ECLI:NL:RBAMS:2022:6030

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
13-110240-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling, vernieling en winkeldiefstal met rechtmatig binnentreden op basis van de Opiumwet

Op 21 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mishandeling, vernieling en winkeldiefstal. De zaak omvatte drie afzonderlijke parketnummers, waarbij de rechtbank de zaken heeft gevoegd. De verdachte werd beschuldigd van het mishandelen van twee slachtoffers op 2 mei 2022 in Amsterdam-Duivendrecht, het vernielen van een deur die toebehoorde aan een instelling, en het bedreigen van een derde slachtoffer. Daarnaast was er een aanklacht van winkeldiefstal van goederen van de Albert Heijn op 25 juni 2021 en het aanwezig hebben van hennepplanten in zijn woning op 3 februari 2021.

Tijdens de zitting op 7 oktober 2022 heeft de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, de vordering gedaan en is de verdediging gevoerd door mr. M. Rafik. De rechtbank heeft vastgesteld dat de politie rechtmatig de woning van de verdachte is binnengetreden op basis van artikel 9 lid 1 onder b van de Opiumwet, nadat zij aanwijzingen hadden dat er een hennepkwekerij aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de mishandeling en vernieling, maar sprak hem vrij van de bedreiging en de diefstal van elektriciteit.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 174 dagen, gelijk aan de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het in beslag genomen geldbedrag van € 870,00 werd verbeurd verklaard. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij Liander N.V. niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van de diefstal van elektriciteit werd vrijgesproken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter mr. W.M.C. van den Berg en de rechters mrs. P.L.C.M. Ficq en M.A.E. Somsen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13-110240-22 (A), 13-297305-21 (B) en 13-077933-21 (C)
Datum uitspraak: 21 oktober 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte]
,
thans verblijvende in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 oktober 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M. Rafik, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij:
Zaak A
Feit 1.
op of omstreeks 2 mei 2022 te Amsterdam-Duivendrecht, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1]
heeft mishandeld door die [slachtoffer 1]
- een of meermalen tegen de schouder, in elk geval tegen het lichaam, te slaan en/of stompen
en/of
- een of meermalen tegen de schouder, in elk geval tegen het lichaam, te duwen en/of
- een of meermalen aan de schouder, in elk geval aan het lichaam, te trekken;
Feit 2.
op of omstreeks 2 mei 2022 te Amsterdam-Duivendrecht, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2]
- een of meermalen tegen de schouder, in elk geval tegen het lichaam, te slaan en/of stompen
en/of
- een of meermalen tegen de schouder, in elk geval tegen het lichaam, te duwen;
Feit 3.
hij op of omstreeks 2 mei 2022 te Amsterdam-Duivendrecht, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een deur, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [instelling] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
Feit 4.
op of omstreeks 5 mei 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die Akgog dreigend de woorden toe te voegen 'Ik ga jullie dood maken, wacht maar. Ik ga jullie stompen, ik ga jullie aanpakken' en/of 'Ik pak jou nog wel en ik maak je dood' en/of 'Ik maak je dood, ik ga jullie dood maken', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Zaak B
op of omstreeks 25 juni 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meerdere pakje(s) Trachitol en/of dadels en/of aardbeien, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Albert Heijn, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Zaak C
Feit 1.
op of omstreeks 3 februari 2021 te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten ongeveer 126 hennepplanten, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 2.
hij op of omstreeks 3 februari 2021 te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, een hoeveelheid stroom (ongeveer 25.002 kWh), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Liander N.V., in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen stroom onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1, 2, 3 en 4, zaak B en zaak C onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verdachte dient te worden vrijgesproken van het in zaak C onder 2 ten laste gelegde. Hoewel de verdachte verantwoordelijk is voor de illegaal in zijn woning afgetapt elektriciteit, acht de officier van justitie hem er niet toe in staat om de illegale aftakking tot stand te brengen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het in zaak A onder 4 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Het in zaak A onder 1, 2 en 3 en zaak B ten laste gelegde kan worden bewezen.
In zaak C heeft de raadsman primair aangevoerd, onder verwijzing naar zijn pleitaantekeningen, dat sprake is geweest van een onrechtmatige doorzoeking in de woning van de verdachte. Het enkel en alleen waarnemen van de assimilatieverlichting in een kamer van de woning is onvoldoende voor een ambtshalve herkenning als zijnde verlichting die wordt gebruikt voor een hennepkwekerij. Dat is onvoldoende voor een redelijk vermoeden van schuld, zodat de politie niet mocht binnentreden met een machtiging op grond van artikel 9 lid 1 onder b van de Opiumwet. Nu de politie zonder toestemming van de verdachte en zonder machtiging van de rechter-commissaris is binnengetreden in een afgesloten kamer in de woning van de verdachte is sprake van een onrechtmatige doorzoeking hetgeen een onherstelbaar vormverzuim oplevert als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Op grond van de in de pleitaantekeningen vermelde factoren en omstandigheden dient het bewijsmateriaal dat als gevolg van de onrechtmatige doorzoeking is verkregen van het bewijs te worden uitgesloten. Wegens gebrek aan ander bewijs dient verdachte van het in zaak C onder 1 en 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
In zaak C heeft de raadsman subsidiair bepleit dat alleen kan worden bewezen dat verdachte de in feit 1 ten laste gelegde 126 hennepplanten op 3 februari 2021 aanwezig heeft gehad.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Zaak A, feit 4
De rechtbank is, net als de raadsman, van oordeel dat dit feit, de bedreiging van aangever [slachtoffer 3] niet kan worden bewezen, nu de verklaring van de aangever niet voldoende wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal.
Zaak C, feiten 1 en 2
(On)rechtmatig binnentreden
Op 3 februari 2021 omstreeks 17.58 uur is de politie na een melding van de verdachte naar diens woning in [woonplaats] gegaan. Ter plaatse zag de politie de verdachte en de buurman van verdachte bij de voordeur van de woning van verdachte staan. Verdachte, die alleen de Arabische taal spreekt, heeft met de hulp van de buurman aan de politie verteld dat hij de politie heeft gebeld omdat er vier mannen voor zijn voordeur stonden die geld van hem wilden hebben. Met de toestemming van de verdachte heeft de politie het gesprek met de verdachte en zijn buurman in de woonkamer van de woning van de verdachte voortgezet. Een van de verbalisanten zag dat in de woonkamer een deur naar een andere ruimte was. Hij zag dat boven de deur het bovenlicht aan de achterzijde was afgeplakt met op zilverfolie gelijkend materiaal en hij zag dat door de kieren tussen het glas en de folie oranje licht scheen. De andere verbalisant herkende dit licht als zijnde assimilatie verlichting die ook gebruikt wordt in een hennepkwekerij. Nadat verdachte de cautie had gekregen heeft de politie aan hem gevraagd wat er achter de deur zat en of de deur open mocht. De verdachte antwoordde ‘slaapkamer’ en gaf geen toestemming om de deur te openen.
Hierop heeft de politie deze bevindingen doorgegeven aan de hulpofficier van justitie, waarna zij om 18.41 uur een machtiging tot het binnentreden in de woning, ex artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden, hebben gekregen. De politie wilde zich vervolgens toegang verschaffen tot de ruimte op grond van artikel 9 lid 1 onder b van de Opiumwet, voor de inbeslagneming van hennep, hennepdrogerij en bijbehoren. Na het verkrijgen van de machtiging gaf verdachte aan dat de ruimte te betreden was via de badkamer. De politie zag dat in de badkamer een provisorische deur van spaanplaat was gemaakt. Deze deur was afgesloten met een beugel waar een hangslot aan was gevestigd. Omdat de verdachte hiervan geen sleutel had, heeft de politie de beugel verbroken. Achter deze deur trof de politie een hennepkwekerij aan.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verbalisanten rechtmatig zijn binnengetreden in deze ruimte.
Op grond van artikel 9 van de Opiumwet mogen opsporingsambtenaren te allen tijde plaatsen betreden, wanneer zij weten of redelijkerwijs kunnen vermoeden dat daar een overtreding van de Opiumwet wordt gepleegd. Als de plaats van betreding een woning betreft, is conform artikel 2 lid 1 van de Algemene wet op het binnentreden de toestemming van een bewoner of een voorafgaande schriftelijke machtiging van een (hulp)officier van justitie vereist. In deze zaak is zo’n machtiging afgegeven.
De rechtbank vindt dat de verbalisanten op grond van het afgeplakte bovenlicht boven de deur en het oranje licht dat werd herkend als zijnde assimilatie verlichting, zoals hiervoor omschreven, voldoende aanwijzingen hadden dat de ruimte achter deze deur werd gebruikt voor een hennepkwekerij. Het binnentreden van deze ruimte op grond van artikel 9 lid 1 onder b van de Opiumwet was dan ook niet onrechtmatig. Van een doorzoeking van de woning, zoals bepleit door de raadsman, was geen sprake.
Gelet op het vorenstaande is geen sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, zodat de resultaten van het onderzoek in de woning van de verdachte voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Zaak C, feit 1
De rechtbank acht onvoldoende wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van hennepplanten, zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het opzettelijk aanwezig hebben van de 126 hennepplanten dient verdachte te worden vrijgesproken van het onderdeel “een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet”. Volgens artikel 1 lid 2 van het Opiumwetbesluit wordt onder een grote hoeveelheid onder meer verstaan een hoeveelheid van 200 hennepplanten.
Zaak C, feit 2
De rechtbank vindt verder, net als de officier van justitie en de raadsman, dat niet kan worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van elektriciteit, zodat hij hiervan dient te worden vrijgesproken.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Zaak A
Feit 1.
op 2 mei 2022 te Amsterdam-Duivendrecht [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] tegen de schouder te slaan en te duwen;
Feit 2.
op 2 mei 2022 te Amsterdam-Duivendrecht [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] tegen de schouder te stompen en tegen het lichaam, te duwen;
Feit 3.
op 2 mei 2022 te Amsterdam-Duivendrecht opzettelijk en wederrechtelijk een deur, die aan [instelling] toebehoorde, heeft vernield.
Zaak B
op 25 juni 2021 te Amsterdam pakjes Trachitol en dadels en aardbeien, die aan de Albert Heijn, toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Zaak C
Feit 1.
op 3 februari 2021 te [woonplaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad 126 hennepplanten.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de in zaak A onder 1, 2, 3 en 4, zaak B en zaak C onder 1 bewezen geachte feiten dient te worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 170 dagen, met aftrek van voorarrest.
In de woning van de verdachte, op welk adres hij stond ingeschreven, is een hennepkwekerij aangetroffen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat deze hennepkwekerij van andere mensen was en dat hij dit in ruil voor onder meer geld heeft toegestaan. Het onder de verdachte inbeslaggenomen geld in zaak C dient verbeurd te worden verklaard en de vordering van benadeelde partij Liander N.V. dient te worden afgewezen.
De rechtbank heeft op 25 augustus 2022 een rechterlijke machtiging betreffende verdachte tot opname en verblijf verleend. Het is ondanks alle inspanningen niet gelukt om binnen 4 weken een geschikte plaats voor de verdachte te vinden. In het civiele traject is versneld een zorgmachtiging aangevraagd in het kader van de Wet Langdurige Zorg, omdat verdachte een intensief begeleidingstraject in een voor hem passende setting nodig heeft. Bij het berekenen van het aantal dagen gevangenisstraf is de officier van justitie er van uitgegaan dat de rechtbank op 21 oktober 2022 uitspraak zal doen. Dan heeft de verdachte in zaak A, B en C in totaal 170 dagen in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Aansluitend zal dan de nog openstaande gevangenisstraf van 4 weken worden geëxecuteerd in de zaak met parketnummer 05-164305-21. In die zaak is een eerdere ingediende vordering tenuitvoerlegging op 22 april 2022 door de rechtbank Gelderland toegewezen. Nu de beslissing in die zaak onherroepelijk is, hoeft de rechtbank in de onderhavige zaak niet opnieuw een beslissing te nemen over de op 12 september 2022 gedateerde vordering tenuitvoerlegging.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft als strafmaatverweer naar voren gebracht dat aan verdachte een straf dient te worden opgelegd gelijk aan het voorarrest. De raadsman heeft verder bepleit dat in strijd met artikel 22 van de Ambtsinstructie handboeien zijn aangelegd bij de verdachte. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op zoals bedoeld in artikel 359a Sv. Dit verzuim dient te leiden tot strafvermindering. De vordering van benadeelde partij Liander N.V. dient te worden afgewezen, omdat verdachte van feit 2 in zaak C moet worden vrijgesproken. Het conservatoir beslag moet worden opgeheven, nu er geen ontnemingsvordering is ingediend. Nu niet kan worden vastgesteld dat het inbeslaggenomen geld is verkregen door de verkoop van hennep, moet dit geldbedrag worden teruggegeven aan verdachte.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Transportboeien
In het proces-verbaal aanhouding is door de politie weergegeven dat er transportboeien zijn aangelegd bij de verdachte, omdat hij onberekenbaar was. De feiten en omstandigheden voor gevaar van de veiligheid waren: “Persoon gaf suïcidaal te zijn en in woning werden op onlogische plaatsen diverse messen en scharen aan getroffen”. Gelet hierop vindt de rechtbank dat voldoende is gerelateerd op grond waarvan door de politie is besloten de transportboeien aan te leggen. Nu van een verzuim geen sprake is behoeft het verweer van de raadsman geen verdere bespreking.
Strafoplegging
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan mishandeling, vernieling, winkeldiefstal en het aanwezig hebben van hennepplanten in zijn woning. Door het mishandelen van een teamleider en een medebewoner van de open zorginstelling [instelling] , waar verdachte op dat moment woonde, heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van deze aangevers. Daarnaast heeft verdachte een deur van deze instelling vernield. Het is algemeen bekend dat dergelijke feiten niet alleen gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers veroorzaken, maar ook bij degenen die er ongewild getuige van zijn. Dat geldt eens te meer nu de desbetreffende instelling een instelling voor beschermd wonen betreft en er veelal sprake is van kwetsbare (mede)bewoners.
Bijna een jaar eerder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal in de Albert Heijn. Winkeldiefstal is een hinderlijk en veel voorkomend strafbaar feit dat schade en overlast bij de gedupeerde bedrijven veroorzaakt. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans goederen en eigendommen. Ten slotte heeft verdachte een flinke hoeveelheid hennepplanten in zijn woning aanwezig gehad. Het bezit van en de handel in hennep gaat vaak gepaard met vele andere vormen van criminaliteit. Het gebruik van hennep brengt ook gezondheidsrisico’s met zich mee, waarvan de samenleving negatieve gevolgen ondervindt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 8 september 2022. Hieruit blijkt dat hij zich eerder heeft schuldig gemaakt aan vermogens- en geweldsdelicten. De eerdere straffen die aan verdachte zijn opgelegd hebben hem er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan. De rechtbank heeft verder acht geslagen op de rapportages (reclassering en NIFP) en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die onder meer zijn gebleken uit het reclasseringsadvies van 5 oktober 2022. De rechtbank ontleent hieruit het volgende.
Op 25 augustus 2022 is een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf betreffende verdachte afgegeven door de rechtbank. Deze rechterlijke machtiging is verlopen voordat een passende woonvorm voor verdachte werd gevonden. In de afgelopen periode heeft de reclassering intensief ingezet op het vinden van een passende woonvorm met een intensief begeleidingstraject voor de verdachte. Verdachte gebruikt inmiddels medicatie voor zijn psychiatrische problematiek en ter zitting van 7 oktober 2002 heeft hij verklaard dat zijn gedrag hierdoor is veranderd en dat hij niet kan functioneren zonder deze medicatie. Bij de civiele rechter is een zorgmachtiging aangevraagd in het kader van de Wet Langdurige Zorg, aangezien de reclassering geen mogelijkheid ziet om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen. Deze zorgmachtiging zal naar verwachting binnen afzienbare tijd worden verleend.
Straf gelijk aan voorarrest
De rechtbank zal volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 174 dagen, welke straf gelijk is aan de periode die de verdachte tot de uitspraak van heden in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Dat betekent dat het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van vandaag wordt opgeheven.
7.4.
Beslag
Het in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag van € 870,00, dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien dat geldbedrag geheel of grotendeels door middel van het in zaak C onder 1 bewezen geachte is verkregen.
7.5.
Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte in zaak C onder 2 geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 57, 63, 300, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 4 en zaak C onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1, 2 en 3, zaak B en zaak C onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A feit 1 en 2
Telkens , mishandeling
Zaak A feit 3
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, vernielen
Zaak B
Diefstal
Zaak C feit 1
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
174 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Zaak C feit 1
Verklaart verbeurd: geldbedrag van € 870,00.
Zaak C feit 2
Verklaart Liander N.V. niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. P.L.C.M. Ficq en M.A.E. Somsen, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 oktober 2022.