ECLI:NL:RBAMS:2022:5799

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
C/13/707761 / HA ZA 21-858
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting van de gemeente Amsterdam tot het aanbieden van een passende woning aan een bijstandsontvanger na onrechtmatige daad

In deze zaak vordert een vrouw, zonder vaste woon- of verblijfplaats en met twee kinderen, dat de gemeente Amsterdam haar een passende woning aanbiedt. De vrouw heeft in 2017 haar particuliere huurwoning verlaten vanwege ernstige overlast van buren. Sindsdien ontvangt zij een bijstandsuitkering van de gemeente. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente op 6 maart 2018 heeft toegezegd de vrouw te helpen bij het vinden van een woning, maar dat deze toezegging niet als een garantie voor een woning kan worden beschouwd. De vrouw heeft echter geen woning ontvangen, ondanks eerdere afspraken met de gemeente. De rechtbank oordeelt dat de gemeente op 23 september 2021 een resultaatsverplichting heeft aangenomen om uiterlijk 1 februari 2022 een woning voor de vrouw te regelen, wat niet is nagekomen. De rechtbank veroordeelt de gemeente om binnen twee maanden na betekening van het vonnis een passende woning aan te bieden, met een dwangsom van € 1.000 per dag bij niet-nakoming, tot een maximum van € 25.000. De gemeente wordt ook veroordeeld in de proceskosten van de vrouw.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/707761 / HA ZA 21-858
Vonnis van 12 oktober 2022
in de zaak van
[eiseres],
zonder vaste woon-of verblijfplaats,
eiseres,
advocaat mr. M. Shaaban te Rotterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE AMSTERDAM,
zetelend te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 september 2021, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 13 april 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 30 augustus 2022 en de daarin vermelde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] ontvangt (sinds 2015) een bijstandsuitkering van de gemeente.
2.2.
[eiseres] woonde in 2017 korte tijd in een particuliere huurwoning aan de [adres] . Zij heeft deze woning verlaten vanwege ernstige overlast en bedreiging door een buurvrouw.
2.3.
Op 6 maart 2018 heeft [eiseres] , bijgestaan door maatschappelijk werker [naam 1] , gesproken met ambtenaren van de gemeente. [eiseres] heeft verklaard afstand te doen van de huurwoning aan de [adres] en af te zien van mediation.
2.4.
Bij e-mail van 6 maart 2018 heeft [naam 2] (stadsdeelregisseur treiteraanpak) van de gemeente de gemaakte afspraken bevestigd:
“(…) Vanmorgen hebben wij elkaar gesproken en een aantal afspraken gemaakt. Ik heb vervolgens contact gehad met WPI [
afdeling Werk, Participatie en Inkomen van de gemeente, toevoeging rechtbank] en verhuurder (…).
Met WPI is besproken dat mw [eiseres] afstand heeft gedaan van de woning op de [adres] en tijdelijk nog zal verblijven bij familie in [woonplaats] in afwachting van een eigen woning. Dit zal geen negatieve gevolgen hebben voor de lopende uitkering. Verder zal WPI, dhr [naam 3] , contact opnemen met mw [eiseres] om de schuld bij de zorgverzekering te bespreken (rechtstreeks betalen vanuit WPI aan instantie). Nadien heb ik een mail ontvangen met nog een aantal andere schulden die tijdens het gesprek niet genoemd zijn, heb geadviseerd dit met WPI te bespreken.
Ik heb met verhuurder besproken dat mw [eiseres] een verklaring heeft getekend waarin zij afstand doet van de woning, wel zal zij het adres als inschrijfadres aanhouden totdat er een andere woning beschikbaar is, verhuurder is hiermee akkoord.
(…)”.
2.5.
[eiseres] heeft na het verlaten van de huurwoning aan de [adres] op verschillende plekken bij bekenden van haar gelogeerd.
2.6.
[naam 2] heeft in een e-mail van 22 mei 2018 aan [eiseres] en haar maatschappelijk werker bericht dat zij in vervolg op de gemaakte afspraken graag een overleg wil inplannen met WPI erbij om de stand van zaken te bespreken. Tevens staat in die e-mail dat om vervolgstappen te kunnen maken in het zoeken naar huisvestiging er gegevens van [eiseres] nodig zijn.
2.7.
De gemeente heeft diverse vormen van ondersteuning en begeleiding voorgesteld. De gemeente heeft daarbij aangestuurd op hulpverlening, maar dat wilde [eiseres] niet. Wel is vanwege de schulden van [eiseres] bij beslissing van 16 augustus 2018 van de kantonrechter een bewind ingesteld over de goederen van [eiseres] . Het bewind is op 12 november 2020 opgeheven, omdat voortzetting daarvan geen zin meer had.
2.8.
Begin 2019 is het zoekgebied voor een passende woning voor [eiseres] gewijzigd van [woonplaats] naar [woonplaats] , onder meer omdat de kinderen van [eiseres] in [woonplaats] naar school gaan.
2.9.
Bij de stukken bevindt zich een ‘Rapport van bevindingen alleenstaande [woonplaats] ’ van de gemeente van 6 maart 2020. Het rapport is opgemaakt door een handhavingspecialist die toezicht houdt in verband met de aan [eiseres] verstrekte bijstandsuitkering. In dit rapport wordt het advies gegeven de uitkering van [eiseres] in te trekken, omdat zij niet is verschenen op herhaalde oproepen van WPI. Verder staat, voor zover relevant, in het rapport het volgende vermeld:
“(…)
Aanleiding onderzoek
Een mededeling van het Escalatieteam d.d. 11 februari 2020, waarin het volgende staat vermeld:
Het gaat om een klant die in 2018 moest vluchten uit haar woning met haar 2 kinderen vanwege een treiterzaak, is toen in [woonplaats] bij familie gaan zitten waar ze zich niet mocht inschrijven, vanuit gemeente [woonplaats] is beloofd een woning voor haar te zoeken en vanuit maatwerkteam is toen de uitkering voortgezet omdat dit niet al te lang zou duren en de situatie zo stabiel bleef en wij een commitment aan klant hebben. Dit heeft uiteindelijk heel lang geduurd en kwam het stadsdeel zijn woord niet na met het vinden van een nieuwe woning.
(…)”.
2.10.
Bij besluit van 30 maart 2020 heeft de gemeente de bijstandsuitkering van [eiseres] ingetrokken vanaf 18 februari 2020.
2.11.
[eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 maart 2020. Op dat bezwaar is beslist bij besluit van 21 augustus 2020. Het bezwaar is gedeeltelijk gegrond verklaard, in die zin dat de intrekkingsdatum is gewijzigd van 18 februari naar 27 maart 2020. [eiseres] heeft beroep ingesteld bij de bestuursrechter van deze rechtbank tegen de beslissing op bezwaar van 21 augustus 2020.
2.12.
Bij brief van 25 september 2020 heeft de advocaat van [eiseres] een brief gestuurd naar de gemeente. In die brief wordt de gemeente onder meer aansprakelijk gesteld voor de schade die [eiseres] heeft geleden en nog lijdt doordat de gemeente de gemaakte afspraken om te helpen bij het vinden van een woning niet is nagekomen. De gemeente is gesommeerd om binnen twee weken de toezegging omtrent de woonruimte gestand te doen.
2.13.
Bij uitspraak van 6 november 2020 heeft de bestuursrechter als voorzieningenrechter van deze rechtbank de besluiten van 21 augustus 2020 en 30 maart 2020 geschorst en een voorlopige voorziening getroffen inhoudende dat aan [eiseres] met ingang van 9 oktober 2020 een bijstandsuitkering wordt verstrekt conform de voor haar toepasselijke norm totdat op het beroep is beslist.
2.14.
In de bodemprocedure over het beroep tegen de intrekking van de bijstandsuitkering heeft bij de bestuursrechter een zitting plaatsgevonden op 23 september 2021. Op die zitting hebben partijen afspraken met elkaar gemaakt, waarna de bestuursrechter het onderzoek ter zitting heeft geschorst. Het proces-verbaal van de schorsingsbeslissing luidt als volgt:
2.15.
Op 1 februari 2022 beschikte [eiseres] nog niet over een woning in [woonplaats] .
2.16.
In maart 2022 is duidelijk geworden dat de gemeente [woonplaats] bereid is om met gebruikmaking van de hardheidsclausule een urgentieverklaring voor [eiseres] af te geven, waarmee [eiseres] met voorrang in aanmerking kan komen voor woonruimte. Het verkrijgen van een urgentieverklaring houdt in dat de woningzoekende drie maanden lang met urgentiestatus kan inschrijven op sociale-huurwoningen. Wanneer na drie maanden nog geen woning is verkregen, dan krijgt de woningzoekende – op voorwaarde dat de woningzoekende in de drie maanden daarvoor elke week heeft gereageerd op woningen – in elk geval (nog eenmaal) een sociale-huurwoning aangeboden.
2.17.
In een e-mail van 14 april 2022 schrijft [eiseres] aan haar gemachtigde in de bestuursrechtelijke procedure:
“(…) U gaat de gemeente [woonplaats] doorgeven dat ik zelf zal reageren op woningen en dus niet de urgentieweg kies. (…)”.
2.18.
In juni 2022 heeft overleg plaatsgevonden tussen de gemachtigde van [eiseres] en medewerkers van de gemeente en de gemeente [woonplaats] , waarbij onder meer is gesproken over zowel de urgentieroute als de reguliere route voor het vinden van een woning.
2.19.
[eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling op 30 augustus 2022 verklaard ervoor te hebben gekozen geen gebruik te maken van de mogelijkheid om een urgentieverklaring te verkrijgen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat de gemeente jegens [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld;
II. de gemeente veroordeelt tot vergoeding van de door [eiseres] geleden schade, nader op te maken bij staat;
III. de gemeente veroordeelt binnen twee weken na de datum van dit vonnis aan [eiseres] een passende woning, zoals beschreven onder punt 40 van de dagvaarding, aan te bieden in de gemeente [woonplaats] (subsidiair in de gemeente [woonplaats] );
IV. de gemeente veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 5.000 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet voldoet aan de veroordeling onder III met een maximum van € 500.000;
V. de gemeente veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding;
VI. de gemeente veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.
3.2.
[eiseres] legt – samengevat – aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. Op grond van toezeggingen van de gemeente is tussen de gemeente en [eiseres] een overeenkomst tot stand gekomen. [eiseres] vordert nakoming van die overeenkomst. Toegezegd is dat de gemeente voor een andere woning, aanvankelijk in [woonplaats] , later in [woonplaats] , zou zorgen. De gemeente heeft [eiseres] toegezegd dat zij binnen hooguit zes maanden een vervangende woning zou krijgen. [eiseres] heeft echter tot op heden nog steeds geen nieuwe woning.
Daarnaast stelt [eiseres] dat de gemeente jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door haar onder valse voorwendselen ertoe te bewegen haar woning op te zeggen, toezeggingen te doen die niet worden nagekomen en door haar zo lang aan het lijntje te houden. Door toedoen van de gemeente is [eiseres] inmiddels bijna 3,5 jaar dakloos. De gemeente is aansprakelijk voor de door [eiseres] geleden materiële en immateriële schade.
3.3.
De gemeente voert verweer en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. De gemeente betwist dat zij de door [eiseres] gestelde toezeggingen heeft gedaan. De gemeente heeft alleen toegezegd [eiseres] te helpen bij het vinden van een andere woning. Dat heeft de gemeente ook gedaan. Sinds maart 2018 heeft de gemeente er veel tijd en moeite in gestoken om te helpen een woning te vinden voor [eiseres] . De gemeente is heel druk bezig geweest met het verkrijgen van een urgentieverklaring voor [eiseres] in [woonplaats] . [eiseres] moet echter wel meewerken om er een succes van te maken en die bereidheid lijkt er niet te zijn. Voor zover op de gemeente een inspanningsverplichting zou rusten, dan heeft zij daaraan voldaan.
Verder betwist de gemeente dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Vorderingen III en IV – het aanbieden van een woning

4.1.
[eiseres] vordert dat de gemeente wordt veroordeeld tot het aanbieden van een passende woning aan haar in [woonplaats] . Daaraan legt zij ten grondslag dat er tussen haar en de gemeente op 6 maart 2018 en op 23 september 2021 afspraken zijn gemaakt, waarbij de gemeente deze verplichting op zich heeft genomen. De gemeente betwist op meerdere gronden gehouden te zijn een passende woning aan [eiseres] aan te bieden.
6 maart 2018
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat partijen het er in zoverre over eens zijn dat de gemeente op 6 maart 2018 in elk geval heeft gezegd [eiseres] te zullen helpen bij het vinden van een woning. Volgens [eiseres] is daarbij ook de garantie gegeven dat zij een woning zou krijgen, en wel binnen zes maanden. Volgens de gemeente is geen garantie gegeven.
4.3.
De rechtbank overweegt dat op [eiseres] de stelplicht rust van de door haar gestelde toezeggingen. [eiseres] heeft onvoldoende onderbouwd dat namens de gemeente op 6 maart 2018 een verderstrekkende mededeling is gedaan dan dat de gemeente [eiseres] zal helpen bij het vinden van een woning. Zo heeft [eiseres] niet gesteld wat precies tegen haar is gezegd op 6 maart 2018 en in welke bewoordingen dat is gedaan. Uit de e-mailcorrespondentie vanaf 6 maart 2018 kan een verderstrekkende mededeling dan hulp bij het vinden van een woning ook niet worden afgeleid. De verwijzing door [eiseres] naar een zinsnede uit het rapport van bevindingen van 6 maart 2020 (zie r.o. 2.9) kan haar evenmin baten. Het betreft hier informatie uit de derde hand, nu een handhavingsspecialist vermeldt wat er in een mededeling van het escalatieteam stond, terwijl niet gebleken is dat die personen bij het gesprek op 6 maart 2018 aanwezig waren.
4.4.
Dit betekent dat alleen vaststaat dat de gemeente tegen [eiseres] feitelijk heeft gezegd dat de gemeente haar gaat helpen bij het vinden van een woning. Vervolgens is het de vraag welke betekenis aan die mededeling moet worden toegekend.
4.5.
Voor de beantwoording van deze vraag komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De gemeente heeft [eiseres] hulp aangeboden bij het vinden van een andere woning. Dat is aan te merken als een toezegging. Die toezegging heeft de gemeente overigens onverplicht gedaan. Voor het probleem dat was ontstaan, namelijk dat [eiseres] haar particuliere huurwoning had verlaten vanwege treitergedrag door buren, was de gemeente immers niet verantwoordelijk. De toezegging die de gemeente heeft gedaan, is verder aan te merken als een inspanningsverplichting en – anders dan [eiseres] betoogt – niet als een resultaatsverplichting. [eiseres] mocht op basis van de aan haar gedane mededeling dus verwachten dat de gemeente haar zou helpen bij het vinden van een woning. [eiseres] mocht echter niet verwachten dat de mondelinge toezegging voor hulp bij het vinden van een woning ook een garantie inhield dat de gemeente een woning voor haar zou vinden.
4.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan de toezegging die op 6 maart 2018 is gedaan geen grond vormen voor het toewijzen van vordering III. Een resultaatsverplichting om aan [eiseres] een passende woning aan te bieden, heeft de gemeente op 6 maart 2018 namelijk niet op zich genomen.
23 september 2021
4.7.
[eiseres] heeft daarnaast aan haar vordering III ook ten grondslag gelegd dat tussen partijen afspraken zijn gemaakt bij de bestuursrechter op 23 september 2021. In het proces-verbaal (zie 2.14), waarin die afspraken zijn neergelegd, staat onder (III): “Uiterlijk 1 februari 2022 is voor eiseres en haar kinderen een woning geregeld in [woonplaats] .”. Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet anders te begrijpen dan als een resultaatsverplichting die de gemeente op zich heeft genomen. Dit volgt niet alleen uit de ondubbelzinnige bewoordingen, maar ook uit het geheel van afspraken in het proces-verbaal. Duidelijk is dat er door de gemeente wordt ingezet op het verkrijgen van een urgentieverklaring voor [eiseres] om op die manier zo snel mogelijk een woning te vinden (zie bepaling IV in het proces-verbaal), maar ook om gelijktijdig alle andere beschikbare middelen in te zetten om een sociale-huurwoning voor [eiseres] te regelen (zie bepaling V in het proces-verbaal). Indien dat niet tijdig lukt, zal door de gemeente vanaf uiterlijk 3 december 2021 op de particuliere markt een huurwoning voor [eiseres] en haar kinderen worden gezocht (zie bepaling VI in het proces-verbaal), waarbij de gemeente het surplus in woonlasten (het verschil tussen de kosten van een sociale huurwoning en de kosten van de particuliere huurwoning) zal betalen, totdat [eiseres] alsnog de beschikking krijgt over een sociale huurwoning (zie bepaling XI). Dit allemaal met als beoogd resultaat dat [eiseres] op 1 februari 2022 een woning heeft. Een deel van het proces-verbaal van de bestuursrechter is na afloop van de zitting opgemaakt, maar niet in geschil is dat de vastlegging en de verwoording van de afspraken, zoals weergegeven onder (I) tot en met (XVI) van dat proces-verbaal, in het bijzijn van partijen heeft plaatsgevonden en dat die vastlegging een correcte weergave is van de tussen partijen gemaakte afspraken.
4.8.
Op grond van de op 23 september 2021 gemaakte afspraken is de vordering onder III in beginsel toewijsbaar. De gemeente is er immers niet in geslaagd uiterlijk op 1 februari 2022 een woning voor [eiseres] in [woonplaats] te regelen. Daarbij heeft de gemeente ook niet voldaan aan de verplichting (zie onderdeel VI van de op 23 september 2021 gemaakte afspraken) om uiterlijk vanaf 3 december 2021 op de particuliere markt een huurwoning voor [eiseres] te zoeken. Voor zover de gemeente heeft bedoeld aan te voeren dat partijen in januari 2022 in overleg zijn afgeweken van de afspraak om ook via de particuliere markt een huurwoning te zoeken, gaat de rechtbank daar als onvoldoende onderbouwd aan voorbij.
4.9.
De gemeente heeft zich beroepen op ontbinding van de op 23 september 2021 gemaakte afspraken op de grond dat [eiseres] haar verplichtingen niet is nagekomen. De gemeente voert daartoe aan dat [eiseres] niet haar medewerking verleent aan het verwerven van een huurwoning doordat zij inmiddels heeft verklaard af te zien van een urgentieverklaring.
4.10.
Het beroep op ontbinding slaagt niet. De gemeente heeft geen concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat [eiseres] in de periode van 23 september 2021 tot 1 februari 2022 niet heeft meegewerkt aan het verkrijgen van een urgentieverklaring. Wat er na 1 februari 2022 is gebeurd, is in dit verband niet van belang, omdat de gemeente op 1 februari 2022 in verzuim was met de verplichting een woning te regelen.
4.11.
De conclusie van het voorgaande is dus dat [eiseres] nakoming kan vragen van de op de gemeente rustende verplichting om een woning voor [eiseres] te regelen. Dat betekent dat de gemeente alsnog een passende woning aan moet bieden aan [eiseres] .
4.12.
Over de vraag wat een passende woning is, overweegt de rechtbank als volgt. [eiseres] heeft twee kinderen. Zij heeft onweersproken gesteld dat een woning daarom over drie slaapkamers moet beschikken. Dat betekent dat alleen woningen met (ten minste) drie slaapkamers als passend zijn te beschouwen. Ook heeft [eiseres] aangegeven dat de woning moet zijn gelegen in de buurt van de school van haar kinderen. De rechtbank is van oordeel dat, bij gebrek aan onderbouwing door [eiseres] op dit punt, geen nadere eisen aan de locatie van de woning kunnen worden gesteld, anders dan dat deze in [woonplaats] is gelegen. Aangezien [woonplaats] niet een hele grote stad is, mag er immers vanuit worden gegaan dat de school voldoende goed bereikbaar is, ongeacht in welke wijk de aangeboden woning is gelegen.
4.13.
De gemeente zal worden veroordeeld om uiterlijk binnen twee maanden na betekening van dit vonnis een passende woning aan te bieden aan [eiseres] . De door [eiseres] gevorderde termijn van twee weken acht de rechtbank te kort om de gemeente in de gelegenheid te stellen daaraan redelijkerwijs te kunnen voldoen. Daarom zal die termijn worden bepaald op twee maanden na betekening van dit vonnis. De rechtbank zal aan deze veroordeling, gelet op de belangen over en weer, een dwangsom verbinden van € 1.000,00 per dag met een maximum van € 25.000,00. Tot die belangen behoort onder meer de omstandigheid dat [eiseres] , ook als de gemeente niet aan de veroordeling voldoet, zelfstandig in staat moet worden geacht via de route van een urgentieverklaring alsnog een woning te verkrijgen in [woonplaats] , zie hierna ook 4.14.3. Die omstandigheid doet overigens niet af aan het belang van [eiseres] bij de veroordeling van de gemeente om zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen twee maanden een woning aan haar aan te bieden, omdat de gemeente al op 1 februari 2022 aan die verplichting had moeten voldoen en omdat het ook met de route van een urgentieverklaring naar het zich laat aanzien langer dan twee maanden duurt voordat een via die route aangeboden woning feitelijk kan worden betrokken.
4.14.
Ter voorkoming van onduidelijkheid en mogelijke executie-geschillen overweegt de rechtbank verder nog als volgt.
4.14.1.
Indien de gemeente één passende woning aan [eiseres] aanbiedt, heeft de gemeente daarmee aan haar verplichtingen voldaan. Dat betekent dat, wanneer [eiseres] een aan haar aangeboden passende woning niet accepteert, zij er geen aanspraak op kan maken dat aan haar nog een andere woning wordt aangeboden.
4.14.2.
De verplichting van de gemeente om binnen twee maanden een passende woning aan te bieden, geldt ongeacht of [eiseres] wel of niet alsnog kiest voor het verkrijgen van een urgentieverklaring.
4.14.3.
Daarnaast heeft de gemeente op grond van de op 23 september 2021 gemaakte afspraken (zie XI van het proces-verbaal) de verplichting, indien een particuliere huurwoning wordt gevonden, om het verschil (hierna: het huursurplus) te betalen tussen de kosten van een sociale huurwoning en de kosten van een particuliere huurwoning, totdat [eiseres] alsnog de beschikking krijgt over een sociale huurwoning. Hierover overweegt de rechtbank dat een redelijke uitleg van deze afspraak in het proces-verbaal meebrengt dat deze verplichting van de gemeente, gelet op de ontwikkelingen sinds maart 2022, niet langer geldt dan voor een periode van zes maanden. De afspraken van 23 september 2021 waren er immers op gericht om allereerst via een urgentieverklaring een sociale-huurwoning te proberen te verkrijgen. Op 1 februari 2022 was er nog geen duidelijkheid over het verkrijgen van een urgentieverklaring. Daarna is duidelijk geworden dat de gemeente [woonplaats] bereid is een urgentieverklaring te verstrekken aan [eiseres] . [eiseres] heeft dus de mogelijkheid om (alsnog) ervoor te kiezen een urgentieverklaring te verkrijgen. Onweersproken is dat, indien [eiseres] een urgentieverklaring verkrijgt, zij ervan verzekerd is dat aan haar in elk geval na drie maanden een sociale-huurwoning zal worden aangeboden door de woningbouwvereniging en dat zij dus over een woning zal kunnen beschikken. Dat een woning via de urgentiestatus mogelijk niet op alle aspecten aan de voorkeuren en wensen van [eiseres] voldoet, kan zij in redelijkheid niet als argument gebruiken om af te zien van die urgentie. Het doel en de strekking van de door de gemeente gedane toezegging strekte er immers toe [eiseres] van een dak boven haar hoofd te voorzien. Andere eisen dan dat de woning groot genoeg is voor [eiseres] en haar twee kinderen kunnen daarbij niet worden gesteld. Gelet op het doel van de afspraken in het proces-verbaal om voor zover mogelijk via de weg van een urgentieverklaring een sociale-huurwoning voor [eiseres] te vinden, en gelet op het feit dat die weg nu bestaat, is de gemeente, indien een particuliere huurwoning wordt gevonden, niet langer dan gedurende zes maanden, gerekend vanaf de datum dat de door de gemeente aan te bieden woning feitelijk ter beschikking staat aan [eiseres] , een eventueel huursurplus te betalen. Na die zes maanden kan [eiseres] dus geen aanspraak meer maken op betaling van een eventueel huursurplus.
Vorderingen I en II – onrechtmatige daad
4.15.
Volgens [eiseres] heeft de gemeente onrechtmatig jegens haar gehandeld door haar onder valse voorwendselen ertoe te bewegen haar woning op te zeggen en door toezeggingen te doen die door de gemeente niet worden nagekomen.
4.16.
De gemeente heeft betwist dat zij [eiseres] heeft geadviseerd of bewogen om de woning aan de [adres] op te zeggen. De gemeente heeft aangevoerd dat [eiseres] in maart 2018 werd bijgestaan door een advocaat vanwege een kwestie met haar verhuurder over een huurachterstand en dat zij daarnaast ook werd bijgestaan door haar maatschappelijk werker. De beslissing om afstand te doen van de huurwoning aan de [adres] was de eigen keuze van [eiseres] , aldus de gemeente.
4.17.
Mede gelet op de betwisting van de gemeente had het op de weg van [eiseres] gelegen om haar standpunt te onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan. Nu zij hierover geen concrete feiten of omstandigheden heeft gesteld, is niet komen vast te staan dat de gemeente haar ertoe heeft bewogen om de woning op te zeggen. Voor zover de gemeente toezeggingen niet is nagekomen, valt in dit geval zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom dat als een onrechtmatige daad moet worden aangemerkt. Wanprestatie kwalificeert immers niet zonder meer ook als een onrechtmatige daad.
4.18.
De vordering onder I zal dan ook worden afgewezen. Er is daarom ook geen aanleiding om de zaak te verwijzen naar de schadestaatprocedure, zodat de vordering onder II eveneens zal worden afgewezen.
Vorderingen V en VI – buitengerechtelijke kosten en proceskosten
Buitengerechtelijke incassokosten
4.19.
[eiseres] heeft aanspraak gemaakt op een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering is niet toewijsbaar. De rechtbank wijst immers de vordering van [eiseres] tot nakoming toe op grond van de tussen partijen gemaakte afspraak op 23 september 2021. Die afspraak was nog niet als grondslag in de op 21 september 2021 uitgebrachte dagvaarding opgenomen, omdat die afspraak toen nog niet was gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling is deze grondslag toegevoegd. Dit betekent dat geen voor vergoeding in aanmerking komende buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht voorafgaand aan het uitbrengen van de dagvaarding. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
De proceskosten
4.20.
De gemeente zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten aan de zijde van [eiseres] worden veroordeeld. Nu [eiseres] op basis van een toevoeging procedeert, is wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de door de griffier voorgeschoten explootkosten niet mogelijk. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden voor het overige begroot op:
- informatiekosten € 5,82
- griffierecht € 85,00
- salaris advocaat
€ 1.126,00(2,0 punt × tarief II € 563,00)
Totaal € 1.216,82
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
Nakosten
4.21.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals hierna onder de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt de gemeente om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis aan [eiseres] een passende woning in [woonplaats] aan te bieden,
5.2.
veroordeelt de gemeente om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt de gemeente in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.216,82, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis,
5.4.
veroordeelt de gemeente in de na dit vonnis aan de zijde van [eiseres] ontstane nakosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Kruis, rechter, bijgestaan door mr. P. Palanciyan, griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022. [1]

Voetnoten

1.type: PP