ECLI:NL:RBAMS:2022:5677

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
C/13/721937 / KG ZA 22/748
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van dwangsommen in kort geding met betrekking tot bel- en informatieregeling en terugbetaling van geïncasseerde dwangsommen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, heeft de voorzieningenrechter op 28 september 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, waarbij de vrouw de man had aangeklaagd over de uitvoering van een eerder vonnis van 20 januari 2022. Dit vonnis bevatte veroordelingen aan de vrouw met betrekking tot de zorg- en contactregeling met hun kinderen, alsook de verplichting om informatie te verstrekken aan de man. De vrouw vorderde in het kort geding onder andere dat de dwangsommen die de man had aangezegd, vervallen verklaard zouden worden, en dat hij een bedrag van € 2.035,96 aan haar zou terugbetalen, dat hij eerder had geïncasseerd.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de man misbruik maakte van zijn bevoegdheid om dwangsommen te incasseren, omdat de vrouw in wezen voldeed aan de informatieplicht, ook al was zij soms enkele uren of dagen te laat. De voorzieningenrechter schorste de tenuitvoerlegging van de dwangsommen die verband hielden met de bel- en informatieregeling, en veroordeelde de man om het geïncasseerde bedrag terug te betalen aan de vrouw. De rechter benadrukte dat de uitvoering van de veroordelingen in het belang van de kinderen moest zijn en dat de dwangsommen in dit geval disproportioneel waren. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/721937 / KG ZA 22/748 EAM/MAH
Vonnis in kort geding van 28 september 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres bij dagvaarding van 5 september 2022,
advocaat mr. T. van Uden te Amsterdam
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Op de zitting van 14 september 2022 waren partijen aanwezig. De vrouw werd bijgestaan door haar advocaat en een tolk Frans, S. Detonnac. Namens de Raad voor de Kinderbescherming was dhr. [naam] aanwezig.
1.2.
De vrouw heeft de vordering zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. De man heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben schriftelijke stukken ingediend. De vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming heeft het woord gevoerd.
1.3.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft (na een tussenvonnis van 30 november 2021) bij eindvonnis van 20 januari 2022 beslist, voor zover relevant:
“5.1. veroordeelt de vrouw tot hervatting en nakoming, onder regie van Jeugdbescherming Amsterdam, van de zorg- en contactregeling zoals opgenomen in het ouderschapsplan dat deel uitmaakt van de beschikking van 25 november 2020, met dien verstande dat het eerstvolgende omgangsmoment van de man met de kinderen zal zijn zondag 23 januari 2022 van 10:00 uur tot 18:00 uur en zo verder elke zondag,
5.2.
veroordeelt de vrouw tot onvoorwaardelijke medewerking, met ingang van woensdag 26 januari 2022, aan belcontact tussen de man en de kinderen op woensdagmiddag op de door Jeugdbescherming Amsterdam te bepalen tijden en wijze,
5.3.
veroordeelt de vrouw om, uiterlijk met ingang van een week na dit vonnis, eenmaal per 14 dagen aan de man een e-mail te sturen met daarin alle belangrijke aangelegenheden die de kinderen betreffen, waaronder hun ontwikkeling, hun gezondheid, de schoolgang en prestaties, sport en overige hobby's, hun vriendjes en vriendinnetjes en hun algemene welzijn,
5.4.
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere keer dat zij niet aan een van de in 5.1 tot en met 5.3 uitgesproken veroordelingen voldoet, tot een maximum van (in totaal) € 10.000,00 is bereikt,
(…)”.
2.2.
Tegen het vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
2.3.
De man heeft op 8 februari, 28 maart, 13 mei, 5 en 30 augustus 2022 dwangsommen laten aanzeggen aan de vrouw, omdat zij zich niet aan de veroordelingen onder 5.2 en 5.3 van het vonnis van 20 januari 2022 zou hebben gehouden.
2.4.
Op 31 maart 2022 heeft de man executoriaal derdenbeslag onder de werkgever van de vrouw laten leggen. Inmiddels is tenminste € 2.035,69 geïncasseerd.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert, kort gezegd:
a. a) vast te stellen op welke wijze de in het vonnis van 20 januari 2022 onder 5.3 opgenomen 14 dagen termijn feitelijk dient te worden geïnterpreteerd;
b) de in dat vonnis onder 5.4 opgenomen veroordeling tot betaling van een dwangsom vervallen te verklaren;
c) de aanzeggingen van dwangsommen van 8 februari, 28 maart
,13 mei, 5 augustus 2022 en eventuele toekomstige aanzeggingen vervallen te verklaren;
d) de man te veroordelen om aan de vrouw binnen vier weken na vonnisdatum € 2.035,96 terug te betalen;
e) de man te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het geschil draait om de vraag of de man terecht dwangsommen heeft aangezegd en geïncasseerd wegens overtreding door de vrouw van de bel- en informatieregeling, zoals opgenomen onder 5.2 en 5.3 van het vonnis van 20 januari 2022. In een executiegeschil als dit, waarbij het erom gaat of dwangsommen zijn verbeurd omdat een veroordeling niet of niet voldoende zou zijn nageleefd, moeten de handelingen die zijn verricht ter uitvoering van het vonnis worden getoetst aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij gaat het om het doel en de strekking van de veroordeling, waarbij die veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Verder moet worden bedacht dat een dwangsom is bedoeld als een dwangmiddel (prikkel) om uitvoering te geven aan een rechterlijke uitspraak en steeds in die context moet worden bezien.
4.2.
Het vonnis van 20 januari 2022 is uitgangspunt. Op grond van de daarin opgenomen veroordeling onder 5.3 moet de vrouw eenmaal per 14 dagen aan de man een e-mail sturen met informatie over de kinderen. De eerste keer uiterlijk op 27 januari, de tweede op 10 februari, de derde op 24 februari 2022, en zo verder.
4.3.
In de aanzeggingen van de dwangsommen staat niet waaruit de overtredingen precies bestaan, maar uit door de man overgelegde correspondentie tussen partijen maakt de voorzieningenrechter op dat volgens de man het eerste verslag door de vrouw aan hem is gestuurd op 2 februari 2022 en het tweede op 16 februari 2022. Verder zou het verslag van 5 mei pas op 6 mei 2022 zijn ontvangen en het verslag van 30 juni pas op 1 juli 2022. De man vindt dat de vrouw willens en wetens vaak te laat is met de verslagen om de man te pesten en dat hij daarom de dwangsommen terecht heeft geïncasseerd.
4.4.
De vrouw erkent dat zij wel eens wat te laat is met de verslagen doordat het haar soms een beetje boven het hoofd groeit als alleenstaande werkende moeder van drie kinderen in de leeftijd van 6 tot 13 jaar, maar zij ontkent stellig dat het pestgedrag is. Zij stelt dat de man het vonnis te strikt interpreteert, dat de dwangsommen haar veel (financiële) stress bezorgen, dat het de onderlinge verhoudingen niet ten goede komt als er steeds een deurwaarder op de stoep staat en dat een en ander ook schadelijk is voor de kinderen. Ook het OKT, Jeugdbescherming en de Raad voor de Kinderbescherming vinden dat de dwangsom van tafel moet, aldus de vrouw.
4.5.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de vrouw het vonnis van 20 januari 2022 dient na te komen. Duidelijk is dat zij sinds het vonnis ongeveer elke twee weken een verslag over de kinderen naar de man stuurt. Niet gebleken is dat de verslagen inhoudelijk niet aan de maat zouden zijn. Aldus is het doel van de in het vonnis opgelegde informatieplicht in essentie bereikt. Volgens de vrouw vinden het OKT, Jeugdbescherming en de Raad voor de Kinderbescherming dat ook en dat is door de man niet overtuigend weersproken. Dat de vrouw soms enkele uren of dagen te laat is met het verslag is naar de letter een overtreding van het vonnis, maar het is, gelet op het doel van de informatieregeling en de onder 4.1 vermelde toetsingsmaatstaf en het belang van de kinderen, in dit geval disproportioneel en niet effectief om voor deze relatief kleine termijnoverschrijdingen dwangsommen te incasseren.
4.6.
Wat de onder 5.2 van het vonnis vastgelegde belregeling betreft stelt de vrouw dat de belafspraak na tussenkomst van het OKT (de heer Kok) is vastgesteld op woensdag 19:00 uur en dat dit al een tijd goed loopt. Dat is door de man niet (afdoende) tegengesproken. Het lijkt erop dat er aan beide zijden enige opstartproblemen en/of onduidelijkheden waren, maar ook daarvoor geldt dat dat in dit geval, gelet op het doel van de belregeling en de onder 4.1 vermelde toetsingsmaatstaf en het belang van de kinderen, niet het aanzeggen en incasseren van dwangsommen rechtvaardigt.
4.7.
Daarbij is van belang dat de Raad voor de Kinderbescherming ter zitting heeft verklaard dat de wijze waarop de man de dwangsom-veroordelingen ten uitvoer legt niet in het belang is van de kinderen.
4.8.
De voorzieningenrechter is, gelet op dit alles, van oordeel dat de man misbruik maakt van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 20 januari 2022. De tenuitvoerlegging van de aan de belregeling en de informatieplicht verbonden dwangsommen zal daarom worden geschorst en de man dient de uit dien hoofde reeds geïncasseerde dwangsommen terug te betalen aan de vrouw. De voorzieningenrechter gaat er hierbij, mede op grond van de verklaringen van de vrouw ter zitting, vanuit dat de vrouw de belregeling en de informatieplicht ook zonder de prikkel van een dwangsom blijft nakomen. De aan de veroordeling onder 5.1 (nakoming omgangsregeling) verbonden dwangsom blijft in stand.
Voor toewijzing van de eveneens gevorderde interpretatie van de 14-dagentermijn onder 5.3 van het vonnis is – zo al mogelijk - geen aanleiding aangezien de tekst duidelijk genoeg is.
4.9.
De proceskosten tussen partijen zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, zoals gebruikelijk in familiezaken. Er is geen aanleiding om in deze zaak af te wijken van deze hoofdregel.
4.10.
Een kopie van dit vonnis zal gezonden worden naar de Raad, die – naar de voorzieningenrechter aanneemt – het OKT en Jeugdbescherming zal informeren.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
schorst - totdat een rechter anders beslist - de tenuitvoerlegging van de onder 5.4 van het vonnis van 20 januari 2022 (C/13/708574 / KG ZA 21-849) opgenomen veroordeling tot betaling van dwangsommen voor zover het de onder 5.2 en 5.3 van dat vonnis bedoelde belregeling en informatieplicht betreft,
5.2.
veroordeelt de man om aan de vrouw binnen vier weken na heden € 2.035,96 (tweeduizendvijfendertig euro en zesennegentig eurocent) terug te betalen,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2022. [1]
Bij afwezigheid van mr. Messer is dit vonnis ondertekend door mr. H.C. Hoogeveen, voorzieningenrechter, die het vonnis uitsprak.

Voetnoten

1.type: MAH