ECLI:NL:RBAMS:2022:5960

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
13/752130-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel voor de tenuitvoerlegging van een in Polen opgelegde straf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 oktober 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die in Polen is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van acht jaren. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er gronden zijn om de overlevering te weigeren op basis van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de processen die tot de veroordelingen hebben geleid, maar heeft ook overwogen dat hij zelf om het verzamelvonnis heeft verzocht en op de hoogte was van de zittingen. De rechtbank concludeert dat er geen schending van de verdedigingsrechten heeft plaatsgevonden en dat de overlevering kan worden toegestaan. De rechtbank heeft de overlevering goedgekeurd, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden zijn. De uitspraak is gedaan in het kader van de internationale rechtsbijstand en de relevante wetgeving, waaronder de artikelen 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 12 van de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.752.130-20
RK nummer: 22/3713
Datum uitspraak: 6 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 juli 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op
10 juli 2020 door
the Circuit Law Court in Świdnica(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres opgeëiste persoon]
,
verblijvend op het adres: [verblijfadres opgeëiste persoon] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 september 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Ebbink, advocaat te Haarlem en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon
heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
final and enforceable judgment rendered by the
Circuit Law Court of Swidnicavan 22 maart 2007 met zaaknummer III K 11/07 (
the combined judgment (cumulative sentence) became final and legally valid on the 30th of March 2007).
Voormeld vonnis betreft een verzamelvonnis waaraan twee vonnissen ten grondslag liggen, namelijk:
een vonnis van
the Circuit Law Court of Swidnicavan 14 september 2005 met zaaknummer III K 179/05 (
the judgment became final and legally valid on the 21st of December 2005);
een vonnis van
the District Law Court of Zabrzevan 5 juni 2006 met zaaknummer
II K 188/06 (
the judgment became final and legally valid on the 13th of June 2006)
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van acht jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog elf maanden en 23 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis van 22 maart 2007.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1
Ten aanzien van het vonnis met zaaknummer III K 11/07 (het ‘verzamelvonnis’)
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
De raadsman heeft zakelijk weergegeven, bepleit dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. De opgeëiste persoon heeft zijn verdedigingsrechten niet kunnen uitoefenen omdat hij niet ter zitting aanwezig was. Hij is niet vanuit de penitentiaire inrichting waar hij toen verbleef naar de behandeling ter zitting gebracht en de omstandigheden als bedoeld in artikel 12, sub a tot en met d, OLW doen zich niet voor. Evenmin kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon (al dan niet stilzwijgend) afstand van zijn verdedigingsrecht heeft gedaan.
De officier van justitie heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd nu de opgeëiste persoon de oproeping voor het proces in persoon heeft ontvangen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de aanvullende informatie van 7 september 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon zelf om het verzamelvonnis heeft verzocht. Hij “
was informed about the scheduled date and place of the above-mentioned court hearing and he was personally handed over a notification thereof” want de dagvaarding is aan de penitentiaire inrichting gezonden waar hij op dat moment gedetineerd was. Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon er toen van in kennis is gesteld dat een beslissing kon worden genomen wanneer hij niet op het proces zou verschijnen. De opgeëiste persoon heeft geen advocaat gemachtigd om namens hem het woord te voeren, de beslissing is niet aan hem betekend en hij is niet geïnformeerd over zijn recht om hoger beroep in te stellen.
Het verzamelvonnis is dus, kort gezegd, gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin is een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij van belang dat de opgeëiste persoon zelf om het verzamelvonnis heeft verzocht en in persoon op de hoogte is gesteld van de datum waarop het proces plaats zou vinden. Hij was dus op de hoogte van het proces en had het proces kunnen bijwonen. Dat dit niet mogelijk zou zijn geweest vanuit de penitentiaire inrichting is niet onderbouwd. Gelet hierop heeft de opgeëiste persoon naar het oordeel van de rechtbank uit eigen beweging stilzwijgend afstand gedaan van zijn verdedigingsrecht. Overlevering houdt naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen schending van zijn verdedigingsrechten in.
4.2
Ten aanzien van het vonnis met zaaknummer III K 179/05 (vonnis I)
Door de raadsman is aangevoerd dat artikel 12 OLW aan overlevering in de weg staat omdat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing in hoger beroep heeft geleid, hij niet in de gelegenheid is gesteld om het proces bij te wonen vanuit de penitentiaire inrichting, geen door hem gemachtigd advocaat zijn verdediging heeft gevoerd en hij niet op de hoogte van het arrest is gesteld.
De officier van justitie heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de aanvullende informatie van 7 september 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van 14 september 2005 met zaaknummer III K 179/05.
Als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis lid 1 Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld [1] .
De rechtbank kan niet met zekerheid vaststellen dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. Naar het oordeel van de rechtbank staat artikel 12 OLW echter niet aan overlevering in de weg, ongeacht of het vonnis in eerste aanleg of het arrest in hoger beroep onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt, om de volgende redenen.
Ten aanzien van het vonnis in eerste aanleg (met zaaknummer III K 179/05) blijkt namelijk uit de aanvullende informatie dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is ten aanzien van dat vonnis niet aan de orde.
De opgeëiste persoon is niet in persoon verschenen bij het proces dat tot de beslissing in hoger beroep heeft geleid. Volgens de aanvullende informatie heeft hij zelf hoger beroep ingesteld en heeft hij de oproeping voor het proces in persoon ontvangen (“
was personally handed over a notification of the scheduled date and place of the appeal hearing”) want de oproeping is gezonden aan de penitentiaire inrichting waar hij op dat moment gedetineerd was. Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon er toen van in kennis is gesteld dat een beslissing kon worden genomen wanneer hij niet op het proces zou verschijnen. De opgeëiste persoon is volgens de aanvullende informatie op het proces vertegenwoordigd door een toegevoegd advocaat, maar niet kan worden vastgesteld dat hij deze advocaat heeft gemachtigd. Ten slotte is niet gebleken dat de opgeëiste persoon op de hoogte is geraakt van de beslissing in hoger beroep.
Het arrest is dus, kort gezegd, gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin is een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter ten aanzien van dit vonnis eveneens aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij van belang dat de opgeëiste persoon zelf hoger beroep heeft ingesteld en in persoon op de hoogte is gesteld van de datum waarop het proces plaats zou vinden. Hij was dus op de hoogte van het proces en had het proces kunnen bijwonen. Dat dit niet mogelijk zou zijn geweest vanuit de penitentiaire inrichting is niet onderbouwd. Gelet hierop heeft de opgeëiste persoon naar het oordeel van de rechtbank uit eigen beweging stilzwijgend afstand gedaan van zijn verdedigingsrecht. Overlevering houdt naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen schending van zijn verdedigingsrechten in.
4.3
Ten aanzien van het vonnis met zaaknummer II K 188/06
De rechtbank stelt op basis van de aanvullende informatie van 6 september 2022 vast dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW doet zich dus niet voor.

5.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Vonnis I. :
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegenpersonen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden engemakkelijk te maken
en
diefstal
Vonnis II. :
overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310 en 312 Wetboek van Strafrecht en 11 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Law Court in Świdnica(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Bouwmeester, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, C-270/17 PPU (