ECLI:NL:RBAMS:2022:604

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3214
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar wegens te late indiening

Op 21 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar van de eiser, die te laat zou zijn ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire besluit van 19 maart 2021 op 20 maart 2021 in werking is getreden, met een bezwaartermijn die eindigde op 30 april 2021. Eiser heeft zijn bezwaarschrift pas op 17 mei 2021 ingediend, wat na de bezwaartermijn was. Eiser voerde aan dat zijn late indiening te wijten was aan ziekte en een langdurige klinische behandeling, waardoor hij geen toegang had tot digitale media en niet in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen. De rechtbank oordeelde echter dat eiser gedurende de bezwaartermijn in staat was om contact te hebben met verweerder en dat hij op de hoogte was van de mogelijkheid om bezwaar te maken. De rechtbank concludeerde dat de door eiser aangevoerde redenen niet voldoende waren om de termijnoverschrijding te verontschuldigen. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar terecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/3214

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Met het besluit van 19 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder vanaf 8 maart 2021 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en een toeslag aan eiser toegekend.
Met het besluit van 2 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 29 november 2021 plaatsgevonden via een videoverbinding. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard, omdat het volgens verweerder te laat is ingediend. Hierbij begrijpt de rechtbank dat verweerder het bezwaar van eiser van 17 mei 2021 heeft opgevat als gericht tegen het primaire besluit van 19 maart 2021 en niet gericht tegen een – door eiser in zijn bezwaarschrift vermeldt – besluit van 7 mei 2021. De rechtbank overweegt dat het primaire besluit is gedagtekend op 19 maart 2021. De rechtbank gaat er van uit dat het die zelfde dag ook is verzonden door verweerder. De bezwaartermijn is aangevangen op 20 maart 2021 en geëindigd op 30 april 2021. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiser op 17 mei 2021 via digitale wijze ontvangen. Dat betekent dat het bezwaarschrift na afloop van de bezwaartermijn is ingediend.
2. Verweerder heeft het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk verklaard, tenzij eiser een hele goede reden had voor de te late indiening. [1]
3. Als reden voor de late indiening van het bezwaarschrift heeft eiser in zijn beroepschrift geschreven dat hij zijn bezwaar te laat heeft ingediend vanwege ziekte en een langdurige klinische behandeling gevolgd door verblijf en zorg bij familie, waar hij geen toegang had en mocht hebben tot digitale media. Dit was namelijk onderdeel van de behandeling. Hierdoor kon eiser geen contact hebben met personen en instellingen buiten de kliniek. Volgens eiser was het daardoor onmogelijk om aan zijn verplichtingen te voldoen. Eiser was eveneens niet in staat om inkomende berichten te ontvangen, te lezen en daarop adequaat te reageren. Vanwege de vertrouwelijkheid van de toegang tot zijn documenten, onder andere beschermd met DigiD, kon eiser dit ook niet uit handen geven en laten afhandelen door derden. Eiser kon hier eveneens geen melding van maken bij de instanties.
4. De rechtbank is van oordeel dat de door eiser genoemde reden niet kan leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het primaire besluit enkel via digitale wijze aan eiser is toegezonden. Verder heeft verweerder ter zitting toegelicht dat eiser gedurende de bezwaartermijn driemaal telefonisch contact met verweerder heeft gehad. Zo heeft eiser op 13 april 2021 digitaal zijn inkomsten voor zijn WW-uitkering doorgegeven, heeft eiser op
14 april 2021 telefonisch contact gehad met het Klant Contact Centrum van verweerder over de betaling van zijn WW-uitkering en heeft eiser op 28 april 2021 via werk.nl bij verweerder om herziening van zijn WW-uitkering verzocht. Bij dit laatste contact op 28 april 2021 heeft verweerder eiser (via werk.nl) digitaal bericht op welke wijze eiser een bezwaarschrift kan indienen, hierbij verwezen naar de tweede pagina van het primaire besluit met de instructies voor het indienen van een bezwaarschrift, en eiser meegedeeld dat de bezwaartermijn tot en met 30 april 2021 loopt. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat eiser gedurende de bezwaartermijn in staat is geweest om digitaal berichten te ontvangen van verweerder, hier kennis van te nemen en tijdig digitaal en telefonisch op te reageren. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat eiser ook in staat moet zijn geweest om tijdig bezwaar te maken tegen het primaire besluit. Te meer omdat verweerder eiser op 28 april 2021 (binnen de dan nog lopende bezwaartermijn) er nog eens expliciet op heeft gewezen op welke manier hij tegen het primaire besluit bezwaar kan maken en tot wanneer dat mogelijk is. Nu eiser niet binnen de bezwaartermijn bezwaar heeft gemaakt en hij hiervoor ook geen goede reden heeft, heeft verweerder het bezwaar van eiser naar het oordeel van de rechtbank terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.H.J. van Haarlem, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht.