vaststaat. [1]
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er aanleiding is om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW. Er is geen sprake van een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon, omdat uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten waarvan hij werd verdacht alsmede van de omstandigheid dat er een strafrechtelijke procedure tegen hem liep en hij eventuele adreswijzigingen op moest geven. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
In het EAB staat in onderdeel d) vermeld dat de opgeëiste persoon niet in persoon op de zitting is verschenen. De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In het EAB staat in onderdeel d) vermeld dat de opgeëiste persoon tijdens het vooronderzoek geïnformeerd is over zijn rechten en is gewezen op de verplichting om adreswijzigingen en zijn verblijfadres als hij langer dan 7 dagen op een ander adres verblijft door te geven. De oproeping voor de zitting is verzonden naar het adres dat de opgeëiste persoon heeft opgegeven.
Gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de omstandigheid dat er een strafrechtelijke procedure tegen hem liep, alsmede wat de juridische gevolgen zijn van het niet doorgeven van een adreswijziging.
Hoewel de opgeëiste persoon niet expliciet is gewezen op de gevolgen van het niet-naleven van die verplichting, is het evident dat deze verplichting betrekking heeft op eventuele correspondentie met betrekking tot de procedure. Inherent aan een deze verplichting om adreswijzigingen door te geven, is dat de niet-naleving daarvan gevolgen kan hebben in de lopende strafrechtelijke procedure. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Artikel 12 OLW staat daarom niet aan overlevering in de weg.

5.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 310 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[naam opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznań(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 september 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 24 mei 2016, C-108/16 PPU, ECLI:EU:C:2016:346 (Dworzecki), punt 42.