Op 4 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering van een Nederlander op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Parket van de Procureur des Konings te Hasselt, België. De vordering was ingediend door de officier van justitie en dateerde van 20 juli 2022. De opgeëiste persoon, geboren in 1986 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in een penitentiaire inrichting. Tijdens de openbare zitting op 20 september 2022 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd vastgesteld dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
De rechtbank heeft de inhoud van het EAB onderzocht, waarin melding werd gemaakt van een vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg Limburg van 30 juni 2022, waarbij de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van 40 maanden was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing was, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het proces en verdedigd werd door een gemachtigde advocaat.
Echter, op basis van artikel 6a OLW, dat de overlevering van een Nederlander kan weigeren indien de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland kan plaatsvinden, heeft de rechtbank geconcludeerd dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt en dat de sanctie verenigbaar is met Nederlands recht. De rechtbank heeft daarom de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen, met een bevel tot gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf.