3.3.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt feit 2, net als de officier van justitie en de raadsman niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. De rechtbank vindt witwassen wel bewezen, behalve van het bedrag van 1.265 euro. Van dat bedrag en van het medeplegen wordt verdachte vrijgesproken.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in het proces-verbaal van 11 januari 2022 opgeschreven wat zijn bevindingen die avond waren.De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de op ambtsbelofte opgemaakte verklaring van [verbalisant 1] te twijfelen. De raadsman heeft erop gewezen dat in meerdere zaken met succes vormverzuimverweren zijn gevoerd waarbij [verbalisant 1] (mede) het proces-verbaal had opgemaakt. De rechtbank heeft de door de raadsman aangehaalde uitspraken gelezen. Daaruit kan de rechtbank alleen concluderen dat in die specifieke zaken kennelijk sprake is geweest van vormverzuimen. Die vormverzuimen zijn geconstateerd, mede op basis van processen-verbaal die door [verbalisant 1] zijn opgemaakt. Uit deze zaken is niet af te leiden dat er reden is om te twijfelen aan wat deze verbalisant heeft opgeschreven. De rechtbank gaat dus uit van de juistheid van het proces-verbaal.
In het proces-verbaal staat samengevat het volgende. [verbalisant 1] ziet op 11 januari 2022 rond 22.15 uur in zijn vrije tijd, terwijl hij in zijn privéauto rijdt, de Fiat waarvan medeverdachte [medeverdachte] naar later blijkt de bestuurder is, door een rood stoplicht rijden en onveilig verkeersgedrag vertonen. Hij besluit de auto te laten controleren en belt daarvoor zijn collega’s. De Fiat parkeert op de Jacob van Lennepkade. In afwachting van zijn collega’s gaat [verbalisant 1] naar de Fiat toe om de bestuurder aan te spreken. Op het moment dat hij de auto nadert blijven beide inzittenden ( [medeverdachte] en zijn neef) zitten. De neef die op de bijrijdersstoel zit heeft een 5 euro biljet in zijn hand en beweegt die hand richting [verbalisant 1] . Op het moment dat [verbalisant 1] zich legitimeert als politie trekt de bijrijder zijn rechterhand terug. [verbalisant 1] zegt tegen de bestuurder dat hij onveilig rijgedrag heeft gezien, hoort dat beiden geen Nederlands spreken en stelt dezelfde vraag [de rechtbank begrijpt doet dezelfde mededeling] nogmaals in het Engels. De bestuurder antwoordt “I didn’t see, sorry”. [verbalisant 1] vraagt de bijrijder waarom hij het 5 euro biljet richting hem bewoog. De bijrijder antwoordt: “It was in my pocket”. Vervolgens vraagt [verbalisant 1] aan beiden wat ze op de Jacob van Lennepkade doen. De bestuurder zegt: “We zijn toeristen en zijn op zoek naar een hotel. Ik sta hier even stil omdat ik geen internet heb en wil een hotel vinden. Dit is onze eerste keer in Amsterdam en we willen wat van de stad zien.” [verbalisant 1] heeft tijdens het achter de auto aan rijden gezien dat de Fiat reed op navigatie via de Iphone. Tijdens de controle ziet [verbalisant 1] dat de navigatie aanstaat en de inzittenden op hun bestemming waren. [verbalisant 1] ziet dat de inzittenden steeds op hun telefoon willen. Als [verbalisant 1] kijkt wat ze aan het doen zijn, doen ze snel hun telefoon weg. Hierop vraagt [verbalisant 1] beiden om een ID-bewijs. [verbalisant 1] vermoedt op dat moment dat hij te maken heeft met twee personen die op die locatie een criminele ontmoeting gaan hebben. Daarbij betrekt hij de geschetste gang van zaken en het 5 euro biljet wat vaak gebruikt wordt als token bij de overdracht van geldbedragen bij ondergronds bankieren.
De raadsman heeft aangevoerd dat op dit moment tegen de inzittenden sprake is van een verdenking zoals bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), dat verdachte kort daarna in beeld komt en dat hij daarom ook als verdachte moet worden aangemerkt.
De rechtbank deelt dit standpunt niet. Dat [verbalisant 1] verbaliseert dat hij het vermoeden heeft van een aanstaande criminele ontmoeting betekent niet dat al gesproken kan worden van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit zoals bedoeld in artikel 27 Sv. Van een verdenking van een min of meer concreet strafbaar feit is op dat moment immers nog geen sprake.
Het proces-verbaal van [verbalisant 1] gaat verder met de komst van verdachte: [verbalisant 1] staat naast de Fiat als een fietser, die later verdachte [verdachte] bleek te zijn, in een rechte lijn op hem af komt fietsen. De fietser stopt naast [verbalisant 1] en stapt van zijn fiets af. Hij kijkt [verbalisant 1] en de inzittenden lang en vragend aan. De fietser staat op ongeveer één meter van [verbalisant 1] . Hij vermoedt dan dat de inzittenden een afspraak hebben met de fietser. [verbalisant 1] ziet dat de fietser snel op zijn fiets stapt en weg wil fietsen. Hij pakt de fiets vast, legitimeert zich als politieagent aan de fietser en roept “Stop Politie, Stop Police!”.
De raadsman heeft aangevoerd dat [verbalisant 1] kennelijk op dit moment de identiteit van de fietser al kende, waardoor dat geen reden kan zijn geweest om hem staande te houden door zijn fiets tegen te houden. De rechtbank onderschrijft dit niet en vindt het evident dat het [verbalisant 1] later is gebleken dat de fietser verdachte betrof en dat hij daarnaar, kennelijk omwille van de leesbaarheid, bij zijn verslaglegging van wat er die avond is gebeurd eerder in het proces-verbaal vast naar heeft verwezen.
Verder vindt de rechtbank dat, uitgaande van de door [verbalisant 1] geverbaliseerde waarnemingen, op dit moment nog steeds geen sprake is van een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 Sv. Weliswaar worden zijn eerdere vermoedens van een criminele ontmoeting versterkt door de komst van een derde persoon, maar waar die ontmoeting op zou zien of welk concreet strafbaar feit daaraan gekoppeld kan worden is op dat moment onbekend. Van een redelijke vermoeden van schuld aan een strafbaar feit is dan nog geen sprake. [verbalisant 1] mocht gezien zijn eerdere waarnemingen verdachte staande houden om zijn identiteit te controleren.
Het proces-verbaal vervolgt met de komst van verbalisant [verbalisant 2] : [verbalisant 1] ziet dat de verdachte een rugtas bij zich heeft. Gezien de vermoedens van een criminele ontmoeting vraagt [verbalisant 1] aan verdachte wat er in de rugzak zit. Verdachte zegt “Nothing, nothing. Yes you can look”. Vervolgens kijken verbalisanten in de tas en treffen daarin een plastic Albert Heijn tas aan. Zij voelen dat er twee harde voorwerpen in de vorm van een blok in zitten. Gezien de vorm en de manier van inpakken vermoeden de verbalisanten dat het om drugs gaat. Zij houden daarop verdachte en de inzittenden van de auto aan.
De raadsman heeft aangevoerd dat het vragen wat er in de rugtas zit een verhoorsituatie betreft en verdachte daarvoor had moeten worden gewezen op zijn zwijgrecht en het recht op bijstand van een advocaat en een tolk.
De rechtbank vindt zoals hiervoor overwogen dat er op dat moment nog geen sprake is van een redelijk vermoeden van schuld en daarmee ook niet van een verhoorsituatie. Het staat verbalisanten vrij om in het kader van hun politietaak vragen te stellen aan de personen die zij controleren. Verdachte heeft vervolgens op eigen initiatief en ondubbelzinnig toestemming gegeven om in de rugtas te kijken. Dat verdachte de Engelse taal niet of nauwelijks machtig is en hij dus niet kan hebben begrepen wat hij zelf zei vindt de rechtbank niet aannemelijk geworden. De verdediging heeft niets aangevoerd ter onderbouwing van die stelling.
Gelet op al het voorgaande oordeelt de rechtbank dat er geen vormverzuimen zijn geweest in het vooronderzoek. Pas toen de blokken in de tas werden aangetroffen ontstond een concrete verdenking. De daarvoor door de verbalisanten gebruikte bevoegdheden vallen onder artikel 8 van de Politiewet. Het aangetroffen geld wordt niet uitgesloten van het bewijs. De rechtbank verwerpt het verweer.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen in de bijlage en het hiervoor besproken proces-verbaal de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de rugtas die verdachte bij zich droeg zijn twee gevacumeerde pakketten met geld gevonden met een totaalbedrag van 127.000 euro en er was een plan voor de overdacht hiervan. Voor die overdracht werd abusievelijk aan [verbalisant 1] een 5 euro biljet getoond. Dat dit een token was wordt ondersteund door de verklaring van de neef van [medeverdachte] dat [medeverdachte] een foto heeft gemaakt van het 5 euro biljet. Verdachte heeft verklaard dat een vriend hem had gevraagd om de rugtas, waarvan verdachte niet wist wat erin zat, vanaf een park in de buurt van de Jacob van Lennepkade waar hij de vriend had ontmoet, naar het Leidseplein te brengen om daar de rugtas weer terug te geven aan diezelfde vriend. Die verklaring vindt de rechtbank ongeloofwaardig.
Om tot een bewezenverklaring te komen van witwassen moet de rechtbank beoordelen of verdachte het geld voorhanden heeft gehad of dat hij daarmee een van de andere witwasgedragingen uit de tenlastelegging heeft gepleegd. Verder moet worden beoordeeld of het geld van misdrijf afkomstig is en of verdachte dit wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden.
Voorhanden hebben
Aangezien verdachte de rugtas waar het geld in zat op zijn rug droeg heeft hij het geld voorhanden gehad.
Uit misdrijf afkomstig
Het contante geldbedrag van 127.000 euro is niet rechtstreeks te koppelen aan een strafbaar feit. In sommige gevallen kan dan toch bewezen worden dat het geld van misdrijf afkomstig is. Er moet dan sprake zijn van zodanige omstandigheden waaronder het geld is
aangetroffen dat het bijna niet anders kan zijn dan dat het van misdrijf afkomstig is. Als die omstandigheden er zijn, dan mag van de verdachte verwacht worden dat hij een verklaring geeft over de
legaleherkomst van het geld. Die verklaring moet concreet zijn, verifieerbaar, en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Als de verklaring van verdachte aan die eisen voldoet is het aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen om die verklaring te verifiëren of falsificeren.
De rechtbank vindt dat er sprake is van een zeer stevig vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig is. Dat komt door de hoeveelheid, de manier van verpakken, de manier van vervoer en de enorme risico’s die dat met zich brengt. Dat betekent dat van verdachte een verklaring over de herkomst van het geld mag worden verwacht. Verdachte heeft geen verklaring gegeven over de legale herkomst van het geld. Dat betekent dat het niet anders kan zijn dan dat het geld van misdrijf afkomstig is. De rechtbank vindt ook bewezen dat verdachte dat wist, gezien de voorgenomen transactie die hiervoor is besproken.
Onder verdachte is daarnaast 1.265 euro uit zijn portemonnee in beslag genomen. Voor zover dit bedrag bestaat uit gebruikelijke biljetten is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een witwasvermoeden. Uit het dossier volgt echter dat er ook een biljet van 500 euro tussen zat. Omdat het gebruik van 500 euro biljetten in het normale betalingsverkeer ongebruikelijk is en gezien de omstandigheden zoals hiervoor besproken, vindt de rechtbank dat voor dit biljet sprake is van een ernstig witwasvermoeden. Verdachte heeft over dit biljet voor het eerst op de zitting een verklaring gegeven, namelijk dat hij het biljet drie jaar geleden van een oom voor zijn verjaardag heeft gekregen. Die verklaring vindt de rechtbank niet op voorhand volstrekt ongeloofwaardig. Bovendien is deze verklaring enigszins te verifiëren, ook op dit moment nog. Dat verdachte niet eerder over dit bedrag heeft verklaard komt voor rekening en risico van het Openbaar Ministerie, omdat hij niet eerder specifiek over het in zijn portemonnee aangetroffen bedrag is bevraagd. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het witwassen van dit bedrag van 1.265 euro.
Medeplegen
Op grond van de bewijsmiddelen kan onvoldoende worden vastgesteld dat verdachte het witwassen van het geld samen met een ander heeft gepleegd. Hij wordt daarom vrijgesproken van het medeplegen.