ECLI:NL:RBAMS:2022:5946

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
C/13/666765 / FA RK 19-3130
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen vader en minderjarige, met aandacht voor identiteitsontwikkeling en emotionele welzijn

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 17 oktober 2022, wordt een verzoek behandeld inzake de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. F. Lavell, verzoekt om een definitieve omgangsregeling, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.P. Dayala, zich verzet tegen dit verzoek. De rechtbank heeft eerder op 2 maart 2022 een voorlopige zorgregeling vastgesteld en heeft nu de situatie opnieuw beoordeeld. De rechtbank heeft gesprekken gevoerd met het minderjarige kind en heeft informatie ontvangen van betrokken instanties zoals Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA) en de Raad voor de Kinderbescherming.

De rechtbank constateert dat de vader met een hoge waarschijnlijkheid de biologische vader is van het kind, maar dat de omgangsregeling in de praktijk vaak niet is nageleefd. De vader heeft om emotionele redenen vaak afgezegd, terwijl de moeder stelt dat zij altijd heeft meegewerkt aan de regeling. De Raad heeft geadviseerd dat het in het belang van het kind is om de omgang voort te zetten, ondanks de emotionele complicaties. De rechtbank besluit uiteindelijk dat de omgangsregeling niet moet worden stopgezet, maar dat deze moet worden aangepast. Het kind zal eenmaal per drie maanden een dagdeel met de vader doorbrengen, begeleid door een neutrale derde, om zo een positieve band op te bouwen. Tevens wordt een Kindbehartiger aangesteld om het kind te ondersteunen in deze situatie. De rechtbank benadrukt het belang van een goede relatie tussen het kind en de vader, vooral gezien de medische situatie van de vader.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/666765 / FA RK 19-3130
Beschikking van 17 oktober 2022 betreffende verzoek inzake de omgangsregeling op de voet van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak van:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. F. Lavell,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. G.P. Dayala.
Als belanghebbende is aangemerkt:
Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen JBRA.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft laatstelijk op 2 maart 2022 een beschikking gegeven tussen partijen. In deze beschikking heeft de rechtbank – onder meer – een voorlopige zorgregeling bepaald en het verzoek tot vaststelling van een definitieve omgangsregeling aangehouden. Voor het verloop van de procedure tot 2 maart 2022 verwijst de rechtbank naar deze beschikking.
1.2.
De rechtbank heeft na 2 maart 2022 ontvangen:
  • Het F9-formulier met uitlating van de moeder, ingekomen op 17 juni 2022;
  • Het F9-formulier met uitlating van de moeder en de uitslag van het DNA-onderzoek, ingekomen op 26 juni 2022.
1.3.
De rechtbank heeft op 26 augustus met het minderjarige kind van partijen, [minderjarige] , gesproken. Ter zitting van 29 augustus 2022 heeft de rechtbank aan de aanwezigen, samengevat, meegedeeld wat [minderjarige] heeft gezegd.
1.4.
Het verzoek over de omgangsregeling is verder besproken op de zitting van 29 augustus 2022, die achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • de advocaat van vader;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • mevrouw [naam 1] namens JBRA,
  • mevrouw [naam 2] namens de Raad.
1.5.
JBRA heeft de rechtbank na de zitting per e-mail de aantekeningen doen toekomen van hetgeen door mevrouw [naam 1] namens JBRA ter zitting is verklaard.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Met het DNA-onderzoek van 28 juni 2022 uitgevoerd door CWZ is bevestigd dat de vader met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader van [minderjarige] is.
2.2.
De rechtbank houdt rekening met en verwijst naar de beschikking van 2 maart 2022, als zijnde hier herhaald en ingelast.
2.3.
Aan de orde is nog het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [minderjarige] .
2.4.
De rechtbank stelt vast dat alle betrokkenen zo goed als mogelijk de zorgregeling zoals opgenomen in de beschikking van 2 maart 2022 hebben proberen uit te voeren. Vanuit de begeleidende instanties (JBRA en Family Supporters (FS)) is op alle omgangsmomenten die gepland waren gefaciliteerd dat zij konden plaatsvinden. Helaas heeft de omgang toch met grote regelmaat niet kunnen plaatsvinden. Een beperkt aantal keer is van de kant van moeder om praktische redenen, zoals een verjaardagsfeestje, afgezegd en meermalen is van de kant van vader afgezegd. Er heeft dus wel omgang plaatsgevonden, maar niet met de regelmaat die gehoopt en wenselijk werd geacht.
2.5.
Desgevraagd heeft de advocaat van vader namens vader meegedeeld dat vader de omgang vaak heeft afgezegd omdat hij bezorgd was over het emotionele welzijn van [minderjarige] . Vader ziet dat [minderjarige] klem zit tussen hetgeen moeder over vader uitdraagt en de eigen gevoelens die [minderjarige] hierover heeft. Op de dagen dat vader zelf onderhevig was aan sterke emoties over de situatie heeft hij de omgang afgezegd om [minderjarige] te beschermen tegen de strijd van ouders. Vader is bezorgd dat [minderjarige] ten onder gaat aan de loyaliteitsproblematiek en de complexiteit van de emoties die moeder en stiefvader (zo mogelijk onbewust) over hem uitzenden. Voor [minderjarige] is het nodig dat hij daadwerkelijk ondersteuning en toestemming voelt vanuit zijn moeder en stiefvader voor het hebben van een band met zijn vader.
Van de kant van vader is geopperd dat er wellicht toch nog naar een ondertoezichtstelling gekeken moet worden om hulpverlening in te zetten. Vader geeft aan dat hij open staat voor contact met moeder om te werken aan wat nog tussen hen in staat, uit het verleden. Er is wat betreft hem geen weg terug in het contact, nu [minderjarige] inmiddels weet wie hij is en er een voorzichtig herstel in het contact is. Het is denkbaar dat in de huidige situatie de omgang voor het systeem van [minderjarige] en [minderjarige] zelf een te zware last is om te dragen, zonder ondersteuning of hulp. In het belang van [minderjarige] staat vader er voor open om de frequentie van de omgang aan te passen.
2.6.
Van de kant van moeder is het verweer gehandhaafd tegen het verzoek. Moeder geeft aan dat zij telkens gehoor heeft gegeven aan de beschikkingen van de rechtbank, dat zij van haar kant de omgangsregeling altijd nakomt, maar vader onbetrouwbaar is geweest en vaak (last minute) afzegt.
Moeder benadrukt dat zij open staat voor het contact en alles eraan heeft gedaan om mee te werken. Zij wenst te benadrukken dat het [minderjarige] zelf is die enorme weerstand ervaart en geen behoefte heeft aan het contact met zijn vader. [minderjarige] lijdt zichtbaar onder de druk van de omgangsregeling. Hierom wenst de moeder dat er een einde aan de omgangsregeling gemaakt wordt. Moeder geeft verder aan dat het de trauma’s van [minderjarige] zelf over zijn vader zijn die maken dat en hoe hij reageert op het contact met vader. Desgevraagd heeft zij te kennen gegeven dat zijzelf geen onderliggende trauma’s over vader heeft die het proces van de omgangsregeling in de weg staan en als dat wel zo zou zijn, zou zij [minderjarige] hier niet mee belasten. Voor moeder is wel duidelijk dat zij vader, gezien hun verleden, niet kan vertrouwen en van haar kant is er geen enkele behoefte aan contact met vader om dat wat tussen hen in staat uit het verleden te verwerken.
2.7.
De Raad heeft ter zitting nader geadviseerd. De Raad geeft aan te zien dat [minderjarige] enorm klem zit tussen het vader en het systeem waarin hij opgroeit met moeder en stiefvader. Hij krijgt sterk tegenstrijdige boodschappen te verwerken over zijn vader en hoe hij zich dient te verhouden tot hem en de betrokken hulpverlening die betrokken zijn voor het contact. Dat [minderjarige] dus weerstand of ander complex gedrag laat zien is geheel in lijn met de situatie. Er is met [minderjarige] zelf helemaal niets mis, zijn gedrag past deze situatie en is een te verwachten manier van omgaan met dergelijk complexe emoties. [minderjarige] heeft nodig dat hij hierbij in zijn thuissituatie ondersteund wordt en dat zijn gevoelens over vader de ruimte krijgen die nodig is. Het is aan moeder en stiefvader om stappen te zetten zodat zij [minderjarige] hierin kunnen ondersteunen, bijvoorbeeld door het zoeken naar passende hulpverlening. De Raad gunt moeder en stiefvader dat zij inzien wat hun uitspraken en houding voor effect hebben op [minderjarige] voor de korte en lange termijn.
Verder wijst de Raad erop dat het nobel bedoeld kan zijn van vader om de omgang niet door te laten gaan om [minderjarige] te beschermen, maar dat [minderjarige] niets mee krijgt van die onderliggende boodschap en vooral het gevoel zal hebben dat zijn vader hem in de steek laat. Het is voor [minderjarige] van groot belang dat de overeengekomen omgangsregeling wordt nagekomen.
Voor [minderjarige] zou ondersteuning in de vorm van een Kindbehartiger geschikt en wenselijk zijn, zodat er een onafhankelijk persoon is waar [minderjarige] terecht kan. Ten aanzien van de omgangsregeling geeft de Raad aan dat het absoluut niet in het belang van [minderjarige] is om te stoppen, temeer gezien de ziekte van de vader en het vooruitzicht dat hij voortijdig komt te overlijden. Wel moeten worden nagedacht welke frequentie voor [minderjarige] passend is, gezien de druk die het op hem legt en zijn omringende systeem. Er kan worden door gegaan met begeleide omgnag via FS, maar het kan ook zijn dat er een paar keer per jaar omgang is waarbij zij iets leuks doen en [minderjarige] daarmee een mooi beeld van zijn vader krijgt. Dit kan begeleid worden door een vrijwilliger of familie.
2.8.
JBRA heeft als volgt gemeld. In maart van dit jaar stond JBRA heel positief tegenover het contact en leek er niet veel aan in de weg te staan. Er was een zeer positief begin van het contactherstel tussen [minderjarige] en vader en met de inzet van FS leek er een goede weg te zijn ingeslagen. Gebleken is dat [minderjarige] echter zeer lijdt onder de druk van de situatie en de loyaliteit naar moeder en stiefvader. De negatieve houding en uitspraken van moeder en stiefvader over vader en de hulpverlening zijn schadelijk omdat [minderjarige] hierdoor een heel slecht beeld over hen krijgt en hiervan bang kan worden. Door FS wordt geconstateerd dat het begin van de omgang op dit moment moeizaam verloopt maar dat [minderjarige] altijd na een kwartiertje wel ontdooit en veel plezier aan het contact lijkt te beleven. Vader weet dan ook goed aan te sluiten op [minderjarige] en hij staat open voor feedback van de begeleiders.
JBRA ziet sterke aanwijzingen voor ouderverstoting, waarbij onder omstandigheden gedwongen omgang zeer schadelijk kan zijn. Het is zorgelijk dat [minderjarige] bij alle omgangsmomenten weerstand en stress ervaart. Daar staan dan tegenover de positieve aspecten van het wel kunnen hebben van een band met beide ouders, op de korte en langere termijn, alsook het kunnen hebben van een evenwichtige (identiteits-)ontwikkeling door contact met beide ouders. Nu duidelijk is dat [minderjarige] klem zit tussen ouders en hun ideeën over de aanwezigheid van vader in het leven van [minderjarige] , staat JBRA achter het idee om [minderjarige] te ondersteunen met een Kindbehartiger.
2.9.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is onverminderd van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is als hij in staat wordt gesteld een band met zijn vader op te bouwen en er ruimte voor [minderjarige] is om zijn vader een plek in zijn leven te geven. Uit de gegeven informatie door JBRA en FS over de afgelopen maanden en het kindgesprek is echter duidelijk geworden dat [minderjarige] onbeschrijflijk klem is komen te zitten tussen vader en zijn gevoelens over vader aan de ene kant, en moeder en stiefvader en hun gevoelens over vader aan de andere kant. De moeder stelt dat zij niet aan de omgang in de weg staat, maar dat het [minderjarige] zelf is die met goede redenen weerstand heeft tegen de omgang met de vader. Volgens moeder is dit onder andere te wijten aan trauma’s van [minderjarige] uit zijn omgang met de vader in het verleden.
Uit de beschikbare stukken komt echter een ander beeld naar voren. Uit de verslaglegging van FS, de verschillende schriftelijke standpunten van de moeder, haar uitlatingen tijdens de mondelinge behandeling en uit het kindgesprek blijkt dat van de zijde van moeder een zeer negatief beeld bestaat van vader en van de betrokken hulpverlenende instanties. Hoewel zij dit ontkent, bestaan meerdere aanwijzingen dat dit negatieve beeld door haar ook in het bijzijn van [minderjarige] wordt uitgesproken. Onder die omstandigheden is het voor [minderjarige] onmogelijk zich in de huidige situatie staande te houden. [minderjarige] laat in zijn uitspraken en gedrag zien geen ruimte te hebben om vader toe te laten of de vrijheid te hebben om door het proces van de omgangsregeling heen te komen. Alhoewel moeder meent dat zij met haar gedrag haar kind beschermt voor een in haar ogen schadelijk persoon, ziet zij niet hoe schadelijk haar eigen uitlatingen over vader en haar gedragingen voor [minderjarige] zijn. Het (onbewuste) gedrag en spreken van moeder doet zij wellicht met de beste intenties, maar het besef ontbreekt dat ze hiermee [minderjarige] op de korte en lange termijn tekort doet. Door tegenover [minderjarige] uit te dragen dat het leven het beste is als de vader er in het geheel geen deel van uitmaakt, ontkent de moeder ook een deel van [minderjarige] . Met andere woorden, de moeder geeft [minderjarige] daarmee de boodschap hij van haar niet mag zijn wie hij is. Er bestaat een reële kans dat [minderjarige] daar in zijn latere leven last van zal krijgen, en dat het problemen zal opleveren bij de ontwikkeling van zijn identiteit. Het zou mooi zijn als moeder de ruimte vindt om hiermee iets te doen, maar gezien haar uitlatingen ter zitting verwacht de rechtbank dat niet.
Uit de omgangsverslagen van FS van de (eerste) omgangsmomenten is gebleken dat [minderjarige] eigenlijk nog warme en goede eigen herinneringen en gevoelens aan vader had en dat hij nog steeds telkens weer plezier beleeft aan het contact als hij over zijn initiële angst voor het contact heen is. Dit steunt de rechtbank in de overtuiging dat het voor [minderjarige] van groot belang is om de omgangsregeling te handhaven en niet stop te zetten, ook al is zijn gedrag op het moment zorgelijk. In een andere situatie zou een pauze in de omgangsregeling een optie kunnen zijn, maar door de medische situatie van vader en de reële kans dat hervatting op de langere termijn niet meer mogelijk zal zijn, gunt de rechtbank [minderjarige] alle contact met zijn vader die nog mogelijk is.
Uit het verloop van de omgangsregeling tot op heden en de toelichting van de advocaat ter zitting is de rechtbank en overige betrokkenen wel gebleken dat de huidige vorm teveel van [minderjarige] en zijn familiesysteem vraagt en een groot risico op afzeggingen en onrust met zich meebrengt. De rechtbank gunt [minderjarige] dat hij een mooi beeld van zijn vader kan opbouwen en fijne ervaringen met hem zal hebben. Het komt de rechtbank daarom als beste voor als vader en [minderjarige] elkaar viermaal per jaar een heel dagdeel zien, waarbij zij iets leuks met elkaar zullen ondernemen. Dit zou bijvoorbeeld een bezoek aan een speeltuin of een pretpark kunnen zijn. Wellicht kan in overleg met [minderjarige] op een door hem gewenste plek afgesproken worden. Deze omgangmomenten zullen in het belang van [minderjarige] begeleid worden, waarbij gedacht kan worden aan een vrijwilliger of een andere neutrale derde.
Vader kan daarnaast met enige regelmaat een kaart, brief of klein cadeau aan [minderjarige] doen toekomen per post, zodat [minderjarige] tussentijds een positief teken van leven van de vader ontvangt. Van moeder verwacht de rechtbank dat zij dit alles zonder enige negativiteit aan [minderjarige] doet toekomen. Van vader verwacht de rechtbank dat hij de regeling stipt zal naleven voor zover zijn gezondsheidstoestand dat toelaat. Als de vader niet in staat is te komen, zal hij dit tijdig moeten laten weten zodat [minderjarige] weet waar hij aan toe is.
De rechtbank acht het daarnaast wenselijk en noodzakelijk dat ter ondersteuning van [minderjarige] een Kindbehartiger zal worden aangesteld, bij voorkeur in de figuur van [naam 3] . Door de loyaliteitsproblematiek zal het voor [minderjarige] nodig zijn dat hij voorlopig neutraal ondersteund kan worden bij zijn gevoelens over zijn vader en het contact.
Tot slot acht de rechtbank het noodzakelijk om aan [minderjarige] zelf een aantal woorden te richten, nu hij in zijn kindgesprek een bijzondere indruk heeft gemaakt en zijn verwarring over de situatie zo duidelijk naar voren kwam. De rechtbank acht het nodig om in voor hem begrijpelijke woorden uit te leggen waarom de rechtbank beslist zoals hij doet. De rechtbank vraagt bij deze aan JBRA om, zo nodig met behulp van de Kindbehartiger, alleen dit onderstaande stukje tekst van deze beschikking met [minderjarige] te delen.
2.10.
Overweging voor [minderjarige]
Beste [minderjarige] ,
Ik ben de kinderrechter met wie jij hebt gesproken over het contact met [de vader] , je biologische vader. [de vader] heeft aan mij gevraagd om te beslissen dat hij je af toe mag zien. Ik schrijf hier een klein stukje voor jou, om uit te leggen wat ik heb besloten op die vraag. In ons gesprek heb jij aan mij verteld dat je [de vader] eigenlijk niet meer wilt zien en dat het voor jou heel verwarrend is. Ik heb gemerkt dat je het moeilijk vond om over hem te praten. Als ik het goed heb begrepen, is het voor jou heel verwarrend dat [de vader] opeens weer in je leven is, terwijl je met je mama en je stiefvader al een gezin bent. Dat maakt dat alles over [de vader] heel spannend is en ingewikkeld.
Ik snap heel goed dat je daarom liever eigenlijk geen contact meer met [de vader] hebt. Want dan zijn die ingewikkelde gevoelens en gedachten over hem er ook niet meer. Maar als je [de vader] vanaf nu nooit meer ziet, krijg je ook geen kans om met hem juist wel fijne dingen te doen en hem te leren kennen. En ik ben bang dat je dat later, als je groot bent, heel jammer gaat vinden. Daarom ga ik toch beslissen dat jullie elkaar af en toe blijven zien, ook al wil jij dat nu misschien niet zo graag. Ik vind het belangrijk dat je weet dat dit niets verandert aan jouw gezin met je mama en je stiefvader, daar blijf jij gewoon bij horen.
Ik snap dat het voor jou teveel is om [de vader] iedere week te zien. Daarom heb ik nu beslist dat jullie elkaar één keer per drie maanden voor een hele ochtend of middag zien en dan iets leuks gaan doen met elkaar. Er gaat dan ook iemand mee om jullie te helpen, dan is het misschien wat minder spannend. Ik hoop dat jullie mooie en leuke dingen met elkaar zullen doen en dat het fijn is om [de vader] te zien.
Groetjes van de kinderrechter
2.11.
De rechtbank ziet gezien het voorgaande geen gronden aanwezig het verzoek nog langer aan te houden en zal daarom een eindbeslissing nemen. Daarom wordt als volgt beslist.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat als definitieve omgangsregeling zal gelden;
[minderjarige] en vader zullen eenmaal in de drie maanden gedurende een dagdeel, in overleg met JBRA, omgang hebben, waarbij de omgang door een neutrale derde zal worden begeleid, een en ander te faciliteren door JBRA;
3.2.
bepaalt dat JBRA voor [minderjarige] een Kindbehartiger zal aanstellen, bij voorkeur mevrouw [naam 3] . Bij onmogelijkheid van mevrouw [naam 3] zal JBRA in samenspraak met de Raad een vervangende Kindbehartiger aanstellen;
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. V. Zuiderbaan, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T. E. Meijer, griffier, op 17 oktober 2022. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).