ECLI:NL:RBAMS:2022:5964

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
13/177313-22 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel van Hongarije voor strafrechtelijke veroordelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 oktober 2022 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Hongarije op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de tenuitvoerlegging van een in Hongarije opgelegde straf. De opgeëiste persoon, geboren in Hongarije in 1977 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de relevante feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg in persoon is verschenen bij het proces dat leidde tot een vonnis van de Miskolc District Court, maar niet bij het proces dat leidde tot het arrest van de Miskolc Regional Court. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering geweigerd moet worden op basis van artikel 12 van de Overleveringswet, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij het proces dat tot het arrest heeft geleid. De officier van justitie heeft dit verweer verworpen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat, hoewel de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij het arrest, er geen weigeringsgrond is die de overlevering in de weg staat. De rechtbank heeft ook overwogen dat de opgeëiste persoon zelf hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg en dat zij niet bereikbaar was voor de Hongaarse autoriteiten. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat aan de eisen van de Overleveringswet is voldaan en er geen andere belemmeringen zijn voor de overlevering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.177.313-22 (EAB II)
RK nummer: 22/3661
Datum uitspraak: 6 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 juli 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 juli 2022 door
the Miskolc Regional Court, Enforcement Unit(Hongarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 september 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door haar raadsman, mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Hongaarse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van

1.

a judgment issued on 12 May 2021 by Miskolc District Court (3.B.1801/2020/29) and final and binding judgment issued on 14 December 2021 by Miskolc Regional Court (3.Bf.319/2021/15), acting as court of second instance, which
2.
terminated conditional release authorised in connection with the sentence of imprisonment imposed pursuant to the judgment issued on 10 February 2016 by Pest Central District Court (B.30032/2016/7), which became final and binding on 13 September 2016 pursuant to the judgment issued by the Metropolitan Court (23.Bf.VII.6934/2016/14), acting as court of second instance.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van twee vrijheidsstraffen voor de duur van respectievelijk vier jaar en twee jaar en acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van de onder 2. opgelegde straf resteren volgens het EAB nog acht maanden. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde arresten.
Deze arresten betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunten verdediging en officier van justitie
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het arrest met zaaknummer 3.Bf.319/2021/15 heeft geleid en zich evenmin één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Weliswaar is door de uitvaardigende justitiële autoriteit een verzetgarantie verstrekt, maar het is de vraag of er van een ‘
unconditional guarantee’ sprake is. Dat is volgens de raadsman niet het geval en daarom dient de overlevering, naar de rechtbank begrijpt, in zijn geheel te worden geweigerd.
De officier van justitie heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd. Artikel 12 OLW staat niet aan overlevering in de weg.
Oordeel van de rechtbank

1. Ten aanzien van het vonnis met zaaknummer 3.B.1801/2020/29 en het arrest met zaaknummer 3.Bf.319/2021/15

Uit het EAB en de aanvullende informatie van 8 september 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon, nadat zij in eerste aanleg is veroordeeld, hoger beroep heeft ingesteld ten aanzien
van de aan haar opgelegde straf.
Als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [1]
Nu in hoger beroep alleen de strafoplegging aan de orde is gesteld, vallen zowel de procedure in eerste aanleg als de procedure in hoger beroep onder de reikwijdte van
artikel 12 OLW. [2] Beide procedures zullen daarom door de rechtbank worden beoordeeld.
De opgeëiste persoon is in eerste aanleg in persoon verschenen bij het proces dat tot het vonnis met zaaknummer 3.B.1801/2020/29 heeft geleid. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is daarom ten aanzien van dit vonnis niet aan de orde.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het arrest met zaaknummer 3.Bf.319/2021/15 heeft geleid, terwijl zich geen van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Door de uitvaardigende justitiële autoriteit is weliswaar een verzetgarantie verstrekt, maar de aanvullende informatie die ziet op de betekening van het arrest aan de opgeëiste persoon roept vragen op over de verstrekte garantie. Deze vragen leiden ertoe dat naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden vastgesteld dat sprake is van de omstandigheid als genoemd in artikel 12, sub d, OLW.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Blijkens de aanvullende informatie heeft de opgeëiste persoon zelf hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg van 12 mei 2021. Aan de opgeëiste persoon was op grond van een andere veroordeling huisarrest opgelegd, ingaande op 28 april 2021. Op 9 juni 2021 heeft zij, in strijd met de voorwaarden, de woning verlaten waar zij in het kader van het huisarrest moest verblijven. Zij was vanaf dat moment dus niet meer bereikbaar voor de Hongaarse justitiële autoriteiten. Dit wordt bevestigd door hetgeen de opgeëiste persoon in de overleveringsprocedure met parketnummer 13.124.372-22 (EAB I) op 12 juli 2022 tegenover de rechter-commissaris heeft verklaard, namelijk dat zij intussen een jaar in Nederland verblijft, alsmede het feit dat zij in Nederland nimmer in de Basisregistratie personen is ingeschreven. De oproeping voor het hoger beroep is naar twee bij de Hongaarse justitiële autoriteiten bekende adressen van de opgeëiste persoon verzonden, waaronder het adres waar zij op grond van het huisarrest had moeten verblijven. Nadien is ook getracht het arrest aan dit adres te betekenen.
Gelet op deze omstandigheden die, op zijn minst genomen, een kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid aan de kant van de opgeëiste persoon aantonen, ziet de rechtbank aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt.

2. Ten aanzien van het vonnis met zaaknummer B.30032/2016/7 en het arrest met zaaknummer 23.Bf.VII.6934/2016/14

De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen of het vonnis dan wel het arrest (of beide) onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt. Wat hier echter ook van zij, de opgeëiste persoon is in beide instanties in persoon verschenen bij de processen die tot respectievelijk het vonnis en het arrest hebben geleid. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW doet zich dan ook niet voor.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal en (poging tot) diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
diefstal door twee of meer verenigde personen

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 310 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Miskolc Regional Court, Enforcement Unit(Hongarije) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Bouwmeester, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, C-270/17 PPU (
2.Vergelijk: Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, C-271/17 PPU, (Zdziaszek), ECLI:EU:C:2017:629.