Op 7 september 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Poznań, Polen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 29 oktober 2021. De opgeëiste persoon, geboren in 1993 in Polen, was niet ter zitting verschenen en zijn raadsman heeft geen verweer gevoerd. De rechtbank constateerde dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, wat betekende dat er geen grondslag meer was voor gevangenhouding.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het EAB onderzocht. In het EAB werd melding gemaakt van een vonnis van de Poznań District Court, waarbij de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van 6 maanden was opgelegd. De rechtbank beoordeelde of er sprake was van een weigeringsgrond op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De officier van justitie stelde dat er geen schending van de verdedigingsrechten was, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure en zijn verplichtingen.
De rechtbank oordeelde dat, hoewel de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen, hij op de hoogte was van de procedure en de gevolgen van het niet doorgeven van adreswijzigingen. De rechtbank concludeerde dat er geen schending van de verdedigingsrechten was en dat de overlevering kon worden toegestaan. De rechtbank heeft de overlevering goedgekeurd, waarbij werd vastgesteld dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren. De beslissing werd genomen door mr. C. Klomp, voorzitter, en mrs. A.J.R.M. Vermolen en J. van Zijl, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. V.D. Reinders.