In deze zaak vorderde de bewindvoerder van eiseres, die in een slechte medische en financiële situatie verkeert, de beëindiging van de huurovereenkomst met gedaagde op basis van dringend eigen gebruik. De huurovereenkomst was oorspronkelijk aangegaan door de overleden levenspartner van eiseres en werd na diens overlijden voortgezet door eiseres. De bewindvoerder stelde dat de woning moest worden verkocht om de financiële schulden van eiseres af te lossen en zorg te bekostigen. Gedaagde, die de woning huurt, voerde verweer en stelde dat de huurovereenkomst niet kon worden beëindigd omdat deze voor onbepaalde tijd was voortgezet en dat er geen sprake was van dringend eigen gebruik. De kantonrechter oordeelde dat de gronden voor opzegging niet slagen. De huurovereenkomst was niet van korte duur en het beroep op huurbescherming van gedaagde was niet onaanvaardbaar. De financiële noodzaak van eiseres was niet voldoende om de huurovereenkomst te beëindigen, vooral omdat eiseres niet terug wilde naar de woning. De kantonrechter wees de vordering van de bewindvoerder af en veroordeelde deze in de proceskosten van gedaagde.