Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
bijlagebij dit vonnis.
3.Beoordeling van het bewijs
4.De vorderingen van de benadeelde partijen
5.Beslissing
[verdachte]daarvan vrij.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het verrichten van ontuchtige handelingen met een minderjarige, [slachtoffer], die op het moment van de vermeende handelingen nog geen zestien jaar oud was. De zaak kwam ter terechtzitting na een aangifte van de moeder van het slachtoffer, [moeder van het slachtoffer], die op 27 juni 2018 verklaarde dat de verdachte haar dochter had aangeraakt. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 29 juni 2022 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. N. Levinsohn, de vordering heeft gedaan.
De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en haar moeder in overweging genomen, maar kwam tot de conclusie dat er onvoldoende steunbewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak sprake is van één-op-één-verklaringen, wat betekent dat de verklaring van het slachtoffer alleen niet voldoende is om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank vond de verklaringen van het slachtoffer geloofwaardig, maar zonder ander bewijs kon niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.
Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging en de benadeelde partijen, [slachtoffer] en [moeder van het slachtoffer], niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen. De kosten werden door beide partijen gedragen. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. M. Smit, en de rechters mrs. F.W. Pieters en B. Atakan, in aanwezigheid van griffier mr. M. Madiol.