ECLI:NL:RBAMS:2022:5963

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
13/124372-22 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel voor straf in Hongarije

Op 6 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Hongarije op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 19 juli 2022 en betreft de tenuitvoerlegging van een in Hongarije opgelegde straf van drie jaar, waarvan nog twee jaar, twee maanden en vijf dagen resteerden. De opgeëiste persoon, geboren in Hongarije in 1977, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Tijdens de openbare zitting op 22 september 2022 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door haar raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er weigeringsgronden waren voor de overlevering. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de datum van de behandeling in hoger beroep en dat zij niet adequaat was vertegenwoordigd. De officier van justitie betwistte dit en concludeerde dat artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet aan de overlevering in de weg staat. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg wel aanwezig was en dat de weigeringsgrond niet van toepassing was.

De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank besloot de overlevering toe te staan, waarbij zij opmerkte dat de opgeëiste persoon zelf hoger beroep had ingesteld en dat er geen schending van haar verdedigingsrechten was. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en J. van Zijl, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. M.J. Bouwmeester. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.124.372-22 (EAB I)
RK nummer: 22/3646
Datum uitspraak: 6 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 juli 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 mei 2022 door
the Metropolitan Court, Enforcement Unit(Hongarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 september 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door haar raadsman, mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Hongaarse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van
het judgment No. 8.B.21.186/2020/25 issued on 28
April 2021 by Pest Central District Court, which became final and binding on 02 December 2021 with the amendments made in Judgment No. 31.Bf.XIV.8880/2021/10 by the Metropolitan Court, acting as court of second instance.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaar, twee maanden en vijf dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Inleiding
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 6 september 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon ter zitting in eerste aanleg de haar ten laste gelegde feiten heeft bekend. Zij heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg teneinde een lagere straf te bewerkstelligen.
Als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [1]
Nu in hoger beroep alleen de strafoplegging aan de orde is gekomen, wat heeft geresulteerd in een vermindering van de straf met acht maanden, vallen zowel de procedure in eerste aanleg, waar schuld en strafoplegging allebei aan de orde zijn geweest, als de procedure in hoger beroep onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [2] Beide procedures zullen daarom door de rechtbank worden beoordeeld in het kader van artikel 12 OLW.
Standpunten van de verdediging en officier van justitie
De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon niet op het proces is verschenen dat tot de beslissing in hoger beroep heeft geleid. De opgeëiste persoon betwist dat zij op de hoogte is gesteld van de datum waarop de behandeling van het hoger beroep zou plaatsvinden en dat zij door een advocaat is vertegenwoordigd. Zij is niet op de hoogte geraakt van het arrest. Nu er geen mogelijkheid meer bestaat om hiertegen nog een rechtsmiddel aan te wenden, moet de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De officier van justitie heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd. Artikel 12 OLW staat niet aan overlevering in de weg.
Oordeel van de rechtbank
Procedure in eerste aanleg
Blijkens de aanvullende informatie van 6 september 2022 is de opgeëiste persoon in persoon verschenen bij het proces dat tot het vonnis in eerste aanleg heeft geleid. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW doet zich daarom niet voor.
Procedure in hoger beroep
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing in hoger beroep heeft geleid en dat er zich - kort gezegd - geen van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Blijkens de aanvullende informatie heeft de opgeëiste persoon zelf hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg. Op de dag van dit vonnis, 28 april 2021, heeft zij de penitentiaire inrichting verlaten omdat zij huisarrest kreeg opgelegd. Op 9 juni 2021 heeft de opgeëiste persoon, in strijd met de voorwaarden, de woning verlaten waar zij in het kader van het huisarrest moest verblijven. Zij was vanaf dat moment dus niet meer bereikbaar voor de Hongaarse justitiële autoriteiten. Dit wordt bevestigd door hetgeen de opgeëiste persoon in deze overleveringsprocedure op 12 juli 2022 tegenover de rechter-commissaris heeft verklaard, namelijk dat zij intussen een jaar in Nederland verblijft, alsmede het feit dat zij in Nederland nimmer in de Basisregistratie personen is ingeschreven. De oproeping voor het hoger beroep is naar het adres verzonden waar de opgeëiste persoon op grond van het huisarrest had moeten verblijven.
Gelet op deze omstandigheden die, minst genomen, een kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid aan de kant van de opgeëiste persoon aantonen, ziet de rechtbank aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Hongarije een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Metropolitan Court, Enforcement Unit(Hongarije) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Bouwmeester, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, C-270/17 PPU (
2.Vergelijk: Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, C-271/17 PPU, (Zdziaszek), ECLI:EU:C:2017:629.