ECLI:NL:RBAMS:2022:572

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
RK 21/4910
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding voor kosten van rechtsbijstand en verzoekschrift op basis van artikel 530 Sv

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, uitgesproken op 27 januari 2022, is het verzoek van de verzoeker op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) toegewezen. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. J. de Vries, had verzocht om een schadevergoeding voor de kosten van rechtsbijstand en de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van in het oog springende bovenmatigheid in de opgegeven kosten. De procesgang begon met de indiening van het verzoekschrift op 8 september 2021, waarna het Openbaar Ministerie op 29 september 2021 zijn standpunt kenbaar maakte. De verzoeker was niet verschenen in de openbare raadkamer, maar zijn raadsman heeft de zaak toegelicht. De rechtbank concludeerde dat de kosten die door de raadsman zijn gedeclareerd, gerechtvaardigd waren, gezien de omstandigheden van de zaak en de tijd die het Openbaar Ministerie nodig had om te reageren. De rechtbank kende een vergoeding toe van € 3.359,50 voor de kosten van de raadsman en € 680,- voor de kosten van het verzoekschrift. Tevens werd opgemerkt dat er geen actuele informatie beschikbaar was over eventuele openstaande geldboetes van de verzoeker, wat de beslissing om de vergoeding toe te kennen verder ondersteunde. De beschikking is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor zowel de verzoeker als de officier van justitie.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/217063-21
RK: 21/4910
Beschikking op het verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman,
mr. J. de Vries, [kantooradres] .
verzoeker.

De procesgang

Het verzoekschrift is op 8 september 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 29 september 2021 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 27 januari 2022 de raadsman en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.
Verzoeker is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

De inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt daarnaast tot het toekennen van een vergoeding van € 3.359,50 voor de kosten van de raadsman en € 680,- voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
In raadkamer heeft de raadsman ter aanvulling op het verzoekschrift en naar aanleiding van het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – kort samengevat – het volgende aangevoerd. Deze zaak heeft, hoewel het een eenvoudige zaak betrof, geruime tijd geduurd, in welke periode de raadsman rechtsbijstand heeft verleend. Over de voortgang van de zaak heeft hij correspondentie gevoerd met het Openbaar Ministerie en daarvan heeft hij verzoeker op de hoogte gehouden. Dat laatste behoort tot zijn verplichtingen als advocaat. Deze kosten lopen ook op omdat het Openbaar Ministerie het zo druk heeft en haar zaken niet op orde heeft, en het soms lange tijd duurt voor hij wordt doorverbonden. De raadsman is van mening dat, daarbij gelet op de marginale toetsing, hij een redelijk uurtarief hanteert, hij het verzoek inzichtelijk heeft gemaakt en er gronden van billijkheid zijn om de gevraagde kosten die zijn gemaakt voor de verrichte werkzaamheden toe te wijzen.
De raadsman verzoekt de verzochte verrekening met eventuele openstaande geldboetes af te wijzen, nu een actueel overzicht ontbreekt en verzoeker niet iemand is die zijn geldboetes niet betaald.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – met verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen het toekennen van de standaardschadevergoeding zoals die is verzocht. De raadsman heeft 6.06 uur gedeclareerd in verband met correspondentie met het Openbaar Ministerie over de voortgang van de zaak. De officier van justitie vindt dat een derde daarvan, te weten 4.04 uur, voor vergoeding in aanmerking kan komen. Een deel van de correspondentie heeft te maken met onvrede van de raadsman over de antwoorden die hij van de zaaksofficier van justitie kreeg. De officier van justitie acht geen gronden van billijkheid aanwezig om alle gedeclareerde kosten te vergoeden. De zaak tegen verzoeker was niet ingewikkeld. De ingewikkeldheid zat in het feit dat er meer personen bij deze zaak betrokken waren en waardoor het langer heeft geduurd.
In raadkamer heeft de officier van justitie ten aanzien van eventuele verrekening op grond van artikel 534 lid 3 Sv met bedragen die in het overzicht van het CJIB zouden staan vermeld, zich op het standpunt gesteld dat die niet behoeft plaats te vinden omdat een actueel overzicht ontbreekt.

De beoordeling

Verzoeker is op verhoord naar aanleiding van verdenking vervaardigen softdrugs.
De officier van justitie heeft de strafzaak tegen verzoeker onvoorwaardelijk is geseponeerd en dat bij brief van 13 augustus 2021 aan hem meegedeeld.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan op verzoek van de gewezen verdachte op grond van artikel 530 lid 2 Sv, aan hem, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade, die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsman.
Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
Op grond van artikel 534 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoeker is op 13 augustus 2021 onvoorwaardelijk geseponeerd. Een onvoorwaardelijk sepot dient te worden aangemerkt als een ‘einde zaak’ in de zin van artikel 533 en 530 Sv.
Het verzoek is tijdig ingediend.
De rechtbank kan uit de mailwisseling die tussen de raadsman en het Openbaar Ministerie heeft plaatsgevonden over de voortgang van de zaak niet afleiden dat de mails van de raadsman niet in redelijkheid verzonden zijn. Het is aan het Openbaar Ministerie om de samenhang in een zaak waarbij meerdere personen betrokken zijn te bepalen en aan te geven dat een eenvoudige zaak daardoor langer duurt dan wellicht wenselijk is. Het heeft een hele tijd geduurd voor dat het Openbaar Ministerie inhoudelijk heeft gereageerd. De rechtbank ziet dan ook niet dat deze mailwisseling op onjuiste wijze heeft plaatsgevonden, en acht daarom, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsman. De opgegeven kosten worden gestaafd door de overgelegde urenspecificaties en declaraties en er is geen sprake van een in het oog springende bovenmatigheid. De gevraagde vergoeding zal dan ook worden toegekend.
De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen.
Ten aanzien van het verrekenen ex artikel 534 lid 3 Sv
Uit het CJIB overzicht van 1 oktober 2021 blijkt dat er bij verzoeker nog een boete openstond met de vervaldatum van 5 november 2021. Een actueler overzicht was ten tijde van de zitting niet voorhanden en de raadsman kon ten aanzien van deze boete geen verdere informatie verstrekken. Na de zitting heeft de rechtbank de beschikking gekregen over een actueel overzicht van 25 januari 2022 waaruit niet blijkt van verschuldigde geldsommen, tot betaling waarvan de verzoeker bij onherroepelijk geworden vonnis of arrest in een strafzaak is veroordeeld of tot betaling waartoe de verzoeker op grond van een jegens hem uitgevaardigde, onherroepelijk geworden strafbeschikking verplicht is.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 3.359,50 (drieduizend driehonderdnegenenvijftig euro en vijftig eurocent) voor de kosten van de raadsman.
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 680,- (zeshonderdtachtig euro) voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Deze beslissing is gegeven door
mr. H.E. Hoogendijk, rechter,
in tegenwoordigheid van A. Gordon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2022.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open, voor de officier van justitie binnen veertien dagen
en voor verzoeker binnen een maand na betekening van deze beschikking,
in te stellen ter griffie van deze rechtbank.
De rechtbank Amsterdam, enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 4.039,50 (vierduizend en negenendertig euro en vijftig eurocent) op IBAN-nummer [IBAN-nummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Meijering Van Kleef Ficq & Van der Werf Advocaten, onder vermelding van vergoeding 533 en 530 Sv, inzake: [kenmerk] .
Aldus gedaan op 27 januari 2022
door mr. H.E. Hoogendijk, rechter.