ECLI:NL:RBAMS:2022:5763

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
13/752180-21 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een Europees aanhoudingsbevel voor overlevering aan Polen

Op 4 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door de Sąd Okręgowy in Kielce, Polen, was uitgevaardigd. De zaak betreft een opgeëiste persoon die in Polen is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden voor oplichting. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 20 september 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. Westerman, aanwezig was, evenals de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. J.W.M. Kromme.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de Overleveringswet (OLW) en de relevante artikelen, waaronder artikel 12 OLW, dat betrekking heeft op weigeringsgronden voor overlevering. De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de rechtszaak in Polen. De rechtbank oordeelde echter dat de opgeëiste persoon voldoende op de hoogte was van de procedure en dat er geen schending van zijn verdedigingsrechten was. De rechtbank verwierp ook de argumenten van de verdediging met betrekking tot de genoegzaamheid van de opgelegde straf en het proportionaliteitsbeginsel.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank besloot de overlevering toe te staan, waarmee de opgeëiste persoon aan de Poolse autoriteiten kan worden overgedragen voor het uitzitten van zijn straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752180-21 (EAB I)
RK nummer: 22/3560
Datum uitspraak: 4 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 juli 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 augustus 2021 door de
Sąd Okręgowy in Kielce(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 september 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W.M. Kromme, advocaat te Ridderkerk, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis van de
Sąd Rejonowy in Kielcevan 16 mei 2019 (referentienummer: II K 129/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd. De opgeëiste persoon was niet op de hoogte van de zaak. De dagvaarding is niet in persoon aan de opgeëiste persoon uitgereikt en hij had geen adres waarop hij stond ingeschreven.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan. Hoewel de omstandigheden van artikel 12, sub a tot en met d, OLW zich niet hebben voorgedaan, dient de rechtbank op basis van de aanvullende informatie af te zien van toepassing van de weigeringsgrond.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Evenmin is er een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij in het vooronderzoek geen adres aan de Poolse autoriteiten heeft doorgegeven. Het adres op de [adres 2] betreft het adres waar hij is opgegroeid, maar daar wonen hij en zijn familieleden niet meer.
Uit de aanvullende informatie in de brieven van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 12 en 15 september 2022, blijkt evenwel dat de opgeëiste persoon in het voorbereidend onderzoek in deze zaak een adres heeft opgegeven en dat hij is geïnformeerd over zijn verdere rechten en verplichtingen, zoals dat hij er rekening mee moest houden dat hij op dat adres officiële correspondentie over (het vervolg van) de procedure zou ontvangen. Ook staat in deze brief dat de opgeëiste persoon tijdens dit verhoor heeft aangegeven de beschuldiging te begrijpen en dat hij een bekennende verklaring heeft afgelegd. De oproeping is verstuurd naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres. De rechtbank gaat - behoudens uitzonderingen - op grond van het vertrouwensbeginsel uit van de juistheid van deze informatie. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit deze informatie worden afgeleid dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten waarvan hij werd verdacht.
Gelet op de omstandigheden die naar voren komen in de aanvullende informatie, die, minst genomen, een kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid aan de kant van de opgeëiste persoon aantonen, ziet de rechtbank aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt.
3.2
Genoegzaamheid
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat – zo begrijpt de rechtbank – de behandeling van het overleveringsverzoek dient te worden aangehouden, teneinde nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit in het licht van artikel 2 OLW. De opgeëiste persoon heeft aangegeven dat hij de gevangenisstraf van acht maanden reeds geheel, althans gedeeltelijk, in voorlopige hechtenis heeft uitgezeten.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het overleveringsverzoek dient te worden toegestaan, nu zich in het dossier geen aanwijzingen bevinden dat de gevangenisstraf reeds (deels) door de opgeëiste persoon in Polen zou zijn uitgezeten.
Oordeel van de rechtbank
In het EAB is vermeld dat de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht voor het ondergaan van een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden. Er is daarbij aangegeven dat de opgeëiste persoon de opgelegde gevangenisstraf nog geheel moet uitzitten.
De rechtbank gaat - behoudens uitzonderingen - op grond van het vertrouwensbeginsel uit van de juistheid van deze informatie. De enkele, niet onderbouwde stelling dat de opgeëiste persoon (een deel van) de straf al zou hebben uitgezeten, is onvoldoende om niet van de juistheid van deze gegevens in het EAB uit te gaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om hierover nadere vragen te stellen en verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid: Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
oplichting.

5.Proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel

De raadsman heeft gesteld dat toewijzing van het overleveringsverzoek in strijd is met het proportionaliteitsbeginsel. Het gaat om een relatief gering feit en de opgeëiste persoon heeft sinds mei 2019 een bestaan in Nederland opgebouwd. Ook heeft de raadsman aangegeven dat het verzoek in strijd is met het subsidiariteitsbeginsel, nu er minder vergaande mogelijkheden voor de hand liggen. Zo zou de opgeëiste persoon de openstaande straf kunnen uitzitten in Nederland.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verweren, die naar de rechtbank begrijpt inhouden dat de overlevering onevenredig zou zijn, niet slagen.
Gelet op het vertrouwensbeginsel moet de rechtbank ervan uitgaan dat de Poolse rechter niet lichtvaardig van het instrument van het EAB gebruik maakt en bij de uitvaardiging van het EAB in het bijzonder de evenredigheid van de uitvaardiging daarvan heeft getoetst. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden kan dit uitgangspunt worden verlaten. Hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht is daarvoor niet voldoende. De rechtbank verwerpt de verweren.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 12 van de OLW.
8. Beslissing
STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Sąd Okręgowy in Kielce(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.