ECLI:NL:RBAMS:2022:5927

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
13/040940-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders na diefstal van goederen van Albert Heijn B.V.

Op 6 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal van bier bij Albert Heijn B.V. De verdachte, geboren in 1978 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was op het moment van de zitting gedetineerd. De officier van justitie, mr. drs. C. Nij Bijvank, eiste een onvoorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar, terwijl de verdediging pleitte voor een voorwaardelijke maatregel, gezien de omstandigheden van de verdachte en zijn wens om terug te keren naar zijn geboorteland.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de diefstal en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De rechtbank achtte het noodzakelijk om de ISD-maatregel op te leggen, gezien de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. De rechtbank baseerde haar beslissing op het reclasseringsadvies, dat een hoog recidiverisico aangaf en stelde vast dat de verdachte niet in staat was om zelfstandig in Nederland te functioneren.

De rechtbank legde de maatregel voor de maximale termijn van twee jaar op, zonder aftrek van voorarrest, en bepaalde dat er een tussentijdse beoordeling zou plaatsvinden na negen maanden. Tevens werden de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel was dat deze geen meerwaarde hadden in het licht van de opgelegde ISD-maatregel.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/040940-22
Parketnummers vorderingen tenuitvoerlegging: 13/287822-21 en 13/301686-20
Datum uitspraak: 6 juli 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 juli 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. drs. C. Nij Bijvank, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B.G.M.C. Peters, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 februari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, één of
meerdere flesjes(s)/blikje(s) bier, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele
aan Albert Heijn B.V. ( [locatie] ), in elk geval aan een ander
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen.

3.De waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit kan worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat verdachte niet de intentie had om een diefstal te plegen, maar dat hij heeft aangegeven dat het niet goed is geweest wat er is gebeurd.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 15 februari 2022 te Amsterdam blikjes bier die aan Albert Heijn B.V. ( [locatie] ) toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren zonder aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren moet worden opgelegd. Verdachte zit op dit moment vijf en een halve maand in voorlopige hechtenis en dat is een lange periode waarin niets is gebeurd. Verdachte is stabiel en abstinent van alcohol en hij wil graag terugkeren naar [geboorteland] . Een behandeling in een ISD-inrichting is een fictie omdat er geen tolken [taal] beschikbaar zijn. De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging van de, bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 januari 2022 met parketnummer 13/287822-21, opgelegde voorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van één jaar toe te wijzen. Er is dan voldoende tijd om verdachte terug te laten keren naar [geboorteland] . Bovendien is het een stok achter de deur voor het openbaar ministerie en de uitvoerende instantie om ervoor te zorgen dat zij vaart zetten achter het laten terugkeren van verdachte naar [geboorteland] .
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van [instantie] verslavingszorg van 28 april 2022 met bijlage, opgemaakt door [naam 1] , reclasseringswerker. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog.
De reclassering heeft reeds in een eerder stadium aangegeven dat slechts oplegging van een
onvoorwaardelijke ISD-maatregel het delictpatroon kan doorbreken. Betrokkene is van [nationaliteit] komaf en kampt met forse alcoholproblematiek. Hij leidt een zwervend bestaan, heeft geen werk en geen inkomen. Hij komt regelmatig in aanraking met justitie wegens met name vermogensdelicten en openbare dronkenschap. Hij pleegt deze feiten, die veelal onder invloed van alcohol plaatsvinden, om in zijn levensonderhoud en alcoholgebruik te kunnen voorzien. Betrokkene is de Nederlandse taal niet machtig en dient in Nederland zelfvoorzienend te zijn. Dit is hem echter mede door zijn problematiek niet gelukt. Wij zien enkel meerwaarde in oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel, zodat er binnen deze maatregel gewerkt kan worden aan een goede terugkeer naar [geboorteland] . Er is sprake van binding aldaar: de familie en kinderen van betrokkene zijn er woonachtig. Een terugkeer naar [geboorteland] biedt naar onze visie het meest reële toekomstperspectief voor betrokkene en daarmee de meest reële kans op het terugdringen van recidive.
Op 21 januari 2022 kreeg hij in de eerder genoemde strafzaak een voorwaardelijke ISD- maatregel opgelegd. Dit heeft hem er echter niet van weerhouden om (bij bewezenverklaring van de feiten), kort daarna opnieuw de fout in te gaan. Betrokkene wist dat hij hiermee riskeerde alsnog een onvoorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd te krijgen. Betrokkene had in een eerder stadium aangegeven dat hij zelfstandig na zijn detentie zijn leven zou gaan oppakken in [land] of [geboorteland] . Hij had aangegeven geen hulp daarbij nodig te hebben, omdat hij abstinent was geworden tijdens zijn laatste detentie.
Uit de processtukken maken wij op dat betrokkene heeft aangegeven in tussenliggende periode teruggereisd te zijn naar [land] , omdat hij van plan was om terug te keren
naar [geboorteland] . Hij is echter opnieuw teruggekeerd naar Nederland, alwaar hij naar zijn zeggen een week lang zijn verjaardag ging vieren samen met een man in Amsterdam. Er lijkt geenszins meer sprake te zijn geweest van het opvolgen van zijn voornemen tot abstinentie van middelen. Betrokkene had afgesproken in een coffeeshop en is in beschonken toestand naar de supermarkt gegaan. Hier heeft hij vervolgens (indien bewezen) een sixpack bier gestolen. Betrokkene wekt derhalve geenszins de indruk dat hij onder de indruk is geweest van zijn voorwaardelijke ISD-maatregel en dat hij van plan is om te werken aan zijn herstel en terugkeer naar [geboorteland] (of zoals hij eerder aangegeven heeft naar [land] ).
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting van 6 juli 2022 reclasseringswerker [naam 2] , verbonden aan [instantie] Reclassering [plaats] , als deskundige gehoord. Zij heeft verklaard achter het advies tot oplegging van de ISD-maatregel te staan.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het bewezen geachte feit aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt.
Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 11 juli 2022 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan15 februari 2022 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf (parketnummers 09/114788-21, 09/280549-20 en 09/266479-20) terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Blijkens voornoemd uittreksel is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht op basis van de reclasseringsrapporten en volgt het advies van de reclassering om aan verdachte de onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 januari 2022 is ondanks de eis van de officier van justitie en het advies van de reclassering tot oplegging van de ISD-maatregel een voorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van één jaar aan verdachte opgelegd. De rechtbank heeft verdachte daarmee een kans geboden om terug te keren naar [geboorteland] waar hij een behandeling voor zijn alcoholverslaving zou kunnen ondergaan. Nu is gebleken dat verdachte weer is teruggekeerd naar Nederland en niet abstinent is gebleven van alcohol constateert de rechtbank dat het opleggen van een voorwaardelijke ISD-maatregel niet heeft geholpen om recidive te voorkomen. Binnen een onvoorwaardelijke ISD-maatregel kan op een verantwoorde wijze naar de terugkeer van verdachte naar [geboorteland] worden toegewerkt, zodat verdachte ook in [geboorteland] hulpverlening zal krijgen en abstinent van alcohol zal blijven. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Tussentijdse beoordeling
De rechtbank ziet ten slotte aanleiding om uiterlijk negen maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te toetsen, dit gelet op belang van verdachte dat de terugkeer zo spoedig mogelijk en op verantwoorde wijze zal plaatsvinden.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

9.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen tot tenuitvoerlegging moeten worden afgewezen indien de rechtbank de eis tot oplegging van de ISD-maatregel volgt.
9.2
Standpunt van de verdediging
In het kader van het strafmaatverweer heeft de raadsvouw, zoals hiervoor reeds besproken, verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/287822-21 (voorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van één jaar) toe te wijzen. De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering tot ten uitvoerlegging met parketnummer 13/301686-20 af te wijzen.
9.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de stukken bevindt zich de op 20 april 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13-287822-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 21 januari 2022 van de meervoudige strafkamer te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot de ISD-maatregel voor de duur van één jaar met een proeftijd van drie jaren, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op drie jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verder bevindt zich bij de stukken de op 20 april 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13-301686-20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 30 november 202 van de meervoudige strafkamer te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één week met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, met een proeftijd van twee jaren, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevinden zich bij de stukken de geschriften waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijden aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Omdat de rechtbank de ISD-maatregel zal opleggen, is de rechtbank echter van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen geen meerwaarde heeft.
De vorderingen tot tenuitvoerlegging zullen daarom worden afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
twee jaren.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen
9 (negen) maandenna aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal berichten over de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Wijstde vorderingen tot tenuitvoerlegging in de zaken met parketnummers 13/287822-21 en 13/301686-20
af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. H.E. Hoogendijk en B. Atakan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Madiol, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juli 2022.