ECLI:NL:RBAMS:2022:5892

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
13/101511-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 6a Overleveringswet voor een Nederlander met een Europees aanhoudingsbevel

Op 28 september 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van overlevering van een opgeëiste persoon op basis van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW). De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Landgericht Aken in Duitsland, met als doel de opgeëiste persoon over te leveren voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van 2 jaar en 10 maanden, opgelegd voor illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft, wat een belangrijke factor is in de beoordeling van de overlevering.

De rechtbank heeft de procesgang in deze zaak besproken, waarbij de vordering op 14 september 2022 is behandeld. De officier van justitie, mr. K. van der Schaft, was aanwezig, evenals de raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. S.W. Kuijpers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, waardoor er geen grondslag meer bestond voor de gevangenhouding van de opgeëiste persoon.

In de uitspraak is verder ingegaan op de inhoud van het EAB en de strafbaarheid van de feiten. De rechtbank concludeert dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsvrouw verworpen dat de straf bij overname zou moeten worden verlaagd, en heeft geoordeeld dat de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen, met een bevel tot gevangenhouding tot aan de tenuitvoerlegging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/101511-22
RK nummer: 22/2374
Datum uitspraak: 28 september 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 mei 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 3 april 2020 door een rechter van het
Landgericht Aken(Duitsland) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 september 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.W. Kuijpers, advocaat te Hoofddorp.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van het
Landgericht Aken(Duitsland) van 20 oktober 2017, dat in kracht van gewijsde is gaan op 27 juni 2018, met referentie 66 KLs-101 Js 445/13-3/17.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar en 10 maanden. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 2 jaar en 10 maanden, te verminderen met 215 dagen en te verminderen met 3 maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Duitsland
opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
De feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
medeplichtigheid aan de voortgezette handeling van:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de straf bij overname moet worden verlaagd op grond van artikel 6a, derde lid, OLW. Zij stelt dat het strafmaximum voor de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht 16 maanden is. Zij gaat daarbij uit van het strafmaximum dat is neergelegd in artikel 3 onder B Opiumwet juncto artikel 11, tweede lid, Opiumwet, verminderd met één derde omdat er sprake is van medeplichtigheid.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat er, gelet op de grote hoeveelheden verdovende middelen, uitgegaan moet worden van het strafmaximum dat is vermeld in artikel 11, vijfde lid, Opiumwet, te weten zes jaren. Bij een vermindering met één derde vanwege het feit dat sprake is van medeplichtigheid, is het toepasselijke strafmaximum vier jaren, derhalve hoger dan de in Duitsland opgelegde straf. Er is dan ook geen plaats voor aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf als bedoeld in artikel 6a, derde lid, Opiumwet.
Zoals uit punt 3 van deze uitspraak volgt, bedraagt het strafrestant meer dan zes maanden. Anders dan de raadsvrouw meent, is de facultatieve weigeringsgrond van artikel 6a, tweede lid onder a, OLW juncto artikel 2:14, eerste lid onder b, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende sancties (hierna: WETS) dus niet van toepassing.
De rechtbank is van oordeel dat de opgelegde sanctie naar haar aard niet onverenigbaar is met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, vierde lid, OLW is daarom evenmin plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, dient de overlevering te worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6a en 7 Overleveringswet.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Landgericht Aken(Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. A.T.P. van Munster en L.J.F. Ceelie, griffiers.
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 september 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.