Op 4 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door de Sąd Okręgowy in Kielce, Polen, was uitgevaardigd. De zaak betreft een opgeëiste persoon die in Polen is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden voor oplichting. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 20 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. Westerman, aanwezig was, evenals de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. J.W.M. Kromme.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de Overleveringswet (OLW) en de relevante artikelen, waaronder artikel 12 OLW, dat betrekking heeft op weigeringsgronden voor overlevering. De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de rechtszaak in Polen. De rechtbank oordeelde echter dat de opgeëiste persoon voldoende op de hoogte was van de procedure en dat er geen schending van zijn verdedigingsrechten was. De rechtbank verwierp ook de argumenten van de verdediging met betrekking tot de genoegzaamheid van de opgelegde straf en het proportionaliteitsbeginsel.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank besloot de overlevering toe te staan, waarmee de opgeëiste persoon aan de Poolse autoriteiten kan worden overgedragen voor het uitzitten van zijn straf.