ECLI:NL:RBAMS:2022:5842

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
C/13/722716 / KG ZA 22-804
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijdering van BKR-registratie in kort geding met betrekking tot kredietregistratie en belangenafweging

Op 12 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam in een kort geding uitspraak gedaan over de verwijdering van een BKR-registratie van eiser, die in financiële problemen verkeerde na de brand van zijn woning. Eiser had een lease-overeenkomst met Volkswagen Leasing B.V. en had een krediet bij Hoist Finance AB, dat geregistreerd stond met een achterstand. Eiser vorderde dat Hoist de registratie zou verwijderen, omdat deze hem belemmerde in het verkrijgen van aanvullende financiering voor de herbouw van zijn woning. Hoist voerde verweer en stelde dat de registratie terecht was en vijf jaar moest blijven staan. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser een spoedeisend belang had bij de verwijdering van de registratie, omdat de herbouw van zijn huis niet kon worden voortgezet zonder aanvullende financiering. De rechter concludeerde dat Hoist geen dwingende gerechtvaardigde gronden had voor het handhaven van de registratie, en dat de belangen van eiser zwaarder wogen. Hoist werd veroordeeld om de registratie binnen 48 uur te verwijderen en in de proceskosten van eiser werd Hoist ook veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/722716 / KG ZA 22-804 AB/MAH
Vonnis in kort geding van 12 oktober 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding van 16 september 2022,
advocaat mr. P.A. Bonaparte te Eindhoven,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
HOIST FINANCE AB,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. H.A.P. Pijnacker te Tilburg.
Partijen zullen hierna [eiser] of [eiser] en Hoist worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Bij de zitting op 28 september 2022 waren aanwezig:
- [eiser] , zijn broer [naam broer] en diens partner [partner broer] , met mr. Bonaparte,
- aan de kant van Hoist: mr. Pijnacker.
[naam broer] en [partner broer] zijn ter zitting als informanten gehoord.
1.2.
Op de zitting heeft [eiser] de dagvaarding toegelicht. Hoist heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en Hoist ook een pleitnota.
1.3.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Op 20 januari 2016 heeft [eiser] een lease-overeenkomst voor een auto gesloten met Volkswagen Leasing B.V. Op dat moment woonde hij op het adres [adres 1] in [woonplaats] . De overeenkomst liep uiteindelijk af op 26 juli 2019.
2.2.
[eiser] woont al jaren samen met zijn broer [naam broer] , [partner broer] en hun dochtertje, tot 30 november 2018 aan de [adres 2] en daarna aan de [adres 3] te [woonplaats] . [eiser] , [naam broer] en [partner broer] zijn sinds 1 december 2018 ieder voor 1/3 eigenaar van de woonboerderij aan de [adres 3] .
2.3.
Op 29 juni 2019 is die woning volledig afgebrand. De verzekeraar heeft de totale schade getaxeerd op € 1.066.928,43 en daarvan op 9 december 2021 alvast ongeveer de helft uitgekeerd. [eiser] , [naam broer] en [partner broer] (de familie [familienaam] ) hebben een aannemer opdracht gegeven tot herbouw van de woning en inmiddels is het funderingswerk begonnen.
2.4.
In juli 2022 heeft de aannemer vanwege de prijsstijgingen/inflatie een verhoogde offerte gestuurd. Daarop heeft de familie [familienaam] aan de bank verzocht de bestaande hypothecaire lening (momenteel staat ruim € 5 ton uit) uit te breiden met ongeveer € 3 ton, maar dit is geweigerd vanwege een BKR-registratie op naam van [eiser] .
2.5.
In het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het Bureau krediet Registratie (BKR) staat op naam van [eiser] een krediet van Hoist geregistreerd met een achterstandscodering (A), geplaatst op 1 november 2019, en een bijzonderheidscodering 2 (opeising), geplaatst op 12 december 2019. Als einddatum staat 26 juli 2022 vermeld.
2.6.
Op 26 juli 2022 heeft [eiser] het openstaande bedrag van € 8.130,80 (hoofdsom € 6.869,44 plus rente en kosten) voldaan aan de deurwaarder.
2.7.
Bij e-mails van onder meer 29 juli 2022 heeft [eiser] (via het mailadres van [naam broer] ) Hoist verzocht over te gaan tot verwijdering van de BKR-registratie, maar Hoist heeft dat geweigerd bij e-mails van 8 en 19 augustus 2022. Hoist heeft daarbij gemeld dat de registratie blijft staan tot 26 juli 2027. Ook sommatie op 13 september 2022 door de advocaat van [eiser] heeft niet tot een oplossing geleid.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat Hoist op straffe van verbeurte van een dwangsom wordt bevolen de registraties op zijn naam te verwijderen, met verwijzing van Hoist in de proceskosten.
3.2.
Hoist voert verweer. Dat komt erop neer dat de registratie terecht is en vijf jaar moet blijven staan en dat een belangenafweging dit niet anders maakt.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] stelt dat hij met zijn broer en schoonzus op korte termijn over aanvullende financiering moeten kunnen beschikken om hun afgebrande huis te kunnen herbouwen en dat (uitsluitend) zijn BKR-registratie daaraan in de weg staat. Zij wonen nu, met het dochtertje van [naam broer] en [partner broer] , in een noodwoning.
[eiser] heeft daarmee inderdaad geen tijd om te wachten op de beslissing op een bij de rechtbank in te dienen verzoekschrift tegen de afwijzende reactie van Hoist. Hij heeft dan ook een voldoende spoedeisend belang in dit kort geding, waarin moet worden bezien of voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter een dergelijk verzoek tot verwijdering van de registratie zou toewijzen.
4.2.
Op grond van artikel 4:32 Wet financieel toezicht (Wft) zijn kredietaanbieders, zoals Hoist, verplicht om deel te nemen aan een stelsel van kredietregistratie, dat wordt uitgevoerd door het Bureau Krediet Registratie (BKR).
Het doel van de kredietregistratie is tweeledig: enerzijds het beschermen van consumenten tegen overkreditering, anderzijds het beschermen van aanbieders van krediet tegen kredietnemers van wie is gebleken dat zij hun lening niet (kunnen) aflossen. In het kader van het deelnemen aan dat stelsel van kredietregistratie verwerken de kredietaanbieders persoonsgegevens.
4.3.
[eiser] heeft op grond van artikel 21 lid 1 AVG vanwege zijn specifieke situatie bezwaar gemaakt bij Hoist tegen de verwerking van zijn persoonsgegevens.
Nu Hoist dat bezwaar heeft afgewezen, kan [eiser] de rechter om een doeltreffende voorziening vragen. Daarbij zal de vraag zijn of Hoist aannemelijk heeft gemaakt dat haar dwingende gerechtvaardigde belangen (het tweeledig doel van de kredietregistratie) in dit geval zwaarder wegen dan de belangen van [eiser] . Deze belangenafweging moet worden gemaakt aan de hand van de nu bekende feiten en omstandigheden, dus ook die van na de registratie. Zoals bij elke gegevensverwerking moet verder zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
4.4.
Voldoende aannemelijk is dat [eiser] groot belang heeft bij verwijdering van zijn BKR-registratie, omdat de herbouw van het huis is begonnen maar niet kan worden voortgezet zonder de beoogde aanvullende financiering. De familie [familienaam] kan het ook niet bij een andere bank dan hun huidige hypotheekbank proberen, aangezien er nog geen huis staat en zij dus geen onderpand hebben. Er is geen aanleiding om op dit punt te twijfelen aan de stukken en verklaringen op de zitting van [eiser] , zijn broer en zijn schoonzus. De familie [familienaam] wil na de traumatische ervaring van het afbranden van hun woning, de daaropvolgende rompslomp met de verzekering en met de financiering van de herbouw begrijpelijkerwijs nu zo spoedig mogelijk verder met hun leven. Zij wonen al een tijd in een noodwoning en dat is verre van ideaal. Hoist heeft nog gesuggereerd dat de familie [familienaam] de herbouw te luxe en daardoor onnodig duur uitvoert, maar dat is door hen stellig ontkend, dus dat blijft niet meer dan een slag in de lucht.
4.5.
[eiser] heeft verder voldoende aannemelijk gemaakt dat de familie [familienaam] gezien de geschatte waarde van het huis na herbouw (€1,85 miljoen) en de hoogte van hun inkomens zonder meer in aanmerking komt voor een aanvullende hypotheek van € 3 ton (bovenop de huidige € 5 ton) en dat zijn BKR-registratie het enige obstakel is.
4.6.
Daar tegenover is niet duidelijk geworden welke dwingende gerechtvaardigde gronden Hoist heeft voor handhaving van de registratie.
4.7.
Dat [eiser] tot januari 2020 niet op de hoogte was van de schuld, omdat de berichten daarover waren gericht aan een adres, [adres 1] , waar hij al een tijd niet meer woonde, blijkt uit zijn e-mail van 28 januari 2020 aan de deurwaarder.
4.8.
Hoist verwijt hem dat hij ook daarna niet betaalde, terwijl hij op 28 januari 2020 zelf om een betalingsregeling had gevraagd en de deurwaarder de formulieren daarvoor ook per e-mail heeft toegezonden. [naam broer] heeft daarvoor ter zitting de volgende verklaring gegeven. [eiser] , die licht autistisch is en bij diverse zaken wordt bijgestaan door [naam broer] en [partner broer] , had de e-mail van 28 januari 2020 zonder overleg met [naam broer] verstuurd, maar – zoals ook uit de tekst van de mail blijkt - zij konden zich geen van allen voorstellen dat van de auto nog een schuld zou openstaan. De lease was immers medio 2019 al geëindigd en afgewikkeld. Bovendien werden alle verschuldigde bedragen voor de lease altijd automatisch afgeschreven van de rekening van [eiser] . Daarom heeft [naam broer] gebeld naar [naam] van VW-dealer Pouw, die altijd hun contactpersoon was als het ging om de lease-auto. [naam] zei dat [eiser] geen schuld had openstaan. Daar is de familie [familienaam] verder van uitgegaan. [naam] heeft er ook niet op gewezen dat er wel een schuld openstond bij de lease-maatschappij, Volkswagen Pon Financial Services. Daarnaast heeft [partner broer] verklaard dat de sommaties die de deurwaarder volgens Hoist vervolgens naar het adres [adres 3] heeft gestuurd niet zijn aangekomen, waarschijnlijk omdat de afgebrande woning was afgesloten met hekken om diefstal te voorkomen.
4.9.
Deze verklaringen zijn plausibel en vinden steun in de stukken. Al met al is aannemelijk dat de betalingsachterstand niet is ontstaan door onmacht of onwil, maar door een opeenstapeling van pech en misverstanden, met name door onbekendheid bij [eiser] (en de anderen) met de schuld, dit als gevolg van het niet (aan de juiste instantie) verzenden van een adreswijziging. Tegen dat laatste beoogt de BKR-registratie echter niet te beschermen. Die registratie wil beschermen tegen overkreditering en het ontstaan van problematische schulden. Dat is hier echter geen reëel risico. Integendeel, [eiser] heeft onweersproken gesteld dat zijn financiële situatie stabiel is, dat zijn betaalgedrag uitstekend is en dat hij geen schulden heeft (afgezien van de hypotheek samen met zijn broer en schoonzus).
4.10.
De conclusie is dat Hoist geen dwingende gerechtvaardigde gronden heeft voor de registratie, laat staan dat die zwaarder wegen dan de belangen van [eiser] . De bodemrechter zal er ongetwijfeld ook zo over denken.
Hoist zal de registratie dan ook moeten (doen) verwijderen. Er wordt van uitgegaan dat zij haar toezegging ter zitting zal nakomen dat zij aan een eventuele veroordeling zonder meer zal voldoen, zodat geen dwangsom zal worden opgelegd.
4.11.
Hoist zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
-dagvaarding € 131,18
- griffierecht 314,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.461,18
4.12.
De gevorderde nakosten en de rente worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt Hoist om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis alle door haar geplaatste (negatieve) BKR-registraties en coderingen in het CKI met contractnummer [nummer] of andere kenmerken te verwijderen en verwijderd te houden,
5.2.
veroordeelt Hoist in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.461,18, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na dit vonnis tot aan de voldoening,
5.3.
veroordeelt Hoist in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat, en te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022. [1]

Voetnoten

1.type: MAH