In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 september 2022 uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 18 februari 2019 door de Regional Court in Szczecin, Polen, is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1983 in Polen, is in deze procedure bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.M.R. Slaghekke, en een tolk in de Poolse taal.
Tijdens de zitting is vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft echter geconstateerd dat het EAB op 17 oktober 2019 door de uitvaardigende justitiële autoriteit is ingetrokken. De officier van justitie was hiervan op de hoogte gesteld op 21 oktober 2019. Gezien deze intrekking heeft de rechtbank de officier van justitie, op diens eigen verzoek, niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
De rechtbank heeft tevens vastgesteld dat de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon is geëindigd. De uitspraak is gedaan door mr. M.E.M. James-Pater als voorzitter, bijgestaan door mrs. P. van Kesteren en D.A. Segbedzi, en is uitgesproken ter openbare zitting. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.