ECLI:NL:RBAMS:2022:5991

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
71/083016-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor uitvoer van cocaïne en MDMA via pakketjes en het aanwezig hebben van verdovende middelen

Op 18 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de uitvoer van verdovende middelen, waaronder MDMA en cocaïne, en het aanwezig hebben van deze middelen. De zaak kwam aan het licht na de inlevering van postpakketten bij een PostNL-punt op 21 september 2021, die verdovende middelen bevatten. De verdachte werd herkend op camerabeelden en verklaarde dat hij de pakketten had ingeleverd, maar niet wist wat erin zat. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig was en dat hij opzet had op de uitvoer van de middelen.

Daarnaast werd op 21 juni 2022 een doorzoeking in de woning van de verdachte uitgevoerd, waar verschillende soorten verdovende middelen werden aangetroffen, waaronder amfetamine en hasj. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze middelen in zijn woning. De verdediging voerde aan dat de tenlastelegging onvoldoende specifiek was, maar de rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was.

De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf van 300 dagen op, waarvan 265 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 80 uur. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn autisme en eerdere problematiek met verdovende middelen, en besloot tot een voorwaardelijke straf om de behandeling van de verdachte niet te doorkruisen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 71/083016-22
Datum uitspraak: 18 oktober 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
wonende op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.J. Wirken, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Jonk, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van feit 1
een poging tot uitvoer van 250 gram MDMA en/of 100 gram cocaïne door op 21 september 2021 bij een PostNL-inleverpunt in [plaats ] postpakketten geadresseerd aan een adres in Saoedi Arabië en aan een adres in Australië in te leveren;
Ten aanzien van feit 2
het op 21 juni 2022 in Zutphen telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of aanwezig hebben van:
  • 22 gram MDMA in poedervorm;
  • 45 gram MDMA in pilvorm;
  • 1836 gram amfetamine in poedervorm en
  • 68 gram LSD in vellen.
Ten aanzien van feit 3
het op 21 juni 2022 in Zutphen telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of aanwezig hebben van 560 gram hennep (hasjiesj).
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Geldigheid van de dagvaarding

3.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 3 op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging onvoldoende specifiek en duidelijk is. In de tenlastelegging is namelijk opgenomen dat verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan het voorhanden hebben van 560 gram hennep. In het dossier is echter geen hoeveelheid van 560 gram terug te vinden. Wel is een hoeveelheid van 590 gram terug te vinden, maar er zijn ook andere hoeveelheden aangetroffen. Hierdoor weet verdachte niet waartegen hij zich moet verweren. Dit moet dan ook leiden tot nietigheid van de dagvaarding van dit onderdeel van de tenlastelegging, aldus de raadsman.
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in de tenlastelegging weliswaar een schrijffout staat, er zou namelijk 590 gram moeten staan, maar dat dit niet maakt dat de dagvaarding onvoldoende specifiek en duidelijk is. Bovendien staat in de tenlastelegging dat het gaat om een hoeveelheid van ongeveer 560 gram, hetgeen binnen de ten laste gelegde 590 gram valt.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient te toetsen of verdachte uit de dagvaarding kan opmaken van welke feit hij wordt verdacht en waarom dat feit strafbaar is.
De rechtbank vindt de dagvaarding ten aanzien van feit 3 voldoende duidelijk. Dat ten aanzien van de hoeveelheid van de hennep een schrijffout is gemaakt, maakt niet dat verdachte niet wist waartegen hij zich moest verweren. Deze schrijffout kan verbeterd worden gelezen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de dagvaarding geldig is.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle aan verdacht ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van feit 1 is op camerabeelden te zien dat verdachte de poststukken heeft ingeleverd bij een PostNL-punt. Verdachte ontkent dit ook niet. De stoffen die in deze poststukken zijn aangetroffen, zijn getest en zijn verdovende middelen. De verklaring van verdachte dat hij niet wist wat er in de pakketten zit, is niet geloofwaardig. Verdachte heeft vol opzet gehad op de uitvoer van die middelen en op zijn minst voorwaardelijk opzet.
De onder feiten 2 en 3 genoemde verdovende middelen zijn aangetroffen in de bergkast in de woning van verdachte. De stoffen zijn getest dan wel ambtshalve herkend. Verdachte heeft verklaard dat die middelen niet van hem waren, maar hij heeft niet verklaard hoe die middelen dan in zijn woning terecht zijn gekomen. Nu de middelen in het zicht in de bergkast lagen acht de officier van justitie bewezen dat verdachte wetenschap van deze middelen moet hebben gehad en dat hij daarover ook beschikkingsmacht heeft gehad.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat de feiten niet kunnen worden bewezen. Verdachte heeft verklaard niets af te weten van deze verdovende middelen. Op grond van het dossier kan alleen worden vastgesteld dat er verdovende middelen in dozen in een afgesloten ruimte in de woning van verdachte zijn aangetroffen. Daaruit kan niet worden geconcludeerd dat verdachte wetenschap van en beschikkingsmacht over die middelen heeft gehad. Om die reden kan niet worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op de aanwezigheid van die middelen, ook niet in voorwaardelijk zin.
Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van feit 2 bepleit dat de zogenoemde
chain of custodyonvoldoende duidelijk is. Uit het dossier kan slechts worden opgemaakt dat een hoeveelheid van 2,49 gram MDMA is getest. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat verdachte MDMA voorhanden heeft gehad, kan dat slechts voor een hoeveelheid van 2,49 gram worden bewezen. Daarnaast ontbreekt in het dossier een proces-verbaal waaruit blijkt dat de hoeveelheid van 34,95 gram in beslag is genomen in de woning van verdachte. Ten aanzien van deze hoeveelheid kan dan ook niet worden vastgesteld dat verdachte daarover beschikkingsmacht heeft gehad.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Feiten en omstandigheden
Op grond van de in bijlage II opgenomen wettelijke bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden:
Op 21 september 2021 zijn bij een PostNL punt in [locatie] twee pakketjes ingeleverd. Na onderzoek is gebleken dat deze pakketjes verdovende middelen bevatten, te weten – respectievelijk – 250 gram MDMA en 100 gram cocaïne. Aan de hand van camerabeelden is de politie op het spoor van verdachte gekomen. Verdachte heeft verklaard dat hij de postpakketjes heeft ingeleverd.
Naar aanleiding van het voorgaande heeft op 21 juni 2022 een doorzoeking in de woning van verdachte plaatsgevonden. Hierbij zijn in de bergkast van de woning verschillende verdovende middelen aangetroffen. Deze stoffen zijn getest en blijken onder andere amfetamine en MDMA te bevatten. Een andere stof werd door verbalisanten ambtshalve herkend als hash. Ook zijn er in een keukenkastje en in de rest van de woning verdovende middelen aangetroffen die door verbalisanten werden herkend als wiet en hasj. Verder zijn ook PostNL verzendbewijzen, brievenbusboxen en onder andere een Samsungtelefoon aangetroffen. Uit onderzoek aan deze telefoon is gebleken dat verdachte op 26 mei 2022 aan [naam 1] een bericht heeft gestuurd inhoudende dat hij is herkend op camera in [locatie] en dat hij hierop actie zal ondernemen.
4.3.2.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1
Vast is komen te staan dat de ingeleverde postpakketten verdovende middelen bevatten. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of verdachte opzet had op de uitvoer van deze verdovende middelen, al dan niet in voorwaardelijke zin.
Verdachte heeft verklaard dat hij de postpakketjes heeft ingeleverd, maar dat hij niet wist wat er in zat. Een vriend van verdachte zou hem hebben gevraagd de postpakketjes te versturen. Verdachte heeft niet verklaard wie deze vriend is. De rechtbank acht de verklaring van verdachte niet geloofwaardig en overweegt dat deze geen steun vindt in het overige bewijs. Bij de doorzoeking in de woning van verdachte is een grote hoeveelheid aan verdovende middelen aangetroffen. Ook zijn er meerdere verzendbewijzen van poststukken naar het buitenland en brievenbusboxen om spullen in te verzenden aangetroffen. Toen een vriend van verdachte hem, verdachte, belde om hem te zeggen dat de politie hem had herkend op beelden, reageerde verdachte met "shiiiit, ik ga actie ondernemen.” Verdachte heeft vervolgens zelf via whatsapp aan een vriend laten weten dat hij op camerabeelden is herkend bij het inleveren van een postpakketje. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat verdachte wist wat er in de postpakketjes zat.
Ten aanzien van feit 2 en feit 3
Vast staat dat alle in de tenlastelegging onder feit 2 en 3 genoemde verdovende middelen in de woning van verdachte zijn aangetroffen.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de aangetroffen verdovende middelen.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte als bewoner van zijn woning geacht wordt bekend te zijn met alles wat zich in die woning bevindt en hij daarover in beginsel ook de beschikkingsmacht heeft. Verdachte heeft in dit verband gesteld dat iemand anders een sleutel had van zijn woning en dat deze persoon de verdovende middelen in de bergkast kan hebben achtergelaten. Verdachte heeft verklaard dat hij de bergkast wel gebruikte. Tijdens de doorzoeking van zijn woning is in de bergkast de jas aangetroffen die verdachte blijkens de bovengenoemde camerabeelden aan had tijdens het inleveren van de poststukken.
Verdachte heeft tijdens het voorbereidend onderzoek bij de politie, bij de voorgeleiding voor de rechter-commissaris en in de raadkamer gevangenhouding niet willen vertellen wie met een sleutel toegang had tot zijn woning: geen naam, geen adres, geen telefoonnummer noch een beschrijving van deze persoon. Ook bij navraag door de rechtbank tijdens de behandeling op de zitting heeft verdachte geen details over deze persoon gegeven. Dit alles bij elkaar maakt dat de verklaring van verdachte niet aannemelijk is geworden en de rechtbank voorbij gaat aan het standpunt van verdachte dat een derde de verdovende middelen in de bergkast in zijn woning heeft neergelegd.
Dit brengt met zich mee dat, nu het alternatieve scenario van verdachte niet is komen vast te staan, verdachte als bewoner van de gehele woning wordt geacht wetenschap te hebben van de aanwezigheid van de aangetroffen verdovende middelen en de verdovende middelen zich in de machtssfeer van verdachte bevonden. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat dat anders was. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat verdachte ter zitting heeft verklaard gebruik te maken van de bergkast waar de verdovende middelen zijn aangetroffen, hetgeen ook bleek uit het aantreffen van de jas die verdachte gebruikte in de bergkast. Bovendien vindt de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij niet wist welke spullen in de bergkast lagen, geen steun in het dossier.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat het dossier over bepaalde hoeveelheden drugs geen eenduidige informatie bevat over het gewicht daarvan. Daar waar dat zo is, zal zij telkens het aanwezig hebben van ‘hoeveelheden van een materiaal’ bewezen achten.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen - waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn opgenomen - bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1
op 21 september 2021 te [locatie] , ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen van
  • een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en
  • een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde MDMA en/of cocaïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, naar een PostNL-inleverpunt is toegegaan en daar een postpakket voorzien van een (verzend)adres in Saoedi Arabië en een postpakket voorzien van een (verzend)adres in Australië ter verzending heeft ingeleverd terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
Ten aanzien van feit 2
op 21 juni 2022 te Zutphen opzettelijk aanwezig heeft gehad,
  • 15,49 gram MDMA in poedervorm en
  • 38,28 gram MDMA in pilvorm en
  • 1550 gram amfetamine in poedervorm en
  • een hoeveelheid van een materiaal bevattende LSD,
zijnde MDMA en/of amfetamine en/of LSD, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Ten aanzien van feit 3
op 21 juni 2022 te Zutphen opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 300 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 265 voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 (drie) jaren met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf gevorderd van 140 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 70 dagen.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de diagnoses autisme, PDD NOS en ADD, direct invloed hebben op de toerekeningsvatbaarheid van verdachte. De raadsman heeft daarom verzocht de feiten verminderd aan verdachte toe te rekenen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot uitvoer van verdovende middelen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van hoeveelheden van MDMA, amfetamine, LSD en hash. Verdovende middelen als cocaïne en MDMA leveren een gevaar op voor de volksgezondheid, nu deze stoffen sterk verslavend zijn en regelmatig gebruik hiervan in de regel lichamelijk, psychisch en sociaal schadelijke gevolgen met zich meebrengt.
Persoonlijke omstandigheden
Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 7 september 2022betreffende verdachte is hij niet eerder met justitie in aanraking gekomen voor overtreding van de Opiumwet.
De rechtbank heeft kennis genomen van het door Reclassering Nederland opgestelde reclasseringsadvies van 26 september 2022. Hieruit blijkt dat verdachte een autistische jongen is en al op vroege leeftijd in aanraking kwam met het gebruik van verdovende middelen. Inmiddels is verdachte abstinent. Verdachte is gediagnosticeerd met ADD en PDD-NOS. Deze problematiek maakt verdachte beïnvloedbaar. Geadviseerd wordt om een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht en ambulante behandeling.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van een brief van [naam 2] , psychosociaal begeleider bij [instelling 1] . Hieruit blijkt dat verdachte zich gedurende de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis coöperatief heeft opgesteld. De begeleider van verdachte acht de kans op recidive nihil, mits verdachte de juiste begeleiding krijgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij gedurende de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis bij zijn moeder heeft gewoond, omdat zijn woning nog is gesloten. Verdachte verricht vrijwilligerswerk bij een skatepark waar hij vier dagen per week werkt. De begeleiding vanuit [instelling 1] verloopt goed. De structuur in zijn leven geeft verdachte rust. Zodra verdachte terug mag naar zijn woning, is het de bedoeling dat de begeleiding vanuit [instelling 1] daar zal worden voortgezet.
De straf
Uit voornoemde stukken is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat de feiten verminderd aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte een positieve wending aan zijn leven heeft gegeven. Verdachte is aangemeld voor behandeling bij [instelling 2] en hij heeft structuur gevonden. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten een forse straf vraagt, maar de rechtbank wil de behandeling van verdachte niet doorkruisen en zal hem daarom niet terugsturen naar de gevangenis. De rechtbank zal wel een forse voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte opleggen met bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal daarbij een proeftijd voor de duur van drie jaren opleggen, zodat verdachte geruime tijd begeleiding en behandeling kan krijgen indien nodig. Tevens is het een stimulans om te voorkomen dat verdachte opnieuw de fout in gaat.
Daarnaast acht de rechtbank een taakstraf van 80 uur passend en geboden.

9.Beslag

Onder verdachte zijn in beslag genomen de voorwerpen vermeld op de als bijlage aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen.
Onder verdachte is mede een Google pixel telefoon in beslag genomen. Niet is gebleken dat met deze telefoon één van de feiten is begaan. Evenmin is sprake van een andere grond voor verbeurdverklaring. De telefoon dient dan ook te worden teruggegeven aan verdachte.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
  • 45 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
poging tot het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
300 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
265 dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van drie jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht bij reclassering
Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
Ambulante behandeling
Verdachte laat zich behandelen door de forensische poli- en dagkliniek van [instelling 3] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De aanmelding is gedaan op 1-8-2022. De behandeling start direct na de intake en diagnostiek. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Indien verdachte terugvalt in middelengebruik, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, kan een vordering of verzoek tot wijziging van de bijzondere voorwaarden worden gedaan;
-
Urinecontroles
Verdachte zal zijn medewerking verlenen aan urinecontroles ter controle op het gebruik van harddrugs.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
80 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast van
40 dagen.
Gelast de
teruggave aan verdachtevan 1 STK Telefoontoestel Google pixel telefoon
(Omschrijving: PL2600-LEFC921034_725317, ibn: [nummer] ).
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Troost, voorzitter,
mrs. K. Duker en J.B.C. Tummers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 oktober 2022.