Op 6 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Hongarije op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 19 juli 2022 en betreft de tenuitvoerlegging van een in Hongarije opgelegde straf van drie jaar, waarvan nog twee jaar, twee maanden en vijf dagen resteerden. De opgeëiste persoon, geboren in Hongarije in 1977, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Tijdens de openbare zitting op 22 september 2022 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door haar raadsman en een tolk.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er weigeringsgronden waren voor de overlevering. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de datum van de behandeling in hoger beroep en dat zij niet adequaat was vertegenwoordigd. De officier van justitie betwistte dit en concludeerde dat artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet aan de overlevering in de weg staat. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg wel aanwezig was en dat de weigeringsgrond niet van toepassing was.
De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank besloot de overlevering toe te staan, waarbij zij opmerkte dat de opgeëiste persoon zelf hoger beroep had ingesteld en dat er geen schending van haar verdedigingsrechten was. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en J. van Zijl, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. M.J. Bouwmeester. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.