ECLI:NL:RBAMS:2022:5667

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
9851990 CV EXPL 22-5917
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsgeschil over molensteen in huurcontract

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Marimat B.V. en haar verhuurder, [eiser]. Marimat huurt sinds 31 december 2019 een bedrijfsruimte van [eiser] en heeft sinds 2014 gebruik gemaakt van het gehuurde. In het gehuurde bevond zich een molensteen, waarvan beide partijen claimen eigenaar te zijn. In een eerdere procedure heeft de kantonrechter op 30 november 2021 geoordeeld dat Marimat als bezitter van de molensteen wordt vermoed eigenaresse te zijn, omdat geen van beide partijen voldoende bewijs van eigendom heeft geleverd. Marimat heeft vervolgens aangifte gedaan van diefstal van de molensteen nadat deze op 30 maart 2022 verdwenen was.

In de huidige procedure vordert [eiser] een verklaring voor recht dat hij eigenaar is van de molensteen en dat Marimat deze moet terugplaatsen. De kantonrechter overweegt dat het eerdere vonnis gezag van gewijsde heeft, maar dat het geschil over de eigendom van de molensteen nog steeds aan de orde kan worden gesteld. [eiser] heeft verklaringen van verschillende getuigen overgelegd die zijn eigendomsclaim ondersteunen, terwijl Marimat deze claim niet substantieel heeft betwist. De kantonrechter oordeelt dat [eiser] voldoende bewijs heeft geleverd om het wettelijke vermoeden van eigendom van Marimat te weerleggen.

De kantonrechter verklaart voor recht dat [eiser] eigenaar is van de molensteen en veroordeelt Marimat in de proceskosten. De vorderingen van [eiser] tot teruggave van de molensteen worden echter afgewezen, omdat niet is aangetoond dat Marimat de molensteen in haar bezit heeft. De kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad, en het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9851990 CV EXPL 22-5917
vonnis van: 3 oktober 2022

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,
eiser,
nader te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. A. Gorthuis,
t e g e n

de besloten vennootschap Marimat B.V.

gevestigd te Amstelveen,
gedaagde,
nader te noemen: Marimat,
gemachtigde: mr. F.M.L. Dekkers.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 30 maart 2022, met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het instructievonnis van 11 juli 2022;
- de conclusie van repliek;
- de aanvulling op de conclusie van repliek, met een productie;
- de conclusie van dupliek.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
Marimat huurt sinds 31 december 2019 van [eiser] de bedrijfsruimte als bedoeld in artikel 7:230a Burgerlijk Wetboek (BW) aan het adres [adres] voor de duur van vijf jaar. Marimat maakt al vanaf 2014 gebruik van het gehuurde.
1.2.
Op het terrein van het gehuurde was een molensteen aanwezig.
1.3.
Op enig moment heeft [eiser] de molensteen van het bedrijfsterrein weggehaald. In een daaropvolgende procedure tussen partijen heeft Marimat in reconventie (onder meer) gevorderd dat [eiser] zou worden veroordeeld tot het terugplaatsen van de molensteen op straffe van een dwangsom.
1.4.
De kantonrechter heeft deze vordering van Marimat bij vonnis van 30 november 2021 toegewezen. Daarbij heeft de kantonrechter met betrekking tot de molensteen het volgende overwogen:

Molensteen
23. Marimat vordert teruggave van de molensteen op verbeurte van een dwangsom en stelt daartoe dat zij daarvan eigenaar is, althans als houdster wordt vermoed eigenares te zijn. Ook [eiser] stelt eigenaar te zijn van de molensteen. Vastgesteld wordt dat geen van partijen een afdoende bewijs van eigendom in het geding heeft gebracht, noch daartoe strekkend bewijs heeft aangeboden. Dat brengt mee dat, nu vast staat dat de molensteen op het gehuurde aanwezig was, Marimat wordt vermoed eigenares te zijn van de molensteen. [eiser] is dan ook gehouden tot terugplaatsing van de molensteen. De gevorderde dwangsom wordt als na te melden gematigd en gemaximeerd.”
1.5.
Op 27 januari 2022 heeft [eiser] de molensteen (met een aangebrachte gravering) teruggeplaatst.
1.6.
Op 30 maart 2022 is de molensteen van het bedrijfsterrein verdwenen. Marimat heeft op 24 mei 2022 aangifte van diefstal van de molensteen gedaan.

Vordering en verweer

2. [eiser] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
  • een verklaring voor recht dat [eiser] eigenaar is van de molensteen;
  • Marimat te gebieden de molensteen terug te (doen) plaatsen op de oorspronkelijke plek van het gehuurde zijnde aan de voorkant van het kantoor gelegen aan de [adres] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25,00 voor elke dag dat Marimat na betekening van het vonnis in verzuim blijft met naleving van het gebod;
  • Marimat te gebieden de molensteen binnen vijf dagen na het einde van de huurperiode van de huurovereenkomst, zijnde 1 januari 2025, aan [eiser] terug te geven, op straffe van een door Marimat aan [eiser] te betalen schadevergoeding van € 10.000,00;
  • veroordeling van Marimat in de proceskosten.
3. Aan zijn vordering legt [eiser] ten grondslag dat hij de molensteen heeft gekregen van zijn voormalige huurder, de heer [naam 1] . [eiser] is dus eigenaar van de molensteen. De molensteen bevindt zich al langer op het erf van [eiser] dan dat Marimat het gehuurde huurt.
4. Marimat betwist dat [eiser] eigenaar is van de molensteen. In het vonnis van 30 november 2021 is expliciet door de kantonrechter overwogen dat Marimat als bezitter van de molensteen wordt vermoed ook eigenaresse te zijn. Dit vonnis heeft gezag van gewijsde en kan in rechte niet meer worden aangetast.

Beoordeling

5. Artikel 236 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) regelt het zogenoemde gezag van gewijsde. Hier staat dat beslissingen van een rechter die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben. Hiermee wordt bedoeld dat onaantastbare rechterlijke beslissingen die in het kader van een rechtsstrijd tussen bepaalde partijen zijn genomen, in een nieuw geschil tussen die partijen niet meer ter discussie kunnen staan en in dat nieuwe geschil dus tot uitgangspunt worden genomen. In essentie strekt het leerstuk van gezag van gewijsde ertoe een einde te maken aan geschillen die in wezen dezelfde rechtsbetrekking betreffen.
6. Vaststaat dat het vonnis van 30 november 2021 voor partijen in kracht van gewijsde is gegaan, nu geen van partijen van dit vonnis in hoger beroep is gegaan. In dit vonnis heeft de kantonrechter overwogen dat beide partijen stellen eigenaar van de molensteen te zijn, maar dat geen van beiden een afdoende bewijs van eigendom in het geding heeft gebracht, of daartoe strekkend bewijs heeft aangeboden. De kantonrechter verbindt daaraan de conclusie dat Marimat wordt vermoed eigenaresse te zijn van de molensteen, nu de molensteen op het gehuurde aanwezig was. Daarmee heeft de kantonrechter (op grond van artikel 3:119 BW) een uitspraak gedaan over het vermoeden dat Marimat rechthebbende is van de molensteen, op grond waarvan de vordering van Marimat – teruggave van de molensteen - is toegewezen. De kantonrechter heeft echter niet vastgesteld wie eigenaar is van de molensteen. Het bepaalde in artikel 236 Rv brengt dan mee dat de kantonrechter op voornoemd geschilpunt – wie is de eigenaar van de molensteen - niet onherroepelijk heeft beslist en dat dit geschilpunt dus wel in deze procedure aan de orde kan worden gesteld.
7. [eiser] stelt dat hij eigenaar is van de molensteen. Hij heeft zijn stelling onderbouwd met verklaringen van:
- de heer [naam 2] , die zeer uitgebreid en gedetailleerd verklaart hoe de molensteen - via zijn vader – in bezit is gekomen van [eiser] ;
- de heer [naam 3] , die verklaart dat de molensteen vanaf 2012 voor het bedrijfspand [adres] heeft gestaan;
- de heer [naam 4] , die verklaart dat de molensteen vanaf 2003 voor het bedrijfspand [adres] heeft gestaan;
- de heer [naam 5] , die verklaart dat de molensteen vanaf 2005 voor het pand [adres] heeft gestaan.
8. Daarnaast overlegt [eiser] foto’s waaruit volgt dat de molensteen zich al op het gehuurde bevond voordat Marimat huurder werd, waardoor het niet aannemelijk is dat Marimat eigenaar was van de molensteen en deze zelf heeft geplaatst op het gehuurde. Marimat betwist het eigendom van [eiser] , maar substantieert dit op geen enkele wijze. Deze blote betwisting van Marimat maakt dat [eiser] voldoende gesteld en onderbouwd heeft om het wettelijke vermoeden te weerleggen en dat zij eigenaar is van de molensteen. De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht kan derhalve worden toegewezen.
9. De kantonrechter overweegt voorts dat [eiser] onvoldoende heeft aangetoond dat Marimat de beschikking heeft over de molensteen. De vorderingen tot teruggave van de molensteen kunnen derhalve niet worden toegewezen.
10. Marimat wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

BESLISSING

De kantonrechter:
verklaart voor recht dat [eiser] eigenaar is van de molensteen;
veroordeelt Marimat in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op:
- exploot € 111,22
- salaris € 374,00
- griffierecht € 86,00
----------------- +
totaal € 571,22
voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt Marimat in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 62,00 aan salaris gemachtigde, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.J. Evers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.