7.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Adolescentenstrafrecht
Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht kan op een jongvolwassene verdachte die ten tijde van het strafbare feit minderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, het adolescentenstrafrecht (hierna: jeugdstrafrecht) worden toegepast, als de rechtbank daarvoor grond vindt in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
Bij de vraag of in deze zaak het jeugdstrafrecht moet worden toegepast, heeft de rechtbank kennis genomen van voornoemd Pro Justitia rapport en het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 27 juli 2022. In het Pro-Justitia rapport is geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen. De psycholoog heeft daartoe overwogen dat de handelsvaardigheden van verdachte beperkt zijn en dat verdachte moeite heeft met de risico’s van zijn eigen handelen adequaat en tijdig in te schatten. Verdachte handelt impulsief en gedraagt zich jonger dan zijn kalenderleeftijd. De psycholoog heeft gesteld dat een pedagogische aanpak wenselijk is en dat daarvoor nog voldoende mogelijkheden zijn. Daarbij wordt een continuering van scholing van belang geacht voor een positieve ontwikkeling van verdachte. De psycholoog heeft geen contra-indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht gezien.
De reclassering heeft in tegenstelling tot de psycholoog geen mogelijkheden tot pedagogische beïnvloeding gezien, omdat verdachte niet actief deelneemt aan het gezin, onvoldoende ontvankelijk lijkt voor ondersteuning en er geen sprake is van een schoolgang die continuering behoeft. Ook de justitiële voorgeschiedenis van verdachte ziet de reclassering als een contra-indicatie voor het toepassen van jeugdstrafrecht, omdat verdachte eerder is veroordeeld, en eerder toezicht van de jeugdreclassering negatief is terug gemeld. De jeugdreclassering heeft dan ook aangegeven dat zij geen mogelijkheden meer zien om verdachte te begeleiden. De reclassering heeft zich, gelet op het advies van de psycholoog om het jeugdstrafrecht toe te passen, onthouden van een advies over de toepassing van het jeugdstrafrecht. Indien de rechtbank toepassing zal geven aan het jeugdstrafrecht, heeft de reclassering geadviseerd dat verdachte moet worden begeleid door de volwassenenreclassering.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van een e-mailbericht met de bevindingen van de gedragswetenschapper van [detentieplaats] , waar verdachte momenteel gedetineerd is. Uit dit bericht volgt dat de gedragswetenschapper verdachte pedagogisch beïnvloedbaar vindt. Zo heeft verdachte herhaling en structuur nodig, doet verdachte met alles mee, volgt verdachte instructies en past hij zijn gedrag aan.
De rechtbank overweegt dat, ondanks dat zich in het dossier aanwijzingen bevinden dat de rol van verdachte mogelijk groter is dan hij doet voorkomen, deze grotere rol niet aan verdachte ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt verder dat de ernst van het feit bovendien geen reden is om geen toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht.
De rechtbank ziet aanknopingspunten voor de toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank stelt vast dat de psycholoog tot haar advies is gekomen op grond van de stoornis waar verdachte aan lijdt en de gesprekken die de psycholoog met verdachte heeft gehad. Daarbij komt dat de rechtbank ter zitting ook de indruk heeft gekregen dat pedagogische beïnvloeding van verdachte zeker nog tot de mogelijkheden behoort en dat hij daarbij gebaat zal zijn.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat het toepassen van het jeugdstrafrecht van belang is voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte, en ook in het belang van de maatschappij, om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank zal daarom toepassing geven aan het jeugdstrafrecht.
Jeugddetentie
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft meerdere vuurwapens met munitie in bezit gehad en overgedragen. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en heeft een enorme maatschappelijke impact. Verdachte heeft gehandeld in het kader van een criminele commerciële transactie, waarbij hij opzettelijk zware wapens en munitie in het verkeer heeft gebracht. Doorgaans worden wapens die op deze manier van eigenaar wisselen ingezet bij andere criminele activiteiten, waarbij de kans op slachtoffers groot is. Daarbij komt dat juist in Amsterdam sprake is van een zorgwekkende toename van vuurwapengeweld. Verder heeft verdachte cocaïne in bezit gehad. Verdachte heeft hiermee een bijdrage geleverd aan de handel en verspreiding van voor de gezondheid schadelijke drugs en de daaraan gepaard gaande vermogens- en andere criminaliteit.
De ernst van deze feiten, rechtvaardigt dat aan verdachte een forse straf wordt opgelegd. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank heeft hiervoor aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor strafoplegging bij jeugdigen, die de rechtbanken en hoven onderling hebben afgesproken. Het oriëntatiepunt voor het enkelvoudig voorhanden hebben van een vuurwapen is minimaal zes weken jeugddetentie. Voor het bezit van cocaïne is dat een taakstraf van 100 uur, bij niet verrichten te vervangen door 50 dagen jeugddetentie.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de oriëntatiepunten voor jeugdigen sterk afwijken van de oriëntatiepunten voor volwassenen (doorgaans gevangenisstraffen van enkele jaren), omdat deze meer toekomstgericht zijn. Immers gaat het jeugdstrafrecht ervan uit dat de hersenen van jongvolwassenen nog niet volledig zijn ontwikkeld, en daarom wordt tijdens detentie ingezet op behandeling in plaats van afstraffen om recidive te voorkomen.
Ondanks die oriëntatiepunten voor jeugdigen heeft de rechtbank in de volgende omstandigheden aanleiding gezien om aan verdachte een hogere straf op te leggen. Zo heeft verdachte meerdere wapens, patroonmagazijnen en bijbehorende munitie in bezit gehad en overgedragen. Dit betroffen zware wapens, waaronder automatische vuurwapens. Bovendien heeft verdachte deze wapens in de openbare ruimte gebracht. Verdachte heeft dit bovendien gedaan terwijl hij nog in een proeftijd liep en hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft verder voornoemd reclasseringsadvies in aanmerking genomen. Gelet op de eerdergenoemde problematiek die bij verdachte speelt, heeft de reclassering geadviseerd om een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering heeft als bijzondere voorwaarden opgenomen een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en/of begeleiding, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan het verkrijgen van een zinvolle dagbesteding.
De rechtbank ziet in dit reclasseringsrapport aanleiding om een aanzienlijk deel van de straf voorwaardelijk aan verdachte op te leggen, met het doel verdachte er in de toekomst van te weerhouden strafbare feiten te plegen. Nu de jeugdreclassering heeft benadrukt dat zij geen begeleidingsmogelijkheden meer zien bij verdachte, zal de rechtbank bepalen dat de begeleiding zal plaatsvinden door de volwassenenreclassering.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie opleggen van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Aan de proeftijd zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering zijn geadviseerd.
Gelet op de straf die aan verdachte zal worden opgelegd zal de rechtbank het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen, met ingang van het moment waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.