ECLI:NL:RBAMS:2022:5819

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
9999573 kk 22-426
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over betaling van facturen in het kader van echtscheidingsconvenant met nader onderzoek naar derdenbeding en schuldoverneming

In deze zaak heeft de besloten vennootschap [eiseres] B.V. een kort geding aangespannen tegen [gedaagde] met als doel betaling van € 23.000,00 aan hoofdsom, wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De vordering is gebaseerd op een echtscheidingsconvenant waarin een derdenbeding zou zijn opgenomen, dat [gedaagde] verplicht om de facturen van [eiseres] te betalen. De procedure is gestart na een escalatie in de relatie tussen [gedaagde] en [naam 2], waarbij [naam 2] psychische problemen ondervond en uiteindelijk een echtscheidingsprocedure is gestart. De kantonrechter heeft de spoedeisendheid van de vordering erkend, maar oordeelt dat de complexiteit van de zaak en de noodzaak voor nader onderzoek naar de inhoud van het echtscheidingsconvenant en de opdracht aan [eiseres] maken dat deze procedure zich niet leent voor een kort geding. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiseres] afgewezen en haar veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9999573 KK EXPL 22-426
vonnis van: 28 september 2022
func.: 94

vonnis van de kantonrechterkort geding

I n z a k e

de besloten vennootschap [eiseres] B.V.

gevestigd te [vestigingsplaats]
eiseres
nader te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. L.J. Gravendeel
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. T.E. Deenik en mr. M.W.J. Ariëns

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij dagvaarding van 19 juli 2022 met producties en herstelexploot van 30 augustus 2022 heeft [eiseres] een voorziening gevorderd.
[gedaagde] heeft een conclusie van antwoord met producties ingediend.
[eiseres] heeft ten behoeve van de mondelinge behandeling producties ingestuurd.
Ter zitting van 19 september 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens [eiseres] is verschenen mr. [naam 1] (verder: [naam 1] ), bijgestaan door haar gemachtigde en [gedaagde] vergezeld door mevrouw [naam 2] (verder: [naam 2] ) en bijgestaan door zijn gemachtigden.
Partijen hebben ter zitting hun standpunten aan de hand van een pleitnota toegelicht. Na verder debat is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

1. Als uitgangspunt geldt het volgende.
1.1.
[gedaagde] en [naam 2] hebben sinds 2009 een affectieve relatie en zijn in september 2014 met elkaar gehuwd. Zij hebben samen drie minderjarige kinderen.
1.2.
In februari 2021 kreeg [naam 2] te kampen met heftige psychologische problemen, waaronder stemmingswisselingen, waanideeën en woedeaanvallen, waarbij [naam 2] [gedaagde] ook herhaaldelijk fysiek heeft aangevallen en grote uitgaven deed.
1.3.
Toen [gedaagde] [naam 2] beperkte in haar betalingsmogelijkheden, heeft [naam 2] op 8 juni 2021 [eiseres] bezocht en een gesprek gehad met [naam 1] , die daar familierecht advocaat is.
1.4.
[eiseres] heeft bij brief van 15 juni 2021 aan [naam 2] een opdrachtbevestiging gestuurd. Hierin staat onder meer:
“Omvang van het geschilU heeft ons verzocht u te adviseren over de juridische mogelijkheden om uw partner, de heer [gedaagde] te laten bijdragen aan de kosten van de huishouding. Op dit moment komt hij de gemaakte afspraken voor wat betreft de bijdrage aan kosten huishouding niet (volledig) na. U heeft aangegeven (nog) niet van uw partner te willen scheiden.Te verrichten werkzaamhedenWij hebben gesproken dat wij de rechter kunnen verzoeken om een veroordeling van de heer [gedaagde] tot bijdrage in de kosten van de huishouding. In dit geval hoeft u geen echtscheiding aan te vragen.Ook hebben wij gesproken over de gespannen thuissituatie. Wij hebben u aangegeven dat wij indien nodig een voorlopige voorzieningen procedure (een zogenoemde spoedprocedure) kunnen starten. (…) De uitkomst van deze procedure is tijdelijk en dient (…) te worden gevolgd door een echtscheidingsprocedure. (…)Wij hebben afgesproken dat u ons laat weten wanneer wij een procedure voor u dienen te starten (…)”
1.5.
In de nacht van 17 juni 2021 heeft [gedaagde] , na een hevige escalatie tussen de echtelieden, de kinderen uit het ouderlijk huis meegenomen.
1.6.
Nadat [naam 1] namens [naam 2] [gedaagde] had gemaand de kinderen met spoed terug te brengen, heeft [gedaagde] telefonisch contact opgenomen met [naam 1] en haar onder meer verteld dat [naam 2] zware psychische problemen had.
1.7.
[naam 2] heeft daarna [eiseres] bezocht. Bij e-mail van 24 juni 2021 heeft [eiseres] de bespreking bevestigd. Hierin staat onder meer:
“Wij bespraken – kort weergegeven – hoe het nu met en tussen jou, [gedaagde] en de kinderen gaat (…)Je hebt ons verteld geen toekomst meer te zien in het huwelijk met [gedaagde] en dat jij van hem wenst te scheiden. Jij hebt ons verzocht om in de tussentijd een voorlopige voorzieningen procedure te starten (…)Verder hebben wij gesproken over het telefoongesprek dat heeft plaatsgevonden tussen [naam 1] en [gedaagde] . [gedaagde] heeft in dit gesprek verteld dat hij zich zorgen maakt over jouw psychische welzijn en zelfs van mening is dat je psychotisch bent. (…)”
1.8.
Op 9 en 23 juli 2021 is [naam 2] drie dagen gedwongen opgenomen geweest in een GGZ kliniek.
1.9.
Op 17 september 2021 is [naam 2] een voorlopige voorzieningen procedure gestart, welke zijn afgewezen en op 30 november 2021 is gevolgd door een verzoek tot echtscheiding.
1.10.
[gedaagde] en [naam 2] zijn na een viergesprek tussen hen en hun beider advocaten op 27 maart 2002 een echtscheidingsconvenant overeengekomen. Hierin staat voor zover van belang:
“Schulden
4.7
Partijen zijn overeengekomen dat de man de schulden t.n.v. de vrouw bij (…) en [eiseres] (EUR 23.000) zal overnemen c.q. zal voldoen tot een maximumbedrag van in totaal EUR 110.000 (…)”
1.11.
Bij beschikking van 26 april 2022 is de echtscheiding uitgesproken en is bepaald:
“5.4 bepaalt dat de regelingen, zoals tussen partijen zijn overeengekomen in het aan deze beschikking gehechte echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan, als hier herhaald en ingelast worden beschouwd en deel uitmaken van deze beschikking;5.5 verklaart de inhoud van zowel het echtscheidingsconvenant als het ouderschapsplan voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad (…)”
1.12.
Op 23 mei 2022 is de echtscheiding ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
1.13.
[naam 1] heeft [naam 2] verschillende facturen gestuurd voor de door haar verrichte werkzaamheden. [naam 2] heeft de eerste 4 facturen betaald. De facturen over de periode 15 september 2021 tot 1 februari 2022 van ongeveer € 23.000,00 in totaal heeft zij onbetaald gelaten.
1.14.
[gedaagde] is bij brief van 13 juli 2022 aangemaand deze facturen te betalen.
1.15.
[gedaagde] heeft dat geweigerd.
1.16.
[gedaagde] en [naam 2] hebben hun affectieve relatie inmiddels voortgezet en wonen weer samen.

Vordering

2. [eiseres] vordert kort gezegd veroordeling van [gedaagde] tot betaling (op de Derdengelden rekening van haar gemachtigde) van:
A € 23.000,00 aan hoofdsom;
B de wettelijke handelsrente hierover vanaf 6 juli 2022 tot aan de dag van de
voldoening;
C € 1.105,00 aan buitengerechtelijke kosten vermeerderd met de wettelijke rente
vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de voldoening;
D de proces- en nakosten.
3. Zij stelt daartoe dat in het echtscheidingsconvenant een derdenbeding ten gunste van haar is opgenomen waaruit voor [gedaagde] de verplichting voortvloeit om de facturen tot een bedrag van € 23.000,00 aan [eiseres] te betalen. Aan die verplichting heeft [gedaagde] niet voldaan. Subsidiair stelt zij dat [gedaagde] op grond van het echtscheidingsconvenant de schuld van [naam 2] heeft overgenomen als bedoeld in artikel 6:155 BW. Zij wijst er daarbij op dat de VSO onderdeel van de beschikking is geworden en daarmee ook een gerechtelijke erkentenis.

Verweer

4. [gedaagde] betwist allereerst de spoedeisendheid van de vordering. Hij voert verder aan dat deze procedure zich wegens de complexiteit niet leent voor een beoordeling in kort geding. Hij betwist dat [naam 2] [eiseres] opdracht heeft gegeven tot het verrichten van de in rekening gebrachte werkzaamheden en met name voor het in gang zetten van een echtscheidingsprocedure. Volgens [gedaagde] wilde [naam 2] niet scheiden, maar heeft [naam 1] de echtscheidingsprocedure op eigen instigatie in gang gezet. [gedaagde] voert verder aan dat de wil tot het geven van de opdracht bij [naam 2] , gelet op de geestelijke stoornis, ontbrak en dat zij daarom deze overeenkomst buitengerechtelijk heeft vernietigd.
5. Tenslotte voert zij aan dat [eiseres] geen partij was bij het echtscheidingsconvenant en daarom daaraan geen rechten ontlenen. Hij betwist dat er sprake is van een derdenbeding dan wel schuldoverneming.

Beoordeling

6. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De voorzieningenrechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist (vgl. HR 14 april 2000, NJ 2000, 489), terwijl de voorzieningenrechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar – kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
7. De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] haar spoedeisend belang voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Het is immers aannemelijk dat het onbetaald blijven van de facturen voor een kantoor van drie advocaten de continuïteit van de bedrijfsvoering van het kantoor belemmert. Voorts overweegt de kantonrechter dat het niet aannemelijk is dat er een restitutierisico is, nu de gelden op de derdenrekening dienen te worden betaald.
8. [eiseres] vordert van [gedaagde] betaling van facturen voor werkzaamheden die zij stelt in opdracht van [naam 2] te hebben verricht. Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] met [naam 2] , beiden bijgestaan door een advocaat, een echtscheidingsconvenant hebben gesloten waarin staat dat [gedaagde] de schuld van [naam 2] aan [eiseres] van € 23.000,00
“zal overnemen c.q. zal voldoen”en dat dit convenant deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking. Ook staat vast dat [eiseres] geen partij bij deze overeenkomst was.
9. [eiseres] stelt dat zij een rechtstreekse vordering op [gedaagde] heeft omdat artikel 4.7 een derdenbeding bevat dan wel omdat sprake is van schuldoverneming. [gedaagde] heeft dat gemotiveerd betwist.
10. Van een derdenbeding is ingevolge artikel 6:253 BW sprake indien de overeenkomst voor een derde het recht schept een prestatie van een van de partijen te vorderen of op een andere wijze jegens een van hen een beroep te doen op de overeenkomst, indien de overeenkomst een beding van die strekking inhoudt en de derde dit beding aanvaardt. Uit de tekst van artikel 4.7 van het convenant valt vooralsnog niet een derdenbeding af te leiden. Niet is immers met zoveel woorden vermeld dat er sprake is van een dergelijk beding. Nu een derdenbeding ook stilzwijgend kan worden overeengekomen, dient een nader onderzoek plaats te vinden naar hetgeen partijen hebben beoogd. Daarvoor dienen mogelijk getuigen te worden gehoord waarvoor deze procedure zich niet leent.
11. [eiseres] stelt verder dat er sprake is van schuldoverneming als bedoeld in art. 6:155 BW. [gedaagde] heeft dat betwist. Nu [eiseres] geen partij was bij het convenant dient onder meer te worden vastgesteld of [naam 2] met het sluiten van het convenant de verschuldigdheid van de vordering jegens [eiseres] heeft erkend. De enkele vermelding van schulden in het echtscheidingsconvenant is vooralsnog niet voldoende om aan te nemen dat er sprake is van een opeisbare schuld van [naam 2] jegens [eiseres] . Ook daarvoor is nader onderzoek nodig over wat partijen daadwerkelijk hebben beoogd.
12. Als ervan wordt uitgegaan dat sprake is van een derdenbeding of schuldoverneming, dan komt de betwisting door [gedaagde] van de opdracht van [naam 2] aan [eiseres] voor het verrichten van de werkzaamheden aan de orde. Er dient nader te worden onderzocht of [naam 2] voor de in rekening gebrachte werkzaamheden opdracht heeft verstrekt. Indien vast komt te staan dat er door [naam 2] opdracht is gegeven dient beoordeeld te worden of [naam 2] , gelet op de geestelijke toestand waarin zij zich bevond, in staat was om een opdracht aan [eiseres] te geven. Ook hiervoor is nader onderzoek nodig met mogelijk een benoeming van een deskundige. Daarvoor leent zich dit kort geding niet.
13. Op grond van het voorgaande acht de kantonrechter het thans nog onvoldoende zeker dat de bodemrechter alle verweren van [gedaagde] zal verwerpen en de vorderingen van [eiseres] zal toewijzen. De gevorderde voorlopige voorzieningen zullen dan ook worden afgewezen.
14. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 498,00 aan salaris van de gemachtigde;
veroordeelt [eiseres] tot betaling van een bedrag van € 18,00 aan nasalaris, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. M.V. Ulrici, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 september 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.