ECLI:NL:RBAMS:2022:5974

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
13/188765-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel

Op 13 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering, die dateert van 10 augustus 2022, betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat op 26 juli 2022 door de Military Council of the Győr Regional Court in Hongarije is uitgevaardigd. Het EAB strekt tot de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1954 in Hongarije, die momenteel gedetineerd is in Nederland zonder vaste woon- of verblijfplaats.

De behandeling van de vordering vond plaats op 29 september 2022, waarbij de officier van justitie mr. M. Westerman aanwezig was. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van haar recht op aanwezigheid bij de zitting, maar haar niet-gemachtigde raadsman, mr. J.W. Ebbink, was wel aanwezig. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen over de verzochte overlevering.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de analoge toepassing van artikel 509a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) besproken, dat voorziet in rechtsbijstand voor verdachten die niet in staat zijn hun belangen te behartigen. De rechtbank vermoedt dat de opgeëiste persoon onvoldoende in staat is haar belangen te behartigen, en heeft besloten om een advocaat aan haar toe te wijzen. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en het voor onbepaalde tijd geschorst, met de opdracht aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand om mr. J.W. Ebbink aan te wijzen als advocaat van de opgeëiste persoon. De oproeping van de opgeëiste persoon zal plaatsvinden op een nader te bepalen datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/188765-22
RK nummer: 22/3824
Datum uitspraak: 13 oktober 2022
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 augustus 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 juli 2022 door
the Military Council of the Győr Regional Court(Hongarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1954,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 september 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van haar recht op aanwezigheid bij de zitting middels een niet-ondertekende schriftelijke verklaring. Haar niet-gemachtigde raadsman, mr. J.W. Ebbink, advocaat te Haarlem, is wel verschenen.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Heropening onderzoek

Ingevolge artikel 28, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) is de verdachte bevoegd zich door een of meer gekozen of toegevoegde raadslieden te doen bijstaan.
Artikel 28 Sv is op de procedure voor overlevering door Nederland van overeenkomstige toepassing verklaard (artikel 43a OLW).
Of een verdachte dan wel opgeëiste persoon zichzelf ter zitting wil verdedigen dan wel zich wil laten verdedigen door een raadsman, is zijn vrije keuze. Dat geldt ook indien aan de verdachte/opgeëiste persoon een raadsman is toegevoegd. De wet voorziet niet in de mogelijkheid dat een (toegevoegde) raadsman daadwerkelijk optreedt in het geval de verdachte/opgeëiste persoon ervoor kiest zichzelf te verdedigen en dus afstand doet van het recht op rechtsbijstand. De wet kent dus niet de mogelijkheid van rechtsbijstand tegen de wil van de verdachte/opgeëiste persoon.
Voor enkele gevallen heeft de wetgever dat stelsel - voor verdachten in Nederlandse strafzaken - doorbroken. Zo kan de rechter voor zover hier van belang, bij een verdachte bij wie een zodanige gebrekkige ontwikkeling in of ziekelijke stoornis van de geestvermogens wordt vermoed dat hij ten gevolge daarvan niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen, zulks bij beslissing verklaren en er voor zorgdragen dat een raadsman wordt toegevoegd. In die situatie komen alle aan de verdachte toekomende bevoegdheden ook toe aan zijn raadsman (artikel 509a in verbinding met artikel 509d, derde lid, Sv). In dat geval is geen plaats voor afstand van het recht op rechtsbijstand. De raadsman is dan bevoegd en gehouden op te treden, ook al geeft de verdachte te kennen dat hij geen rechtsbijstand wenst of zich niet kan verenigen met de wijze waarop de raadsman aan die bijstand invulling geeft.
Met die bijzondere regeling is beoogd om verdachten die niet in staat moeten worden geacht hun positie in het strafproces te bepalen, te verzekeren van een effectieve verdediging.
Hoewel artikel 509a Sv in de OLW niet (expliciet) van overeenkomstige toepassing is verklaard, ziet de rechtbank, gezien het voorgaande, aanleiding om genoemd artikel in voorkomende gevallen in overleveringsprocedures analoog toe te passen. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat ook in procedures voor overlevering immers aanleiding de zorg voor adequate rechtsbijstand niet zonder meer steeds aan de opgeëiste personen te laten.
In de onderhavige zaak leidt die analoge toepassing tot de volgende overwegingen.
De niet-gemachtigde raadsman heeft ter zitting meegedeeld dat hij niet op de hoogte was van de afstandsverklaring van de opgeëiste persoon. Verder heeft hij meegedeeld dat hij bij de penitentiaire inrichting door de opgeëiste persoon werd geweigerd toen hij haar bezocht om de zaak met haar te bespreken.
In het verhoor bij de rechter-commissaris is als verklaring van de opgeëiste persoon onder meer het volgende opgenomen:
“Nu ik u dit hoor dicteren, verzoek ik u op te nemen dat ik geen advocaat heb. U houdt mij voor dat mijn raadsman naast mij zit en dat ik zojuist ook overleg met hem heb gehad. U vraagt mij of ik bedoel dat ik nu niet meer door hem wil worden bijgestaan. Een vredelievende man of vrouw hoeft niet door een advocaat te worden verdedigd. Een advocaat mag alleen de doden vertegenwoordigen.”
Op basis van de mededelingen van de niet-gemachtigde advocaat en de zich in het dossier bevindende stukken, waaronder de hiervoor weergegeven verklaring, vermoedt de rechtbank dat de opgeëiste persoon onvoldoende in staat is haar belangen behoorlijk te behartigen, zoals bedoeld in artikel 509a Sv. In de verband zal een afzonderlijke beslissing worden gegeven. De rechtbank zal voorts een advocaat aan de opgeëiste persoon laten toewijzen. De rechtbank heeft contact gehad met mr. Ebbink, die heeft verklaard dat hij bereid is haar (opnieuw) bij te staan.
De rechtbank zal het onderzoek heropenen en aanhouden voor onbepaalde tijd.

3.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd;
GEEFT, met inachtneming van artikel 509c Sv, last aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand om mr. J.W. Ebbink, advocaat te Haarlem, aan te wijzen als advocaat van de opgeëiste persoon;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving hiervan aan genoemde raadsman.
Aldus gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.