ECLI:NL:RBAMS:2022:573

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
13/238091-21 (zaak A), 13/252730-20 (zaak B), 13/130432-20 (zaak C), 13-271069-19 (tul) , 13/274226-21 (zaak D)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor meerdere (pogingen tot) diefstallen met bijzondere voorwaarden

Op 16 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die werd beschuldigd van meerdere (pogingen tot) diefstallen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Gedurende de proeftijd moet de verdachte zich houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder opname in een kliniek. De zaak omvatte vier afzonderlijke parketnummers, aangeduid als zaak A, B, C en D, waarbij de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en poging tot diefstal van diverse goederen, waaronder laptops, telefoons en sieraden. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de herkenningen door verbalisanten beoordeeld en geconcludeerd dat deze voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank heeft echter ook enkele feiten niet bewezen verklaard, wat leidde tot een partiële vrijspraak. De verdachte heeft een verleden van (winkel)diefstallen en een verslavingsproblematiek, wat de rechtbank heeft meegewogen in de strafoplegging. De rechtbank heeft de hoop uitgesproken dat de verdachte zijn gebruik van verdovende middelen achter zich kan laten en dat de opgelegde voorwaarden zullen bijdragen aan zijn rehabilitatie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers:
- 13/238091-21 (zaak A)
- 13/252730-20 (zaak B)
- 13/130432-20 ( zaak C), 13-271069-19 (tul)
- 13/274226-21 (zaak D)
Datum uitspraak: 16 februari 2022
Verkort vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in de [naam PI] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 februari 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna aangeduid als respectievelijk zaak A, zaak B, zaak C en zaak D.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. Klein Molekamp, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
ten aanzien van zaak A:
feit 1:
(medeplegen van) diefstal door middel van braak, verbreking en/of inklimming, gepleegd in de periode van 5 oktober 2020 tot en met 20 april 2021, te Amsterdam en/of Leiden van:
- twee laptops en een mobiele telefoon, toebehorende aan Inwijs B.V.;
- een kassalade en een fietskrat, toebehorende aan Parnassus Fietsen;
- vijf laptops, toebehorende aan CFF Communications;
- 11 iPad’s, toebehorende aan het Montessori Lyceum;
- één of meerdere sieraden, toebehorende aan [naam 1] ;
feit 2:
(medeplegen van) poging tot diefstal door middel van braak, verbreking en/of inklimming, gepleegd in de periode van 21 februari 2021 tot en met 2 september 2021, te Amsterdam en/of Leiden van goederen toebehorende aan:
- Lyceo;
- [naam 2] ;
- Spaces Amstel;
feit 3:
(medeplegen van) diefstal van één of meerdere laptops en een wireless fast charging station
,toebehorende aan Jones Day Amsterdam, gepleegd op 27 juli 2021 te Amsterdam;
ten aanzien van zaak B:
feit 1:
diefstal met geweld van twee iPhones, toebehorende aan [naam 3] en/of [naam 4] , gepleegd op 8 oktober 2020 te Amsterdam;
feit 2:
diefstal van een pinpas, een cash geldbedrag van € 400,- en een geldbedrag (door middel van een valse sleutel), toebehorende aan [naam 5] , gepleegd op 30 september 2020 te Amsterdam;
feit 3:
diefstal van een pinpas en een geldbedrag (door middel van een valse sleutel), toebehorende aan [naam 12] , gepleegd op 21 september 2020 te Amsterdam;
ten aanzien van zaak C:
diefstal van garnalen bij Albert Heijn (vestiging Haarlemmerplein), gepleegd op 14 mei 2020 te Amsterdam;
ten aanzien van zaak D:
diefstal (door middel van inklimming) van een laptop, een laptoptas, een portemonnee met inhoud en geldbedragen (door middel van een valse sleutel), toebehorende aan [naam 7] , gepleegd op 11 mei 2021 te Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht. Deze tekst geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – kort gezegd – gerekwireerd tot bewezenverklaring van de in zaak A, B, C en D ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van hetgeen de raadsman heeft opgemerkt over de ten laste gelegde pleegperiode van zaak A, feit 1 en de vermeende pleegdatum van de diefstal bij Inwijs B.V. heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de herkenningen heeft de officier van justitie opgemerkt dat deze betrouwbaar zijn. De
stillsin het dossier zijn voldoende duidelijk en daarop zijn specifieke en onderscheidende uiterlijke kenmerken zichtbaar. Ten tijde van verschillende (pogingen tot) diefstallen droeg verdachte bovendien dezelfde schoenen en dezelfde kleding.
In zaak B heeft de officier van justitie gerekwireerd tot een integrale bewezenverklaring van feit 1. Ten aanzien van de feiten 2 en 3 acht de officier van justitie niet bewezen dat verdachte de pinpassen en (ten aanzien van feit 2:) het geldbedrag van € 400,- heeft weggenomen, maar wel dat hij met de gestolen pinpassen heeft gepind en zich derhalve schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van een valse sleutel.
Anders dan de raadsman is de officier van justitie van mening dat er (ten aanzien van zaak C) geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
3.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het overgrote deel van de feiten. Hij heeft het volgende aangevoerd.
Zaak A
feit 1: diefstal van twee laptops en een mobiele telefoon, toebehorende aan Inwijs B.V.
De gestelde diefstal valt buiten de ten laste gelegde periode. In zaak A is onder feit 1 aan verdachte ten laste gelegd dat hij in of omstreeks de periode van 5 oktober 2020 tot en met 20 april 2021 verschillende diefstallen zou hebben gepleegd, maar uit het dossier blijkt dat de diefstal bij Inwijs B.V. op 4 augustus 2021 zou hebben plaatsgevonden. Die datum valt ruim buiten de ten laste gelegde periode, zodat voor dit feit vrijspraak moet volgen. Ook overigens is er onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen.
feit 1: diefstal van een kassalade en een fietskrat, toebehorende aan Parnassus Fietsen
De herkenningen door de verbalisanten zijn van dien aard dat zij – zowel zelfstandig als in onderlinge samenhang bezien – niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd. Het Openbaar Ministerie heeft ervoor gekozen om de bewegende camerabeelden niet in het dossier op te nemen, maar om te volstaan met
stills.Het gevolg daarvan is dat de rechtbank de kwaliteit van de camerabeelden niet kan beoordelen. De
stillszijn van een dusdanig slechte kwaliteit dat van enige concrete vaststelling van persoonskenmerken geen sprake kan zijn. De raadsman heeft in dit kader verwezen naar een arrest van 25 januari 2017 van het Gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2017:166). De herkenningen zijn te algemeen geformuleerd en bovendien is er sprake van vergelijkingen in plaats van herkenningen. Ook van dit feit moet verdachte worden vrijgesproken.
feit 1: diefstal van vijf laptops, toebehorende aan CFF Communications
Volgens de aangifte zou de diefstal hebben plaatsgevonden op 12 of 13 april 2021, maar uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina D 07 van het dossier blijkt dat er camerabeelden beschikbaar zijn gesteld van 9 april 2021. Vanwege deze onduidelijkheid kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen. Bovendien zijn ook in deze zaak de door de verbalisanten geformuleerde herkenningen te algemeen en niet betrouwbaar.
feit 1: diefstal van 11 iPad’s, toebehorende aan het Montessori Lyceum te Amsterdam
Ook van dit feit moet verdachte vrijgesproken. De herkenningen door de verbalisanten zijn niet bruikbaar voor het bewijs, onder meer nu er sprake lijkt te zijn van een tunnelvisie bij de verbalisanten.
feit 1: diefstal van één of meerdere sieraden, toebehorende aan [naam 1]
De aangifte is in feite een
de auditu-aangifte, nu de aangifte is gedaan door de zoon van het vermeende slachtoffer. Dit maakt de aangifte onbetrouwbaar. De camerabeelden zijn bovendien van een tijdstip ná de gestelde diefstal. Die omstandigheid maakt dat verdachte niet de dader kan zijn. Daarnaast zijn de
stillsniet van een dermate goede kwaliteit dat daarop onderscheidende kenmerken waargenomen kunnen worden. Ook hier zijn de herkenningen niet bruikbaar voor het bewijs.
feit 1 - tot slot
De raadsman heeft tot slot nog opgemerkt dat ten aanzien van geen enkele van deze feiten kan worden bewezen dat verdachte deze tezamen en in vereniging met een ander zou hebben gepleegd. Ook kan niet uit het dossier worden afgeleid dat bij één of meer feiten sprake was van braak, verbreking en/of inklimming. Voor zover de rechtbank al tot een bewezenverklaring van de grondfeiten komt, kan in elk geval niet worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gekwalificeerde diefstal.
feit 2: poging tot diefstal van goederen toebehorende aan Lyceo, [naam 2] en Spaces Amstel
Ook van deze feiten moet verdachte worden vrijgesproken. De
stillszijn van onvoldoende kwaliteit en er lijkt bij verbalisanten sprake te zijn van een tunnelvisie. De herkenningen zijn – wederom – niet bruikbaar voor het bewijs.
Ten aanzien van de poging diefstal bij Lyceo heeft de raadsman verder aangevoerd dat geen sprake is van een begin van uitvoering gericht op voltooiing van het misdrijf. Er is dus geen sprake van een poging.
Ten aanzien van de poging diefstal bij [naam 2] heeft de raadsman eveneens aangevoerd dat hier geen sprake is van een poging. Het tegen de woning zetten van een ladder en vervolgens een arm door het raamkozijn steken, kan naar de uiterlijke verschijningsvorm niet worden gekwalificeerd als een begin van uitvoering gericht op voltooiing van het misdrijf.
Ten aanzien van de poging diefstal bij Spaces Amstel heeft de raadsman aangevoerd dat de kwaliteit van de
stillsin het dossier onvoldoende is en dat er ook hier bij de verbalisanten sprake is van een dusdanige tunnelvisie dat van enige objectiviteit geen sprake is.
feit 3: diefstal van één of meerdere laptops en een wireless fast charging station, toebehorende aan Jones Day Amsterdam
Ook ten aanzien van dit feit geldt dat de
stillsonduidelijk zijn en dat op grond daarvan niet tot een concrete herkenning kan worden gekomen. De herkenningen zijn bovendien te algemeen. Verdachte dient ook van dit feit te worden vrijgesproken.
Zaak B
feit 1: diefstal met geweld van twee iPhones, toebehorende aan [naam 3] en/of
[naam 4]
Gelet op de (deels) bekennende verklaring van verdachte kan worden bewezen dat verdachte twee iPhones heeft gestolen. De verklaring dat verdachte zou hebben gedreigd met geweld, is echter alleen afkomstig van aangeefster en daarom niet bewijsbaar. Als verdachte al zou hebben gezegd dat aangeefster hem los moest laten, heeft hij daarmee geen oogmerk gehad op enige bedreiging of geweld. Tot slot is op de betreffende foto van verdachte in het dossier geen steekwapen (of een soortgelijk voorwerp) waar te nemen.
feit 2: diefstal van een pinpas, een cash geldbedrag van € 400,- en een geldbedrag (door middel van een valse sleutel), toebehorende aan [naam 5]
Ten aanzien van dit feit geldt dat de in het dossier aanwezige
stillverdachte niet aan de diefstal(len) kan linken. Er is geen link tussen verdachte en de tandartspraktijk waar de pinpas zou zijn gestolen. Daarnaast is onduidelijk of er meer personen in de tabakswinkel aanwezig waren die met de pinpas zouden kunnen hebben gepind. Verdachte dient daarom integraal van dit feit te worden vrijgesproken.
feit 3: diefstal van een pinpas en een geldbedrag (door middel van een valse sleutel), toebehorende aan [naam 12]
Ook in deze zaak is sprake van een de
de auditu-aangifte die niet kan bijdragen aan het bewijs. Onduidelijk is onder meer in welke taal met de vermeende slachtoffers is gecommuniceerd. Verder is niet duidelijk of er andere personen in de tabakswinkel aanwezig waren die met de pinpas zouden kunnen hebben gepind, zodat ook voor dit feit vrijspraak dient te volgen.
Zaak C- diefstal van garnalen toebehorende aan Albert Heijn
Volgens de raadsman is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De aanhouding van verdachte lijkt te zijn gebaseerd op willekeur en profilering. Er was onvoldoende sprake van een redelijk vermoeden van schuld, zodat de aanhouding van verdachte onrechtmatig was. Het daaropvolgende bewijs (waaronder de bekennende verklaring van verdachte) moet worden uitgesloten van de bewijsvoering, zodat vrijspraak dient te volgen.
Zaak D-
diefstal (door middel van inklimming) van een laptop, een laptoptas, een portemonnee met inhoud en geldbedragen (door middel van een valse sleutel), toebehorende aan [naam 7]
Verdachte kan op geen enkele wijze in verband worden gebracht met de ten laste gelegde diefstallen. De herkenningen door de verbalisanten zijn niet bruikbaar voor het bewijs.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Betrouwbaarheid van de herkenningen
In deze zaken is verdachte veelvuldig herkend door verschillende verbalisanten. De rechtbank overweegt dat, voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van herkenningen, onder meer van belang is in hoeverre op de afbeeldingen voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Een mogelijke gezichtsherkenning heeft daarbij de hoogste diagnostische waarde. De rechtbank moet beoordelen wat de kwaliteit is van de afbeeldingen (of bewegende beelden) waarop een verdachte wordt herkend en de mate waarin persoonskenmerken zichtbaar zijn. Daarnaast is van belang hoe goed de verbalisant de herkende kent. Daarbij geldt dat de visuele kennis waardevoller is als deze is ontstaan uit ontmoetingen in levenden lijve dan wanneer deze afkomstig is van een foto of andere beelden. Ook de aard en de frequentie van de ontmoeting(en) en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) zijn van belang.
Bovendien is het aantal onafhankelijke herkenningen door verbalisanten van belang. Tot slot kan worden gekeken naar feiten en omstandigheden die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar maken.
De rechtbank stelt voorop dat er geen camerabeelden aan het dossier zijn toegevoegd, maar wel een groot aantal
stills(van camerabeelden) waarop verschillende verbalisanten verdachte hebben herkend. Ten aanzien van al deze
stillsis de rechtbank van oordeel dat deze – al dan niet in onderlinge samenhang bezien – van voldoende kwaliteit zijn om daarop duidelijke, specifieke persoonskenmerken te kunnen onderscheiden en om op die
stillseen betrouwbare herkenning te kunnen baseren. Daar komt bij dat een groot deel van de herkenningen is opgemaakt door verbalisanten die verdachte in levenden lijve hebben ontmoet (zoals verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ). Er zijn geen feiten of omstandigheden aanwezig die de herkenningen mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar maken.
De rechtbank gaat in het vervolg van dit vonnis dan ook uit van de betrouwbaarheid van de opgemaakte herkenningen. Zij zal de door de raadsman geuite bezwaren tegen de herkenningen daarom verder buiten beschouwing laten.
Partiële vrijspraak
Algemeen: vrijspraak van medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte één of meer feiten tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd. Om die reden zal zij verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.
Zaak A, feit 1: diefstal van goederen toebehorende aan Inwijs B.V.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte van deze diefstal moet worden vrijgesproken, omdat de pleegdatum van het ten laste gelegde feit (4 of 5 augustus 2021) ruimschoots buiten de ten laste gelegde pleegperiode valt (5 oktober 2020 tot en met 20 april 2021).
Zaak A, feit 1: diefstal van goederen toebehorende aan het Montessori Lyceum te Amsterdam
Ook van dit feit spreekt de rechtbank verdachte vrij. Uit de aangifte blijkt dat er op 14 april 2021 in totaal 11 iPad’s in een kast in een schoollokaal lagen. Op 20 april 2021 werd geconstateerd dat alle iPad’s waren verdwenen. Verdachte is op camerabeelden van 14 april 2021 door verbalisanten herkend als de man die met een lege tas het betreffende lokaal ingaat en er vervolgens met een volle tas weer uitkomt. Nu de iPad’s (en het wegnemen daarvan) echter niet zichtbaar zijn op de camerabeelden en eerst op 20 april 2021 – dus zes dagen na de vermeende diefstal – is geconstateerd dat de iPad’s verdwenen waren, kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte de persoon is die de iPad’s heeft gestolen.
Zaak A, feit 2: poging tot diefstal van goederen toebehorende aan Lyceo
Volgens de raadsman kunnen de handelingen van verdachte niet worden gekwalificeerd als een poging tot diefstal. De rechtbank volgt de raadsman in dit standpunt. Uit het dossier blijkt dat verdachte en een andere man zich op 2 september 2021 bevonden bij de voordeur van het pand van Lyceo. Eén van hen belde aan en zei hij dat hij een sollicitatiegesprek had bij het uitzendbureau dat in hetzelfde pand gevestigd is. Omdat de medewerkers van het uitzendbureau al naar huis waren, heeft de medewerker van Lyceo de mannen niet binnengelaten. Ook toen de man zei dat ze kwamen schoonmaken, heeft de medewerker van Lyceo hen de toegang geweigerd. De politie trof verdachte en de andere man aan vóór het pand. In de tas die de andere man bij zich had, zaten onder meer een beitel, een mes en een schroevendraaier.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn bovengenoemde feiten en omstandigheden onvoldoende om te spreken van een begin van uitvoering. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Zaak A, feit 3: diefstal van goederen toebehorende aan Jones Day Amsterdam
Met de raadsman, doch op andere gronden is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook van dit feit moet worden vrijgesproken. Aangever [naam 8] heeft verklaard dat er op 29 juli 2021 is geconstateerd dat er twee laptops en een wireless fast charging station uit het kantoor van Jones Day waren verdwenen. Op camerabeelden was te zien dat twee dagen eerder, op 27 juli 2021 omstreeks 18.47 uur, twee onbekende mannen het kantoor in kwamen. Verdachte is op
stillsvan deze camerabeelden herkend door twee verbalisanten. Op de camerabeelden is geen wegnemingshandeling te zien. Gelet hierop, en gelet op het tijdsverloop tussen het moment dat de twee mannen het kantoor binnen kwamen (27 juli) en de constatering van de diefstal (29 juli), kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte – al dan niet als medepleger – de persoon is die de goederen heeft weggenomen.
Bewijsoverwegingen
Zaak A, feit 1: diefstal van goederen toebehorende aan Parnassus Fietsen
Anders dan de raadsman acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 5 oktober 2020 een kassalade en een fietskrat heeft gestolen van Parnassus Fietsen. De rechtbank baseert haar oordeel op de aangifte, op het proces-verbaal van bevindingen met daarin een beschrijving van de camerabeelden en op het feit dat verdachte door meerdere verbalisanten – waaronder verbalisant [verbalisant 1] , die verdachte in 2020 heeft aangehouden – is herkend.
Zaak A, feit 1: diefstal van goederen toebehorende aan CFF Communications
De rechtbank acht ook deze diefstal bewezen. Op woensdag 14 april 2021 is de door [naam 9] namens CFF Communications via internet gedane aangifte verwerkt. [naam 9] heeft aangifte gedaan van diefstal van vijf laptops op vrijdagavond omstreeks 18.45 uur (de rechtbank begrijpt: vrijdag 9 april 2021). [naam 9] heeft in haar aangifte verklaard dat op de camerabeelden van genoemde datum en tijdstip een man te zien is die een deur openbreekt en vervolgens vijf laptops meeneemt. Een verbalisant heeft de camerabeelden van 9 april 2021 bekeken en geconstateerd dat daarop tussen te zien is dat tussen 18.41 uur en 18.57 uur een man iets doet met een slot, vervolgens de deur opent en daarna laptops in een rugtas doet. De man verlaat het pand vervolgens met de rugtas. Verdachte is op (
stillsvan) de camerabeelden herkend door vier verbalisanten, waaronder verbalisant [verbalisant 1] .
Zaak A, feit 1: diefstal van goederen toebehorende aan [naam 1]
Anders dan de raadsman komt de rechtbank ook ten aanzien van dit feit tot een bewezenverklaring. Zij baseert dit oordeel op de aangifte, op de beschrijving van de camerabeelden en op de herkenning van verdachte door meerdere verbalisanten.
De raadsman heeft aangevoerd dat de aangifte onbetrouwbaar is. Hij heeft dit standpunt echter niet deugdelijk onderbouwd, zodat zijn verweer reeds om die reden niet kan slagen.
Aangever [naam 10] heeft verklaard dat zijn moeder, [naam 1] , verblijft in de zorginstelling voor senioren aan de [adres zorginstelling] en dat zij op 21 februari 2021 omstreeks 09.00 uur gerommel hoorde in de kamer naast zich. Toen zij polshoogte kwam nemen, zag zij een man die met zijn handen in een kastje zat en vervolgens wegrende met twee van haar oorbellen.
Uit het proces-verbaal van beschrijving van de camerabeelden blijkt dat een man – die nadien door drie verschillende verbalisanten, waaronder verbalisant [verbalisant 1] , is herkend als zijnde verdachte – in de ochtend van 21 februari 2021 genoemde zorginstelling binnengaat, dat hij een kamer in gaat en vervolgens met een tas weer uit de kamer komt.
De raadsman heeft aangevoerd dat de camerabeelden dateren van een tijdstip ná de vermeende diefstal en dat dit uitsluit dat verdachte de dader is. De rechtbank volgt de raadsman niet in dit verweer. Aangever heeft verklaard dat de diefstal op 21 februari 2021 ‘omstreeks 09.00 uur’ heeft plaatsgevonden. De camerabeelden zijn van diezelfde datum tussen 09.05 uur en 09.36 uur. Naar het oordeel van de rechtbank is genoemd tijdsverschil zodanig klein dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte degene is geweest die zich die ochtend in de woning van de moeder van aangever bevond en haar oorbellen heeft gestolen.
Zaak A, feit 2: poging tot diefstal van goederen toebehorende aan [naam 2]
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte zich op 21 februari 2021 schuldig heeft gemaakt aan poging tot diefstal van goederen toebehorende aan [naam 2] .
Aangeefster [naam 2] heeft verklaard dat zij op genoemde datum omstreeks 08.20 uur het keukenraam van haar woning heeft geopend en de keuken vervolgens heeft verlaten. Nadat zij even daarna gebonk hoorde, is zij teruggelopen naar de keuken en zag zij dat een onbekende man een ladder (die in de steeg lag) tegen de gevel van haar woning had gezet. Zij zag een arm van de man door het kozijn naar binnen komen. Aangeefster heeft de ladder weggeduwd en het raam dichtgedaan, waarop de man naar beneden sprong. Aangeefster heeft foto’s van de man gemaakt terwijl hij over de deur in het steegje klom. Op deze foto’s is de achterzijde van het lichaam van een kale man met een blauw mondkapje zichtbaar, gehuld in donkere kleding en lichtkleurige sportschoenen. De man heeft een lichtkleurige rugzak op zijn rug.
De huidskleur, de rugzak, de kleding, de schoenen en het mondkapje van de man op de foto’s komen overeen met het uiterlijk van de man die te zien is op de
stillsvan de camerabeelden in de zorginstelling waar [naam 1] (zaak A, feit 1) op 21 februari 2021 verbleef.
De rechtbank heeft zojuist vastgesteld dat verdachte de persoon op die
stillsis. De afstand tussen de woning van [naam 2] en de zorginstelling waar [naam 1] verbleef, bedraagt slechts 700 meter. Gelet op deze korte afstand, het geringe tijdsverloop tussen de twee strafbare feiten en de
stillskan het niet anders dan dat verdachte de persoon is die heeft geprobeerd de woning van [naam 2] in te klimmen.
De door verdachte verrichte handelingen, te weten: het plaatsen van een ladder tegen de muur van de woning van aangeefster, het via die ladder naar boven klimmen en het vervolgens met zijn hand door het raamkozijn reiken, kan worden gekwalificeerd als een begin van uitvoering. Genoemde gedragingen kunnen immers worden beschouwd als gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op voltooiing van de voorgenomen diefstal. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Zaak A, feit 2: poging tot diefstal van goederen toebehorende aan Spaces Amsterdam
Ook dit feit acht de rechtbank bewezen. Zij baseert haar oordeel op de aangifte, op de beschrijving van de camerabeelden door verbalisant [verbalisant 3] en op de herkenning van verdachte (op
stillsvan deze camerabeelden) door andere verbalisanten. Eén van deze verbalisanten, verbalisant [verbalisant 2] , kent verdachte van zijn werkzaamheden als politieagent op straat.
Zaak B, feit 1: diefstal met geweld van twee iPhones, toebehorende aan [naam 3] en/of [naam 4]
De rechtbank acht ook dit feit bewezen. Verdachte heeft bekend dat hij de iPhones heeft gestolen. De rechtbank acht – gelet op de verklaring van aangeefster – ook bewezen dat verdachte hierbij geweld heeft gebruikt (door zichzelf los te rukken uit de greep van aangeefster) en dat hij heeft gedreigd met geweld door tegen haar te zeggen: “hier ga je spijt van krijgen” en “ik ga je neersteken, ik ga je neersteken”, waarbij hij een schroevendraaier heeft getoond. Verdachte heeft ter terechtzitting van 2 februari 2022 weliswaar verklaard dat hij zich de bedreiging niet kan herinneren, maar ook dat hij in de ten laste gelegde periode onder invloed was van drugs. Mede gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster. Haar verklaring vindt bovendien steun in het proces-verbaal waarin een ter plaatse aanwezige verbalisant beschrijft dat verdachte een schroevendraaier in zijn jaszak had.
Zaak B, feit 2: diefstal van een pinpas, een cash geldbedrag van € 400,- en een geldbedrag (door middel van een valse sleutel), toebehorende aan [naam 5]
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de diefstal van de pinpas en het cash geldbedrag van € 400,-. Het dossier bevat onvoldoende informatie om verdachte aan de diefstal van deze pinpas en dit geldbedrag te linken.
Anders dan de raadsman acht de rechtbank wel bewezen dat verdachte een geldbedrag van in totaal € 80,09 heeft weggenomen door te pinnen met de gestolen pinpas. De rechtbank verwijst naar de aangifte en een
stillvan de camerabeelden van Tabaktief ‘Het Rokertje’ op 30 september 2020 (vanaf 15.45 uur). Verdachte is op deze
stillherkend door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 1] , die verdachte op 8 oktober 2020 hebben gezien.
Uit de door aangeefster overgelegde pintransacties blijkt dat op 30 september 2020 meermalen vlak na elkaar met haar gestolen pinpas is gepind, te weten: om 15.46 uur bij ‘Het Rokertje’ (€ 41,35), om 15.49 uur bij Primera (€ 23,75) en om 15.54 uur bij Trimat B.V.
(€ 14,99). Gelet op het korte tijdsverloop na het pinnen door verdachte bij ‘Het Rokertje’ kan het niet anders zijn dan dat verdachte ook degene is die heeft gepind bij Primera en Trimat B.V.
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij bij ‘Het Rokertje’ is geweest en dat hij daar heeft gepind met een pinpas die hij van een vriend had gekregen.
Die verklaring vindt de rechtbank – bij gebrek aan een nadere onderbouwing – echter niet geloofwaardig.
Zaak B, feit 3: diefstal van een pinpas en een geldbedrag (door middel van een valse sleutel), toebehorende aan [naam 12]
Ook ten aanzien van dit feit zal de rechtbank verdachte vrijspreken van diefstal van de pinpas, nu niet kan worden bewezen dat verdachte de persoon is die de pinpas van [naam 12] heeft weggenomen.
Wel acht de rechtbank bewezen dat verdachte een geldbedrag van in totaal € 186,65 heeft gepind met de gestolen pinpas van [naam 12] . De rechtbank baseert dit oordeel op de aangifte van 21 september 2020 van [naam 13] , filiaalhouder van het Ibis-hotel te Amsterdam, die namens drie personeelsleden aangifte heeft gedaan van diefstal. Er is een rekeningoverzicht van [naam 12] overgelegd waaruit blijkt dat er met haar pinpas op
21 september 2020 voor in totaal € 186,65 is gepind, waaronder meerdere keren bij Tabaktief ‘Het Rokertje’ (om 12.52 uur en om 12.53 uur). In het dossier bevindt zich een
stillvan ‘Het Rokertje’ op 21 september 2020 om 12.51 uur waarop een man te zien is die later door verbalisant [verbalisant 1] is herkend als zijnde verdachte.
De raadsman heeft nog opgemerkt dat de aangifte onbetrouwbaar is, nu het gaat om een
de auditu-aangifte en onduidelijk is in welke taal de vermeende slachtoffers ( [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [naam 12] ) met aangeefster [naam 13] hebben gecommuniceerd. De rechtbank schuift dit verweer terzijde, nu de raadsman niet heeft onderbouwd op welke punten hij de aangifte onbetrouwbaar acht en de rechtbank ook overigens geen aanleiding ziet om aan de betrouwbaarheid van de aangifte te twijfelen. Overigens is, conform artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering, een ieder die kennis draagt van een begaan strafbaar feit bevoegd daarvan aangifte te doen.
Zaak C: diefstal van garnalen toebehorende aan Albert Heijn
De raadsman heeft aangevoerd dat de aanhouding van verdachte onrechtmatig is geweest. Volgens de raadsman is sprake van een onherstelbaar vormverzuim.
Van een advocaat die een beroep doet op een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering mag – zo blijkt uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad – worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd, aan de hand van de drie in dat artikel genoemde factoren, wordt aangegeven tot welk in dat artikel omschreven rechtsgevolg dit zou moeten leiden.
Het verweer van de raadsman voldoet niet aan die ondergrens, omdat niet gesteld of onderbouwd is, welk belang het geschonden voorschrift dient, hoe ernstig het verzuim zou zijn of waaruit het daardoor veroorzaakte nadeel voor verdachte heeft bestaan. De rechtbank passeert het verweer daarom zonder verdere bespreking van de inhoud ervan.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde winkeldiefstal. Verdachte heeft deze diefstal bekend. Bovendien is de diefstal op camerabeelden vastgelegd en is verdachte enkele minuten na de diefstal aangehouden.
Zaak D: diefstal (door middel van inklimming) van een laptop, een laptoptas, een portemonnee met inhoud en geldbedragen (door middel van een valse sleutel), toebehorende aan [naam 7]
Tot slot acht de rechtbank ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal (door middel van inklimming) van een laptop, een laptoptas en een portemonnee met inhoud, toebehorende aan [naam 7] . De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van een valse sleutel door met de gestolen pinpassen te pinnen.
De rechtbank baseert haar bewezenverklaring op de aangifte, op het overzicht van de pintransacties, op de beschrijving van de camerabeelden en op de herkenning van verdachte door verschillende verbalisanten. De rechtbank merkt daarbij nog op dat verdachte op de
stillsvan de camerabeelden dezelfde trui draagt als op de
stillsvan Tabaktiek ‘Het Rokertje’ (zaak B, feiten 2 en 3).

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
zaak A

1.

in de periode van 5 oktober 2020 tot en met 9 april 2021 op meerdere tijdstippen te Amsterdam:


een kassalade en een fietskrat, toebehorende aan Parnassus Fietsen ( [nummer] ) en

vijf laptops, toebehorende aan CFF Communications ( [nummer] ) en

meerdere sieraden, toebehorende aan [naam 1] ( [nummer] )

heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of inklimming;

2.

op tijdstippen in de periode van 21 februari 2021 tot en met 30 juli 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om


een of meerdere goederen naar zijn gading, in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan [naam 2] toebehoorde(n) ( [nummer] ), en

een of meerdere goederen naar zijn gading, in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan Spaces Amstel, toebehoorde(n) ( [nummer] ), weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

naar de woning van voornoemde [naam 2] is gegaan en een ladder tegen het raamkozijn van voornoemde woning heeft gezet en een arm over het kozijn van het keukenraam naar binnen heeft gestoken, en

naar voornoemd bedrijfspand van Spaces Amstel is gegaan en met een schroevendraaier meerdere deuren heeft geforceerd,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

zaak B

1.

op 8 oktober 2020 te Amsterdam twee iPhones, toebehorende aan [naam 3] en/of [naam 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [naam 3] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door


aan die [naam 3] een schroevendraaier te tonen

en (vervolgens) tegen die [naam 3] te zeggen “hier ga je spijt van krijgen” en “ik ga je neersteken, ik ga je neersteken”

en door zich uit de greep van die [naam 3] los te rukken;

2.

op 30 september 2020 te Amsterdam, een geldbedrag van 80,09 euro, dat aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [naam 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag van 80,09 euro onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een gestolen pinpas, tot het gebruik waarvan hij, verdachte, niet gerechtigd was;

3.

op 21 september 2020 te Amsterdam, een geldbedrag van 186,65 euro, dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam 12] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag van 186,65 euro onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een gestolen pinpas, tot het gebruik waarvan hij, verdachte, niet gerechtigd was;

zaak C
op 14 mei 2020 te Amsterdam, garnalen, toebehorende aan de Albert Heijn (vestiging Haarlemmerplein), heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
zaak D
op 11 mei 2021 te Amsterdam een laptop en een laptoptas en een portemonnee met inhoud (een rijbewijs, een kentekenbewijs, twee pinpassen van de Rabobank, twee pinpassen van de ABN AMRO bank, vijftig euro contant geld en een staatslot) en een geldbedrag van 33,07 euro (gepind van de Rabobank-rekening) en een geldbedrag van 25,46 euro (gepind van de ABN AMRO-rekening), toebehorende aan [naam 7] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen

terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen laptop en laptoptas en portemonnee met inhoud onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming, en

terwijl verdachte dat weg te nemen voornoemde geldbedrag van 33,07 euro en voornoemd geldbedrag van 25,46 euro onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten voornoemde gestolen pinpassen, tot het gebruik waarvan hij, verdachte, niet gerechtigd was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank baseert haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen staan. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van drie jaren. Gedurende deze proeftijd moet verdachte zich houden aan de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden.
8.2
Standpunt van raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij op het moment van de uitspraak reeds in voorarrest heeft gezeten. De raadsman heeft gewezen op de moeilijke gebeurtenissen die verdachte in het verleden heeft meegemaakt, zijn hardnekkige drugsverslaving en zijn motivatie om de juiste weg in te slaan. De behandeling van verdachte (in het kader van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden) moet zo spoedig mogelijk starten omdat verdachte op dit moment zeer gemotiveerd is om aan zijn problemen te werken.
Een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf is daarom onwenselijk.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de duur en hoogte daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een groot aantal (pogingen tot) diefstallen gepleegd, waarbij hij vaak op zeer brutale wijze te werk is gegaan. Zo is hij de kamer van een dame ( [naam 1] ) in een zorginstelling voor senioren binnengedrongen en is hij na betrapping weggerend met haar oorbellen. Ook heeft hij een ladder tegen de woning van aangeefster [naam 2] gezet, is hij naar boven geklommen en heeft hij vervolgens zijn hand door het openstaande keukenraam gestoken. Daarnaast heeft verdachte aangeefster [naam 3] veel angst aangejaagd door plotseling in haar woning te staan en haar – nadat hij door haar was betrapt – te bedreigen met (onder andere) een schroevendraaier. Verdachte heeft de slachtoffers door zijn handelen ook veel economische schade toegebracht. Al deze feiten rechtvaardigen op zichzelf – en zeker in onderlinge samenhang bezien – een (langdurige) onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Uit een verdachte betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie (strafblad) van
18 november 2021 blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens (winkel)diefstallen.
De rechtbank heeft ook de rapportages van de reclassering van 26 april 2021, 29 november 2021 en 1 februari 2022 gelezen. Uit deze rapportages blijkt – kort gezegd – dat de reclassering een klinische behandeling noodzakelijk acht om de kans op recidive te verminderen. De uitkomsten van verdiepingsdiagnostiek hebben geleid tot een indicatie klinische behandeling gericht op verslavingsproblematiek en onderliggende problematiek. Verdachte is op dit moment abstinent, maar er bestaat een groot risico op terugval in middelengebruik wanneer verdachte in vrijheid zijn opname zal moeten afwachten. De opname zal dus moeten aansluiten op de huidige detentie van verdachte.
In het geval van een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, waaronder opname in een zorginstelling en het meewerken aan een ambulante behandeling.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 2 februari 2022 verklaard dat hij zich bewust is van de grote negatieve invloed die verdovende middelen op zijn gedrag hebben en dat hij gemotiveerd is om mee te werken aan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van drie jaren. Nu de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie, is het onvoorwaardelijke gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf iets minder lang dan door de officier van justitie is gevorderd. Het voorstel van de raadsman – om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest – doet onvoldoende recht aan de ernst en de omvang van de feiten.
Het voorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf moet worden gezien als een forse stok achter de deur, om te voorkomen dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. Tijdens de proeftijd dient verdachte zich te houden aan de bijzondere voorwaarden die zijn geadviseerd door de reclassering en die hierna in het dictum staan vermeld. De rechtbank spreekt de hoop uit dat verdachte het gebruik van verdovende middelen nu voor eens en altijd achter zich laat.

9.Benadeelde partijen

9.1
De vordering van de benadeelde partij Spaces Amstel (zaak A, feit 2)
De benadeelde partij Spaces Amstel heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door het indienen van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van een aan verdachte in zaak A onder 2. ten laste gelegd en bewezenverklaard feit.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich – vanwege de door hem bepleite vrijspraak – primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat de vordering moet worden afgewezen omdat niet kan worden vastgesteld dat [naam 14] (in het voegingsformulier onder 1c genoemd als ‘vertegenwoordiger’) en [naam 15] (die het voegingsformulier heeft ondertekend) door Spaces gemachtigd zijn om een vordering tot schadevergoeding in te dienen.
De rechtbank volgt de raadsman in zijn subsidiaire standpunt. Er bestaat onvoldoende duidelijkheid over de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [naam 15] , indiener en ondertekenaar van het voegingsformulier. Het dossier bevat geen bijzondere schriftelijke volmacht zoals bedoeld in art 51c, derde lid van het Wetboek van Strafvordering. Ook overigens kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen dat [naam 15] kennelijk bevoegd is om namens Spaces op te treden.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank de benadeelde partij Spaces Amstel niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering. Het toelaten van nadere bewijslevering zou immers betekenen dat de behandeling van de strafzaak zou moeten worden aangehouden, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.2
De vordering van benadeelde partij [naam 3] (zaak B, feit 1)
De benadeelde partij [naam 3] heeft een voegingsformulier ingevuld waarin zij schrijft dat zij de gestolen goederen terug wil en dat zij graag met een psycholoog wil praten. Zij heeft geen schadebedrag ingevuld. Ter terechtzitting van 2 februari 2022 heeft [naam 3] desgevraagd verklaard dat zij de goederen inmiddels terug heeft en dat zij inderdaad geen schadevergoeding wenst te ontvangen. Om die reden zal de rechtbank de vordering van [naam 3] afwijzen.
9.3
De vordering van benadeelde partij [naam 5] (zaak B, feit 2)
De benadeelde partij [naam 5] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door het indienen van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte in zaak B onder 2. ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank stelt vast dat het voegingsformulier niet is ondertekend. De rechtbank zal benadeelde partij [naam 5] dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu de vordering niet op de voorgeschreven wijze is ingediend.
9.4
De vordering van benadeelde partij [naam 7] (zaak D)
De vordering
De benadeelde partij [naam 7] vordert € 787,52 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich – vanwege de door hem bepleite vrijspraak – primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat enkel de gevorderde bedragen van € 29,99 (de laptoptas) en € 58,53 (de gepinde geldbedragen) kunnen worden toegewezen.
Het gevorderde bedrag van € 699,- voor de laptop moet worden afgewezen, aangezien de in het proces-verbaal van relaas en de op de factuur van de Mediamarkt genoemde serienummers niet met elkaar overeenkomen.
Beoordeling door de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak D bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank wijst de vordering voor wat betreft de laptoptas en de gepinde geldbedragen integraal toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Met de officier van justitie overweegt de rechtbank dat het verschil tussen de serienummers gelegen moet zijn in het feit dat verdachte een nieuwe, andere laptop (met een ander serienummer) heeft gekocht, ter vervanging van de gestolen laptop. De kosten van de laptop komen in beginsel voor toewijzing in aanmerking. Nu er echter onvoldoende informatie bekend is over de ouderdom – en daarmee de waarde en de jaarlijkse afschrijving – van de weggenomen laptop, zal de rechtbank het toe te wijzen bedrag naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 350,-.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank in totaal een bedrag van € 438,52 zal toewijzen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam 7] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak D bewezen geachte is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 438,52 (vierhonderd achtendertig euro en tweeënvijftig cent).

10.Afwijzing vordering tot tenuitvoerlegging

Bij de stukken bevindt zich de op 3 juli 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/271069-19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d.
5 december 2019 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 10 uren niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift van 3 januari 2020 waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen. Nu de rechtbank aan verdachte in het onderhavige vonnis een (deels onvoorwaardelijke) gevangenisstraf van lange duur heeft opgelegd en verdachte zich in een zorginstelling zal moeten laten opnemen, acht de rechtbank de tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke taakstraf van 10 uren niet opportuun.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
De rechtbank verklaart de volgende in zaak A ten laste gelegde feiten niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij:
- feit 1: diefstal van goederen toebehorende aan Inwijs B.V.;
- feit 1: diefstal van goederen toebehorende aan het Montessori Lyceum te Amsterdam;
- feit 2: poging tot diefstal van goederen toebehorende aan Lyceo;
- feit 3: diefstal van goederen toebehorende aan Jones Day Amsterdam.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zaak A, feit 1(slachtoffers: Parnassus Fietsen, CFF Communications en [naam 1] ):
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming en/of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd;
en
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
zaak A, feit 2(slachtoffers: [naam 2] en Spaces Amsterdam):
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak of inklimming, meermalen gepleegd;
zaak B, feit 1:
diefstal, gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen
personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
zaak B, feiten 2 en 3: telkens:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd;
zaak C:
diefstal;
zaak D:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming
en
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
12 (twaalf) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegdzal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:

1. Meldplicht bij reclassering

Veroordeelde meldt zich bij Reclassering Inforsa op het adres Vlaardingenlaan 5 te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.

2. Opname in een zorginstelling

Veroordeelde laat zich opnemen in de [naam instelling] (Tactus Verslavingszorg) of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zodra er plek is. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.

3. Ambulante behandeling

Veroordeelde laat zich behandelen door het Forensisch Ambulante Zorg (FAZ) Forensisch Ambulante Zorg (FAZ) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering.
De behandeling start na aanmelding. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.

4. Meewerken aan schuldhulpverlening

Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.

5. Meewerken aan middelencontrole

Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van heroïne en cocaïne om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.

6. Daginvulling

Veroordeelde werkt mee aan het verkrijgen en behouden van een zinvolle daginvulling.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Vordering van benadeelde partij Spaces Amstel (zaak A, feit 2)
Verklaart de benadeelde partij Spaces Amstel
niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding.
Vordering van benadeelde partij [naam 3] (zaak B, feit 1)
Wijst afde vordering van benadeelde partij [naam 3] .
Vordering van benadeelde partij [naam 5] (zaak B, feit 2)
Verklaart de benadeelde partij [naam 5]
niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding.
Vordering van benadeelde partij [naam 7] (zaak D)
Wijst de vorderingvan de benadeelde partij [naam 7]
toetot een bedrag van
€ 438,52 (vierhonderd achtendertig euro en tweeënvijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 mei 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Veroordeelt verdachte aan [naam 7] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige
niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [naam 7] , te betalen de som van € 438,52 (vierhonderd achtendertig euro en tweeënvijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 mei 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 8 (acht) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/271069-19.
Voorlopige hechtenis in zaak B
Heft ophet geschorste bevel voorlopige hechtenis in zaak B.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 februari 2022.