ECLI:NL:RBAMS:2022:5685

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
AMS 22/2196
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een handhavingsverzoek inzake parkeerovertredingen in Amsterdam-Noord

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Amsterdam het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhavend op te treden tegen parkeeroverlast in zijn woonwijk. Eiser, woonachtig in Amsterdam-Noord, heeft op 30 juni 2021 een handhavingsverzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat dit verzoek heeft afgewezen. Eiser heeft vervolgens bezwaar aangetekend en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, dat door de voorzieningenrechter op 16 juni 2022 is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2022 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van het college aanwezig waren.

De rechtbank overweegt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het handhavend optreden niet nodig was. Eiser heeft aangegeven dat er sprake is van parkeeroverlast door voertuigen van buitenaf, en dat het college niet adequaat heeft gehandeld. De rechtbank stelt vast dat het college niet op alle onderdelen van het handhavingsverzoek heeft gereageerd en dat de controles die zijn uitgevoerd niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit op drie punten onvoldoende gemotiveerd is en verklaart het beroep gegrond.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het college opnieuw controles moet uitvoeren. Eiser's verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, omdat hij niet heeft aangetoond dat de schade aan zijn velgen het gevolg is van de afwijzing van zijn handhavingsverzoek. De rechtbank bepaalt dat het college het griffierecht aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/2196

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] , uit Amsterdam, eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam(het college),
(gemachtigde: M. al Idrissi al Berkani).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhavend op te treden tegen de parkeeroverlast en parkeerovertredingen in zijn woonwijk.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 30 juni 2021 afgewezen. Eiser heeft hangende het bezwaar een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Met het ongedateerde besluit op het bezwaar van eiser (het bestreden besluit) is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is daarna voortgezet als een verzoek hangende beroep. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 16 juni 2022 het verzoek afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [de persoon 1] , [de persoon 2] en de gemachtigde van het college.

Overwegingen

De aanleiding
1. Eiser woont aan de [adres 1] in de [locatie] in Amsterdam-Noord. In die buurt gelden geen parkeerbeperkingen, zoals een vergunningsplicht of een blauwe zone. Volgens eiser is sprake van parkeerproblematiek en hij wil dat het college hiertegen handhavend optreedt.
2.1.
Met het primaire besluit heeft het college aan eiser laten weten dat het college niet handhavend zal optreden. Volgens het college is het verzoek om tegen de algemene parkeeroverlast op te treden onvoldoende concreet. Voor zover eiser vraagt om op te treden tegen hinderlijk of langdurig geparkeerde voertuigen wijst het college erop dat 14, 15, 16 en 21 juni 2021 is gecontroleerd, maar dat geen parkeeroverlast is geconstateerd, geen fout geparkeerde voertuigen zijn waargenomen en geen voertuigen zijn aangetroffen die al een aanzienlijke tijd in de wijk geparkeerd staan.
2.2.
In het bestreden besluit stelt het college zich op het standpunt dat terecht op een deel van het verzoek om handhaving geen besluit is genomen. Het bezwaar is voor dat deel niet-ontvankelijk, bij gebrek aan een onderliggend besluit. Voor het andere deel heeft het college geconcludeerd dat het verzoek terecht is afgewezen omdat geen overtredingen zijn geconstateerd en dat het bezwaar in zoverre ongegrond is.
3.1.
Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij voert, samengevat, aan dat het college tot op de dag van vandaag niet goed handhaaft op parkeerovertredingen in zijn wijk, ondanks de wettelijke plicht en toezeggingen daartoe. Volgens eiser verandert de wijk in een parkeerplaats voor mensen van buitenaf, met veel overlast en gevaar tot gevolg. Eiser betwist dat de controles die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit op een zorgvuldige manier hebben plaatsgevonden. Daar komt volgens hem bij dat het college slechts op een gedeelte van het handhavingsverzoek beslist heeft. Eiser is verder verbolgen over de communicatie met het college. Volgens eiser weigert het college om met hem in gesprek te gaan over de verkeersproblematiek en negeert het zijn meldingen, ook al neemt hij daarin een concrete melding met foto en omschrijving op.
3.2.
Eiser wenst excuses van het college en een oplossing voor het probleem, welke vorm dat ook aanneemt: meer handhaving, een blauwe zone zoals in andere wijken, of een wijkafsluiting waar nodig. Daarnaast eist hij een materiële schadevergoeding van € 423,50 voor schade aan zijn velgen die hij ten gevolge van de parkeerovertredingen heeft geleden en een billijke vergoeding voor het negeren van de overlast die hij al vier jaar ervaart.
4. Het college stelt zich op het standpunt dat volledig is beslist op het handhavingsverzoek van eiser, voor zover dit voldoende concreet was. Hij weerspreekt dat er niets wordt gedaan aan het probleem; het college erkent het probleem en heeft sinds de voorlopigevoorzieningenprocedure de handhaving geïntensiveerd, maar het college heeft geen oneindige handhavingscapaciteit en kan niet zomaar blauwe zones of wijkafsluitingen bewerkstelligen. Tegelijkertijd onderstreept het college ook dat het enkele feit dat eiser een situatie ervaart als overlast, niet betekent dat het college handhavend kan optreden. Daarvoor is namelijk een overtreding in de zin van de Algemene plaatselijke verordening nodig. Dit geldt bijvoorbeeld op de [straat 1] , waar niet opgetreden kan worden tegen geparkeerde auto’s die de weg doen versmallen.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank beoordeelt hierna de afwijzing van het handhavingsverzoek. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
6.1.
De rechtbank overweegt dat zij hier als bestuursrechter slechts een oordeel kan vellen over de door eiser ervaren parkeeroverlast, voor zover dat binnen de perken van het bestreden besluit valt. Het bestreden besluit is in de systematiek van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) namelijk de hoeksteen van de procedure. Het hier bestreden besluit is op zijn beurt begrensd door de materie van het handhavingsverzoek van 5 mei 2021, het primaire besluit van 30 juni 2021 en het bezwaar van 4 juli 2021. Deze uitspraak betreft dan ook slechts de concrete meldingen van overlast en de concrete beslissing van het college om daar destijds niet op te handhaven.
6.2.
Dit houdt in dat een deel van de argumenten en verzoeken van eiser buiten de omvang van dit geding vallen, zoals het al dan niet instellen van een blauwe zone, periodieke wijkafsluitingen, de door eiser van het college gewenste excuses en alles met betrekking tot structurele handhaving. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor eisers langlopende en diepe frustratie met betrekking tot de parkeeroverlast, is een gang naar de bestuursrechter voor deze doelen hier staatsrechtelijk niet de juiste weg. Voor zover eiser het voornoemde alsnog wil bereiken, zal hij zich bijvoorbeeld politiek moeten verenigen in buurtverband.
7.1.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat het bestreden besluit op een drietal punten onvoldoende gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig voorbereid is. Dit betekent dat het beroep gegrond is. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
7.2.
Eisers handhavingsverzoek bestaat volgens hem uit een vijftal onderdelen die zien op de [straat 2] , [straat 1] , [straat 3] , [straat 4] , [straat 5] , [straat 6] , [straat 7] en het [straat 8] :
1) het neerzetten van hobbycampers voor langere periode;
2) het parkeren van grote bedrijfswagens;
3) het parkeren van oude dieselauto’s;
4) het foutief parkeren van auto's specifiek langs de [straat 1] waardoor deze versmalt;
5) het langdurig parkeren van buitenlandse auto's.
7.3.1.
In het bestreden besluit schrijft het college:
‘Bezwaarde geeft in zijn verzoek om handhaving aan dat hij in de straat waar hij woont, parkeeroverlast ondervindt van auto’s van parkeertoeristen, bedrijven en camperhobbyisten. De commissie is het met u eens dat dit deel van het verzoek onvoldoende concreet is. Bezwaarde geeft aan dat hij overlast ondervindt van de parkeersituatie in algemene zin. Hij verzoekt om handhaving in zijn algemeenheid tegen auto’s van parkeertoeristen, bedrijven en camperhobbyisten ten aanzien van de hele woonwijk.’
7.3.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder verwijst naar de zinsnede in eisers handhavingsverzoek ‘Ik ondervind overlast van Parkeeroverlast. De overlast bestaat uit auto's van parkeertoeristen, bedrijven en campeerhobbyisten. Ik woon in de straat waar ik mijn auto niet kwijt kan.’ Dit is een concluderende alinea na een weergave onder de kop ‘Feitelijke situatie’ waaruit de vijf concrete onderdelen van zijn handhavingsverzoek volgen. Daarna onder de kop ‘Verzoek’ schrijft eiser ‘Ik verzoek u dan ook om handhavend op te treden tegen deze illegale situaties zodat er een eind komt aan de overlast die ik ondervind.’
7.3.3.
Niet in geschil is dat een verzoek om handhaving voldoende concreet moet zijn om te kwalificeren als aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Zoals eiser al vanaf het bezwaar heeft aangegeven, heeft hij de concrete (gestelde) overtredingen waar hij handhavend optreden tegen wenst, gespecificeerd onder de kop ‘Feitelijke situatie’. Eiser heeft de door het college aangehaalde algemene delen van het handhavingsverzoek dan ook nooit bedoeld als concreet handhavingsverzoek. Het college heeft daarom ten onrechte het bezwaar gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat eiser handhaving wenste op het algemene deel van het handhavingsverzoek.
7.4.
Het college heeft verder desgevraagd op zitting bevestigd dat naar de letter in de besluitvorming niet wordt gerept over controles op oude diesels en de parkeersituatie aan de [straat 1] , maar stelt dat de toezichthouders hier wel degelijk bij hun controles in juni 2021 acht op hebben geslagen. Verder heeft het college toegelicht dat de versmalling van de [straat 1] door geparkeerde auto’s geen overtredingen oplevert, maar een probleem is voor de wegbeheerder. Het bestreden besluit moet dan ook volgens hem zo worden gelezen dat op dit vlak evenmin overtredingen zijn vastgesteld.
7.5
Hoewel het college de gestelde onrechtmatigheid van de parkeersituatie aan de [straat 1] in beroep heeft toegelicht, acht de rechtbank het ontbreken van enige toelichting hierop in de bestuurlijke fase een motiveringsgebrek.
7.6.
Dat de toezichthouders ook zouden hebben gecontroleerd op oude dieselauto’s in het kader van de handhaving van de milieuzone, kan de rechtbank tot slot niet rijmen met het in het bestreden besluit weergegeven bericht van mevrouw Bijlmakers. Over de verrichte handhavingsactiviteiten schrijft zij ‘Er is naar aanleiding van het handhavings-verzoek een aantal gerichte controles uitgevoerd. Daarbij is gelet op voertuigen die hinderlijk geparkeerd staan.’, waarna dit toegelicht wordt aan de hand van APV-artikelen die raken aan hinderlijk geparkeerde voertuigen. Hier leidt de rechtbank uit af dat geen controles in het kader van de handhaving van de milieuzone hebben plaatsgevonden. Zodoende heeft het college niet de benodigde feitelijke kennis vergaard om zich op het standpunt te kunnen stellen dat deze overtredingen niet aanwezig waren op de desbetreffende controlemomenten in juni 2021.
8. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af. Eiser heeft niet onderbouwd dat de schade aan zijn velgen het gevolg is geweest van de afwijzing van zijn handhavingsverzoek noch dat deze schade redelijkerwijs toe te rekenen is aan het college. Ten aanzien van het verzoek om immateriële schadevergoeding vanwege de geleden overlast geldt hetzelfde, maar daar komt nog eens bij dat de schade zelf evenmin objectief onderbouwd is.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Gelet op het feit dat het college niet heeft gecontroleerd op de aanwezigheid van oude dieselauto’s die de milieuzone overtreden en het feit dat eiser gemotiveerd betoogt dat de problematiek tot op de dag van vandaag voortduurt, acht de rechtbank het noodzakelijk dat het college ter voorbereiding op het nieuwe besluit opnieuw minstens vier controles uitvoert. In het belang van de finaliteit en gelet op de door eiser geschetste aard van de problematiek, acht de rechtbank het tevens noodzakelijk dat de controles ditmaal ook overdags plaatsvinden. De rechtbank ziet geen aanleiding om hier een dwangsom aan te verbinden of een voorlopige voorzienig te treffen, zoals verzocht door eiser.
10. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht voor deze beroepsprocedure aan eiser vergoeden. Anders dan eiser wenst, kan een vergoeding van het griffierecht voor de voorlopigevoorzieningenprocedure niet meer aan de orde komen in deze beroepsprocedure.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, rechter, in aanwezigheid van mr. G.J. Tingen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.