ECLI:NL:RBAMS:2022:6046

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
13/130838-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van de Nederlandse nationaliteit en schorsing van gevangenhouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 augustus 2022 uitspraak gedaan in een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Krefeld in Duitsland. De opgeëiste persoon, geboren in 1975 en met de Nederlandse nationaliteit, was in Duitsland veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 2 jaar en 6 maanden, waarvan nog 876 dagen restte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid en dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, oplichting, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overlevering op grond van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW) moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf in Nederland kan worden overgenomen. De rechtbank heeft ook het verzoek van de raadsman om de gevangenhouding te schorsen afgewezen, omdat de aangevoerde redenen niet voldoende waren om tot schorsing over te gaan. De rechtbank heeft besloten de overlevering te weigeren en de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland te bevelen, evenals de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die straf.

De uitspraak is gedaan in het kader van de internationale rechtsbijstand en benadrukt de toepassing van de Nederlandse wetgeving in gevallen van overlevering van onderdanen. De rechtbank heeft de relevante wetsbepalingen, waaronder artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6a en 7 van de OLW, in haar beslissing betrokken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/130838-22
RK nummer: 22/3129
Datum uitspraak: 29 augustus 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 juni 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 januari 2020 door het
Amtsgericht Krefeld(Duitsland) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Duitsland) op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 augustus 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.R. Jonk, advocaat te Amsterdam, die waarneemt namens zijn kantoorgenoot, mr. R. Malewicz.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikeluitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van het
Amtsgericht Krefeld(Duitsland) van 1 december 2014 (dossiernummer: 25 Ls 5 Js 840/05 – (45/06)).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar en 6 maanden. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 876 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van feit 1 tot en met feit 21 waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2.
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit 22 niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
valsheid in geschrift

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem/haar bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Duitsland
opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4.2 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt met betrekking tot feit 22.
Feit 1 tot en met 21 zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
oplichting
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Verzoek schorsing bevel gevangenhouding ex artikel 27 lid 4 OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de gevangenhouding ex artikel 27, vierde lid, OLW te schorsen met twee maanden, omdat de opgeëiste persoon en zijn vrouw medische klachten hebben. Daarnaast gaat het om oude strafbare feiten, uit 2004 en 2005, en is geen sprake van vluchtgevaar. De opgeëiste persoon zou zich graag in deze periode willen voorbereiden op detentie. De raadsman heeft ter onderbouwing medische gegevens overlegd aan de rechtbank, die bij deze uitspraak zijn gevoegd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft daartegen aangevoerd dat het schorsen van de gevangenhouding arbitrair is. De opgeëiste persoon is niet detentieongeschikt, maar dit zijn slechts praktische problemen die makkelijk kunnen worden opgelost met de medische zorg in detentie-instellingen in Nederland.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet geen aanleiding om het bevel gevangenhouding ex artikel 27, vierde lid, OLW, te schorsen. De rechtbank is van oordeel dat de aangevoerde redenen van de raadsman niet zodanig zijn dat deze nopen tot schorsing van de schorsing van de gevangenhouding en wijst het verzoek van de raadsman daarom af.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is, dient de overlevering te worden geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 225 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6a en 7 Overleveringswet.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Amtsgericht Krefeld(Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 29 augustus 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.