ECLI:NL:RBAMS:2022:5659

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
666925
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en schadevergoeding als gevolg van verbouwwerkzaamheden aan nabijgelegen panden

In deze zaak, uitgesproken op 28 september 2022 door de Rechtbank Amsterdam, hebben eisers schadevergoeding gevorderd van gedaagde, een besloten vennootschap, als gevolg van schade die zou zijn ontstaan door verbouwwerkzaamheden aan een nabijgelegen pand. De rechtbank heeft in eerdere tussenvonnissen vastgesteld dat er voldoende aanknopingspunten zijn voor onrechtmatig handelen door gedaagde, die als professionele partij had moeten voorzien dat de verbouwwerkzaamheden risico's met zich meebrachten voor de omliggende panden. De rechtbank heeft een deskundige benoemd om de oorzaak van de schade te onderzoeken. De deskundige concludeerde dat de schade aan het pand van eisers in belangrijke mate is veroorzaakt door de verbouwingen, maar dat ook de gebrekkige staat van de vloerconstructie van eisers een rol speelde. De rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagde aansprakelijk is voor de schade, maar dat de schadevergoeding moet worden verminderd op basis van eigen schuld van eisers. Uiteindelijk is de schadevergoeding vastgesteld op € 49.309,18, vermeerderd met btw, en is gedaagde veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft de vordering van eisers tot verklaring voor recht afgewezen wegens gebrek aan belang.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/666925 / HA ZA 19-565
Vonnis van 28 september 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats 1] ,
4.
[eiser 4],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. S.V.M. Stevens te Nijmegen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. C.D. Nelemans te Amsterdam.
Partijen zullen hierna als [eisers] en [gedaagde] worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 26 augustus 2020 met de daarin genoemde stukken,
  • het tussenvonnis van 25 november 2020 waarbij een deskundige is benoemd,
  • het deskundigenrapport van 27 oktober 2021,
  • de conclusie na enquête van [eisers] , met productie,
  • de akte na deskundigenbericht van [gedaagde] , met producties,
  • de akte uitlating producties van [eisers] ,
  • de brief van de rechtbank van 17 mei 2022 waarmee partijen is meegedeeld dat een rechterswisseling heeft plaatsgevonden,
  • rolbericht van 25 juli 2022 waarin de rechtbank afwijzend heeft beslist op het verzoek van [gedaagde] tot het houden van een nieuwe mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Verwezen wordt naar de tussenvonnissen van 26 augustus 2020 (tussenvonnis I) en 25 november 2020 (tussenvonnis II). Uit tussenvonnis I (rov 2.1) volgt dat partijen hebben afgesproken dat [naam bv] B.V. niet langer als gedaagde in de procedure betrokken is. Daar is in de kop van dit vonnis rekening mee gehouden.
tussenvonnis I
2.2.
In tussenvonnis I heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
“4.4. De rechtbank oordeelt dat, voor zover komt vast te staan dat als gevolg van de verbouwwerkzaamheden schade aan [locatie 1] is ontstaan, voldoende aanknopingspunten aanwezig zijn om onrechtmatig handelen door [gedaagde] , als opdrachtgever, aan te nemen. Het had [gedaagde] – als professionele partij die zich bezighoudt met het exploiteren van vastgoed – namelijk duidelijk moeten zijn dat de aard van de verbouwwerkzaamheden aan [locatie 2] , zeker nu het (ook) om funderingswerkzaamheden gaat, risico’s op schade met zich kon brengen voor eigenaren van naastgelegen panden en aldus voor derden zoals [eisers] Dit geldt te meer nu [gedaagde] reeds voor de aanvang van de verbouwwerkzaamheden door NCT op de hoogte was gesteld van de gebrekkigheid van de mandelige muur en de met purschuim omgeven vloerbalken van [locatie 1] , zoals door [naam 1] tijdens de mondelinge behandeling is verklaard (…). Nu (mogelijke) schadelijke gevolgen op voorhand voorzienbaar waren, had het des te meer in de rede gelegen vooraf onderzoek te doen naar de kenbare risico’s en kwetsbaarheden van [locatie 1] en voldoende voorzorgsmaatregelen te treffen bij de uitvoering van de verbouwwerkzaamheden. [gedaagde] heeft dit nagelaten. Sterker nog, [gedaagde] heeft [eisers] niet eens direct, dus nog vóór aanvang van de verbouwwerkzaamheden, op de hoogte gesteld van het feit dat de mandelige muur in haar ogen gebrekkig was. Dit heeft zij ook niet gedaan nadat [eisers] op 1 augustus 2017 de eerste schade bij haar had gemeld. [eisers] had hierbij vanzelfsprekend een belang, nu het ging om gebreken aan een mandelige draagmuur en er sprake was van funderingswerkzaamheden bij [locatie 2] . Het door [gedaagde] gevoerde verweer dat zij [eisers] niet behoefde in te lichten over de gebrekkigheid van de muur, omdat deze volgens haar al jaren gebrekkig was, leidt, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet tot een ander oordeel van de rechtbank.
[gedaagde] heeft na de constatering van de gebrekkige mandelige muur en de eerste schademelding van [eisers] volstaan met de mededeling aan [eisers] dat er naar de schade zou worden gekeken. Vervolgens is [naam 2] namens [gedaagde] pas begin oktober 2017 langsgekomen op [locatie 1] . Dit was nadat er al een opvolgende melding van verergering van de schade door [eisers] was gedaan.
Tot slot weegt mee dat [naam 3] , naar aanleiding van haar tussenopname in november 2017, aan [gedaagde] het advies heeft gegeven om ter voorkoming van nieuwe schades en/of verergeringen van de bestaande schade op korte termijn alsnog de buurpanden te monitoren op zettingen met behulp van deformatiemetingen. Verder werd geadviseerd om een constructeur de bouwkuip te laten beoordelen en dan met name de situatie met de mandelige gevel tussen [locatie 1] en [locatie 2] (…). Niet is gebleken dat [gedaagde] op enige wijze opvolging heeft gegeven aan dit advies.
4.5.
Gelet op al het voorgaande, in onderling verband bezien en tegen de achtergrond van de maatstaf als weergegeven in rechtsoverweging 4.3, is de rechtbank van oordeel dat, voor zover komt vast te staan dat als gevolg van de verbouwwerkzaamheden schade aan [locatie 1] is ontstaan, [gedaagde] onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eisers] doordat zij heeft nagelaten adequate voorzorgsmaatregelen te treffen alvorens te starten met de verbouwwerkzaamheden en door vervolgens, na melding van schade door [eisers] en kennisname van het advies van [naam 3] , geen dan wel onvoldoende maatregelen te treffen om verdere schade te beperken. Dit alles had wel op de weg van [gedaagde] gelegen.
4.6.
Partijen zijn ten aanzien van de gevorderde herstelkosten verdeeld over de aard en de omvang van de schade en de vraag of er causaal verband bestaat tussen de verbouwwerkzaamheden en de gestelde schade. (…)
4.10.
Gelet op het voorgaande dient [eisers] haar stelling dat de door haar opgevoerde schade het gevolg is van de verbouwwerkzaamheden, waaraan zij het rechtsgevolg van onrechtmatige daad en schadevergoeding verbindt, te bewijzen. In het licht van de betwisting door [gedaagde] is dit bewijs thans nog niet – ook niet voorshands – geleverd. Er kan nog niet met zekerheid worden vastgesteld dat de gestelde schade gedeeltelijk of geheel door de verbouwwerkzaamheden is geleden. De rechtbank acht daarom een deskundigenbericht noodzakelijk om antwoord te krijgen op deze vraag en, indien opportuun, de omvang van de schade.”
tussenvonnis II
2.3.
De rechtbank heeft in tussenvonnis II de volgende vragen aan de deskundige, de heer ing. J.C. Kok van Kode Consult (hierna: de deskundige), gesteld:
“1. Wat is naar uw oordeel de oorzaak van de scheurvorming in en/of overige schade aan [locatie 1] ? Kunt u hierbij ingaan op de oorzaken die daarvoor door zowel [eisers] als [gedaagde] worden genoemd (zie het onder 4.7 en 4.10[rb: 4.6 en 4.9] overwogene
in het tussenvonnis van 26 augustus 2020), alsmede op de aanwezigheid van overige oorzaken?
2.
Kunt u een omschrijving geven van de schade voor zover de schade een gevolg of mede een gevolg is van de verbouwwerkzaamheden (zo mogelijk de verschillende schadeposten zo gedetailleerd mogelijk uitsplitsen en aangeven welke van de verbouwwerkzaamheden de schade heeft doen ontstaan)? U dient voor het constateren van de schade de staat van [locatie 1] voorafgaand aan de verbouwwerkzaamheden zoals vastgelegd in het rapport van vooropname van [naam 3] als uitgangspunt te nemen.
3.
Is er naar uw inschatting reeds een einde gekomen aan de scheurvorming in en/of overige schade aan [locatie 1] of zal de schade in dit verband nog verder toenemen?
4.
Voor zover de schade het gevolg is van de verbouwwerkzaamheden, kunt u aangeven wat de herstelmogelijkheden ter stabilisatie zijn, alsmede een begroting maken van de kosten hiervan? U dient hierbij uit te gaan van de staat van [locatie 1] voorafgaand aan de verbouwwerkzaamheden zoals vastgelegd in het rapport van vooropname van [naam 3] .
5.
Voor zover de schade mede het gevolg is van de verbouwwerkzaamheden en mede het gevolg van een andere oorzaak, wat is naar uw oordeel het aandeel (in procenten) geweest van de verbouwwerkzaamheden in het doen ontstaan van de schade?
6.
Zijn er nog andere punten die u naar aanleiding van uw onderzoek naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling van de zaak?”
rapport deskundige
2.4.
De deskundige heeft in zijn rapport van 27 oktober 2021 (hierna: het rapport) voor zover relevant het volgende geantwoord op de vragen van de rechtbank:
vraag 1
“Op basis van de vergelijkingen tussen de verschillende opnamen (…) blijkt dat er sinds de vooropname diverse (toename van) schade is ontstaan en dat deze schade over het geheel niet meer is toegenomen sinds de tussenopname door [naam 3] op 15 november 2017. Alleen in het middendeel op de begane grond is in de opname van 25 januari 2018 nog een verdere toename van de schade vastgesteld. Dit betreft in het bijzonder de keuken, de badkamer en het toilet en de plafondaansluiting tussen de woonkamer en toilet/badkamer/slaapkamer.
(…)
De uitgevoerde werkzaamheden, in het bijzonder sloopwerkzaamheden, funderingspalen aanbrengen, damwanden aanbrengen en kelder ontgraven, betreft werkzaamheden waarbij naar hun aard substantiële trillingen gepaard gaan. Dit betreft werkzaamheden die schade toe kunnen brengen aan omliggende bebouwing.
Tevens is gebleken dat al deze werkzaamheden zijn uitgevoerd binnen de periode waarin ook de schade is ontstaan.
(…)
Ad a. verzakking serrevloer
Uit de beschikbare gegevens is niet gebleken dat de verzakking van de serrevloer van [locatie 1] veroorzaakt is door het ontbreken van een fundering.
(…)
Aangezien deze wand geen tekenen van scheurvorming vertoont zijn er geen aanwijzingen dat deze fundering is verzakt. Alleen de houten vloer lijkt verzakt.
Ad b. overige schade
Wat betreft de overige schade kan ik uit het bericht en de foto’s van Loek niet afleiden dat sprake is van een gebrek aan de vloer of balken van [locatie 1] . Op dat moment was het pur-schuim rond de openingen in de gevel nog aanwezig. Dit pur-schuim dat zichtbaar was in de kruipruimte van [locatie 2] , was overigens niet alleen aanwezig aan de zijde van [locatie 1] , maar ook aan de zijde van [locatie 3] . Het gaat dus niet om een voorziening die door of namens [eisers] is aangebracht, maar om een voorziening die door of namens [gedaagde] is aangebracht (dan wel door een voorganger van [gedaagde] ) ten behoeve van het aanbrengen van een extra betonvoer op de grond van [locatie 2] .
(…)
Een ander aspect dat in verband gebracht kan worden met de overige schade is de toestand van de vloerconstructie op de begane grond van [locatie 1] . De eerste inspectie heeft ten aanzien van dit aspect geen duidelijkheid gebracht omdat de vloerconstructie niet bereikbaar was.
(…) De aangetroffen toestand met deels samengestelde balken en een ernstig aangetaste stalen onderslagbalk in combinatie met een sterk verende begane grondvloer, duidt erop dat deze vloer een beperkt draagvermogen heeft en dat deze vloer gaandeweg steeds verder zakt.
(…)
Samenvattend
Er heeft geen zakking plaatsgevonden van de gevels en de woning scheidende wanden van [locatie 1] .
Voor de appartementen op de eerste tot en met vierde verdieping bestaat de schade uit relatief beperkte scheuren en vervormingen. Deze schade is te herleiden tot trillingen. Gezien het tijdstip van optreden in combinatie met het tijdstip en de aard van de uitgevoerde
werkzaamheden bij [locatie 2] is het aannemelijk dat deze schade ontstaan is door de
bouwwerkzaamheden bij [locatie 2] . In het bijzonder sloopwerkzaamheden, het heien van
stalen buispalen en inbrengen van stalen damwanden betreft werkzaamheden waarbij trillingen ontstaan die tot schade kunnen leiden.
Voor het appartement op de begane grond is tevens sprake van een aanzienlijke toename van de zakking van de begane grondvloer met aanzienlijke schade aan de afwerking als gevolg. Het merendeel van deze schade is ontstaan tijdens de bouwwerkzaamheden, in de periode tussen de vooropname op 20 juni 2017 en de tussenopname op 15 november 2017. Voorafgaand aan de vooropname was sprake van een geringe scheurvorming, na de tussenopname is de schade nog enigszins toegenomen. Gezien het tijdstip van optreden in combinatie met het tijdstip en de aard van de uitgevoerde werkzaamheden bij [locatie 2] , is het aannemelijk dat ook deze schade ontstaan is als gevolg van de bouwwerkzaamheden bij [locatie 2] . Aan deze schade ligt echter tevens een andere oorzaak ten grondslag, te weten een verouderde en inmiddels gebrekkige constructie van de begane grondvloer. Dit betreft met name een doorgeroeste stalen onderslagbalk. Tevens zijn diverse houten balken aangetast, maar hier zijn ook extra voorzieningen aangetroffen. Aangenomen kan worden dat de vloerconstructie en met name de stalen onderslagbalk van [locatie 1] als veel langer in een slechte toestand verkeerde. Tussen het moment van verbouw van dit appartement, ca. 10 jaar geleden, en de aanvang van de bouwwerkzaamheden heeft deze constructie niet tot grote schade geleid, waarna in het jaar van de verbouwing wel een forse toename van de schade is opgetreden, maar de schade nadien niet meer wezenlijk is toegenomen. Dit leidt tot de conclusie dat de bouwwerkzaamheden in belangrijke mate hebben bijgedragen aan het ontstaan van deze schade.
Tegelijkertijd is het zeker dat deze schade niet in deze mate zou, zijn opgetreden wanneer het appartement voorzien was van een deugdelijke vloerconstructie. Ik verwijs naar de situatie op de 1e tot 4e verdieping, waar de appartementen op een soortgelijke wijze zijn ingericht met eveneens een vergelijkbare betonvloer op de houten vloer ter plaatse van de natte ruimten, terwijl op deze verdiepingen een soortgelijke schade als op de begane grond achterwege is gebleven.”
vraag 2
“Al deze aspecten zijn bij de beantwoording van vraag 1 al aan de orde geweest. (…)”
vraag 3
“Ja, op basis van een vergelijking van foto’s van de schade gemaakt op verschillende momenten is de schade sinds januari 2018 niet meer toegenomen. Alleen wat betreft de schade op de begane grond is overigens enige verdere toename van de schade niet uit te sluiten. De oorzaak hiervan is in hoofdzaak gelegen in de aanwezigheid van een onvoldoende draagkrachtige vloerconstructie. Op deze locatie zou ook zonder de werkzaamheden een toename van de schade te verwachten zijn, echter in een aanzienlijk minder snel tempo de [rb: dan] nu heeft plaatsgevonden.”
vraag 4
“Wat betreft de hoofddraagconstructie (fundering en dragende wanden) is er geen noodzaak tot stabilisatie van de constructie. (…)
Voor de appartementen op de eerste tot en met de vierde verdieping dienen de herstelmaatregelen te bestaat uit het herstel van de schadetoename zoals deze uit de vergelijking met de vooropname van [naam 3] naar voren is gekomen.
Voor het appartement op de eerste verdieping betreft dit drie schades waarvan de totale herstelkosten geraamd worden op een bedrag van € 750,00 exclusief btw.
Voor het appartement op de tweede verdieping gaat het om zeven schades waarvan de totale herstelkosten geraamd worden op een bedrag van € 1.600,00 exclusief btw.
Voor het appartement op de derde verdieping gaat het om drie schades waarvan de totale herstelkosten geraamd worden op een bedrag van € 500,00 exclusief btw.
Voor het appartement op de vierde verdieping gaat het om twee schades waarvan de totale herstelkosten geraamd worden op een bedrag van € 450,00 exclusief btw.
Wat betreft het trappenhuis gaat het om drie schades waarvan de totale herstelkosten geraamd worden op een bedrag van € 1.300,00 exclusief btw.
Bij het appartement op de begane grond is sprake van een substantiële zetting van de begane grondvloer. Herstel is slechts mogelijk door het vernieuwen van de constructie van de begane grondvloer. (…)
De kosten voor de herstelwerkzaamheden aan het appartement op de begane grond worden in grote lijnen als volgt geraamd:
-
Demontage inrichting en sloop van binnenwanden en vloer € 8.000,00
-
Aanbrengen nieuwe vloerconstructie € 15.000,00
-
Plaatsen binnenwanden en kozijnen € 6.000,00
-
Afwerking van vloer, wanden en plafonds € 30.000,00
-
Herplaatsen/inrichten van keuken, toilet en badkamer € 20.000,00
-
Transport en opslag van inboedel en herbruikbare inrichting € 3.000,00
-
Indirecte kosten€ 12.000,00
-
Totale herstelkosten exclusief btw voor appartement begane grond € 94.000,00
Met dit herstel wordt overigens een hoger niveau bereikt dan de situatie voorafgaande aan de werkzaamheden. Enerzijds doordat de afwerking en vloerconstructie voor een groot deel weer in nieuwstaat verkeren. Anderzijds is met dit herstel een ernstig gebrek aan de vloerconstructie verholpen dat ook al voorafgaande aan de werkzaamheden in de woning aanwezig was.”
vraag 5
“Dit aspect is van toepassing voor de schade op de begane grond. Een antwoord hierop is niet eenvoudig aan te geven.
Enerzijds is het zo dat wanneer de bouwwerkzaamheden niet hadden plaatsgevonden de schade niet zo snel zou zijn opgetreden als thans het geval is. (…) Gezien de toestand van de vloerconstructie met onder meer een geheel doorgeroeste onderslagbalk, is het ontstaan van schade begrijpelijk, echter voor aanvang van de werkzaamheden moet de onderslagbalk ook al geheel doorgeroest zijn geweest, maar was de zichtbare schade nog zeer beperkt. Daardoor is niet goed in te schatten of deze schade zich, zonder bouwwerkzaamheden, al na vijf jaar of mogelijk pas na 20 jaar zou zijn bereikt.
Anderzijds zou bij een voldoende draagkrachtige begane grondvloer de schade niet de huidige omvang hebben bereikt. De schade zou dan naar verwacht beperkt zijn tot trillingschade zoals plaatselijke haarscheurtjes en/of klemmende deuren, zoals ook op de bovenliggende verdiepingen is vastgesteld.
Rekening houdend met voornoemde aspecten en rekening houdend met het feit dat [eisers] ook zonder de bouwwerkzaamheden op enig moment tot herstel van de schade over zou moeten gaan, en dat dit, gezien de aard van de vloerconstructie ook een zeer ingrijpend herstel zou moeten zijn, kan ik slechts een globale indicatie geven van de grenzen van het aandeel van de verbouwingswerkzaamheden in het doen ontstaan van de schade. Uitgedrukt in procenten ligt dit tussen de 0%, uitgaande van de situatie dat de huidige schade niet zou zijn ontstaan bij een deugdelijke vloerconstructie, en 50%, ervan uitgaande dat de gebrekkige vloer en de werkzaamheden in gelijke mate hebben bijgedragen aan de schade en deze schade niet op dit moment in deze omvang zou zijn opgetreden zonder bouwwerkzaamheden.”
misslag
2.5.
In de akte na deskundigenbericht voert [gedaagde] opnieuw aan dat de rechtbank in tussenvonnis I een voorlopig oordeel heeft gegeven dat berust op een misslag (met verwijzing naar twee nadere verklaringen van door haar ingeschakelde adviseurs). Dit punt had zij al eerder aangevoerd in de akte na tussenvonnis I en daarop heeft de rechtbank in tussenvonnis II afwijzend beslist (rov 2.4). Ook de nadere toelichting in de akte na deskundigenbericht van [gedaagde] geeft geen aanleiding daar anders over te oordelen. De rechtbank heeft in rov 4.4. van tussenvonnis I verschillende omstandigheden besproken en vervolgens in rov 4.5 geoordeeld dat die omstandigheden in onderling verband tot de conclusie leiden dat sprake is van onrechtmatig handelen door [gedaagde] als komt vast te staan dat als gevolg van verbouwwerkzaamheden schade aan [locatie 1] is ontstaan. Dat het een voorlopig oordeel zou betreffen berust op een onjuist lezing van het vonnis. Hetgeen de deskundige heeft geoordeeld maakt evenmin dat sprake is van een misslag. Ook als achteraf vast zou komen te staan dat de staat van de mandelige muur anders is dan waar vanuit werd gegaan bij aanvang van de verbouwwerkzaamheden, maakt dat het oordeel van de rechtbank, gebaseerd op verschillende omstandigheden van destijds, niet anders.
standpunten van partijen naar aanleiding van het rapport van de deskundige
2.6.
Onder verwijzing naar het rapport van de deskundige stelt [eisers] zich op het standpunt dat zij is geslaagd in de aan haar opgelegde bewijsopdracht. Zij wijst in het bijzonder naar de passages in het rapport waarin is geconcludeerd (p. 41) dat het aannemelijk is dat de uitgevoerde werkzaamheden de schade hebben veroorzaakt wanneer wordt voldaan aan de omstandigheden dat 1) de werkzaamheden tot de betreffende schade kunnen leiden, 2) er in de betreffende periode geen andere werkzaamheden zijn uitgevoerd die tot de betreffende schade kunnen leiden en 3) er evenmin andere omstandigheden zijn die de betreffende schade kunnen veroorzaken. Hieraan is voldaan, aldus [eisers] Daar waar de deskundige wijst op een andere oorzaak voor de schade aan het appartement op de begane grond (verouderde en inmiddels gebrekkige constructie van de begane grondvloer, hierna: gebrekkige vloer) stelt [eisers] het volgende, onderbouwd met een nader rapport van de door haar ingeschakelde adviseur. Niet onderzocht is of de stalen balken een noodzakelijke functie hadden en dat de gebrekkige vloer op een moment in de toekomst sowieso tot schade zou hebben geleid staat niet vast. Bij periodiek onderhoud zou de staat van de gebrekkige vloer op enig moment ontdekt zijn wat maakt dat het ontstaan van schade op enig moment in de toekomst geen zekerheid is.
2.7.
[gedaagde] meent dat [eisers] niet geslaagd is in haar bewijsopdracht. Het condicio sine qua non-verband tussen de werkzaamheden van NCT en de schadeposten kan volgens haar niet worden vastgesteld. Zelfs bij proportionele aansprakelijkheid zou [gedaagde] een vergoeding moeten betalen ter hoogte van een bedrag dat een stuk lager ligt dan het bedrag dat [gedaagde] uit coulance herhaaldelijk heeft aangeboden om van de kwestie af te zijn.
2.8.
De rechtbank bespreekt hierna eerst de schade aan de verdiepingen en het trappenhuis en daarna de schade aan de begane grond. Daarbij komt het rapport van de deskundige aan de orde en de argumenten die beide partijen in rectie daarop hebben aangevoerd, voor zover relevant.
schade aan de eerste tot en met vierde verdieping en het trappenhuis
2.9.
Voor de schade aan de eerste tot en met de vierde verdieping (waarbij de rechtbank aanneemt dat ook de schade aan het trappenhuis is gerekend) heeft de deskundige geoordeeld dat aannemelijk is dat deze is ontstaan als gevolg van de bouwwerkzaamheden (de rechtbank leest in het vervolg: verbouwwerkzaamheden) en deze begroot op een bedrag van in totaal € 4.600,00 exclusief btw (zie antwoord op vraag 4). Deze omvang is op zich zelf niet betwist. [gedaagde] heeft wel aangevoerd dat [eisers] voor een vergoeding van deze schade bij NCT (de bouwer) moet zijn omdat [gedaagde] geen verwijt valt te maken. Dit verweer wordt gepasseerd. Reeds in tussenvonnis I (rov. 4.5) is overwogen dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld als vast komt te staan dat schade is geleden die het gevolg is van de verbouwwerkzaamheden, hetgeen voor deze post het geval is. Deze post zal worden toegewezen.
schade aan de begane grond – algemeen
2.10.
De deskundige heeft ook ten aanzien van de schade aan de begane grond geoordeeld dat het aannemelijk is dat deze is ontstaan als gevolg van de verbouwwerkzaamheden en deze begroot op € 94.000,00 (exclusief btw). Daarnaast heeft de deskundige geoordeeld dat de gebrekkige vloer geldt als andere oorzaak die ten grondslag ligt aan de schade. In antwoord op vraag 5 heeft de deskundige aangegeven dat de bijdrage van de verbouwwerkzaamheden in het ontstaan van de hier bedoelde schade tussen de 0 en 50% ligt. Meer dan deze globale indicatie is volgens de deskundige niet mogelijk.
2.11.
De vraag doet zich voor welke gevolgen dit heeft voor de vordering van [eisers] die voorligt. Anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd, volgt uit het oordeel van de deskundige niet dat de hier bedoelde schade niet in condicio sine qua non-verband staat met de verbouwwerkzaamheden. In het bijzonder uit de vaststelling dat de schade in het jaar van de verbouwing fors is toegenomen en nadien niet meer (wezenlijk) volgt dat de verbouwwerkzaamheden een noodzakelijke voorwaarde waren voor het ontstaan van de schade. Zonder de verbouwwerkzaamheden was de schade zoals die zich heeft voorgedaan in 2017 niet ontstaan.
2.12.
[gedaagde] heeft onder de noemer van zaakeigen gebrek betoogd dat de schade verder moet worden gematigd met verwijzing naar de NAM-zaken van de Hoge Raad. De rechtbank passeert dit verweer voor zover het gebaseerd is op het antwoord op prejudiciële vragen van rechtbank Noord Nederland [1] . In die uitspraak is beslist dat kort gezegd condicio sine qua non-verband met schade (als gevolg van mijnbouw) ontbreekt als aannemelijk is dat een bijzondere kwetsbaarheid van de opstal zonder mijnbouw in de toekomst zou hebben geleid tot (een deel van) de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd. In de onderhavige casus is niet voldoende aannemelijk geworden dat zonder de verbouwwerkzaamheden de gevorderde schade in de toekomst geleden zou zijn. Dat de gebrekkige vloer op enig moment ingrijpend hersteld zou moeten worden, zoals de deskundige heeft aangegeven, maakt dit niet anders. Dat in de toekomst noodzakelijk herstel nodig is, is iets anders dan de schade die [eisers] heeft geleden als gevolg van de verbouwwerkzaamheden die zij vordert in dit geding. Ook de verwijzing van de deskundige naar schade over 5 of mogelijk pas na 20 jaar (zie antwoord op vraag 5) is onvoldoende concreet om dit verweer van [gedaagde] te volgen.
2.13.
Het vorenstaande betekent dat [gedaagde] in beginsel aansprakelijk is voor de hier bedoelde schade nu met het deskundigenrapport vast staat dat schade is geleden die het gevolg is van de verbouwwerkzaamheden. Tegen de omvang van de schade zoals begroot ad € 94.000,00 (in de zin van herstelkosten, exclusief btw) is geen specifiek verweer gevoerd, zodat dit tot uitgangspunt wordt genomen. De gebrekkige vloer is wel een factor bij de voordeelstoerekening en vermindering van de schadevergoedingsplicht op grond van ‘eigen schuld’, waarop [gedaagde] zich heeft beroepen. Beiden komen hierna aan de orde, in die volgorde. [2]
schade aan de begane grond – voordeelstoerekening
2.14.
[gedaagde] voert terecht aan dat [eisers] met een nieuwe vloerconstructie een voordeel verkrijgt, zoals ook de deskundige heeft geoordeeld. De vloerconstructie was immers gebrekkig en zal na herstel een hoger niveau bereikt hebben. Dat levert een grond op voor voordeelstoerekening in de zin van artikel 6:100 BW. [gedaagde] heeft, uitgaande van een levensduur van de 140 jaar (in 1900 gerealiseerd en maximaal tot 2040), betoogd dat zij maximaal voor 20/140e deel van de schade kan worden aangesproken. Deze berekening wordt niet gevolgd. Naast het feit dat niet vast staat dat de gebrekkige vloer uit 1900 stamt (er zijn verschillende aanwijzingen in het dossier dat de vloer(constructie) nadien is aangepast, waaronder een verbouwing van het appartement op de begane grond circa 10 jaar geleden, zie het antwoord op vraag 1), is dit geen passend handvat om het voordeel te waarderen. Het gaat om het door [eisers] genoten voordeel als gevolg van de verbouwwerkzaamheden (een nieuwe vloer). De adviseur van [eisers] heeft berekend dat de kosten voor het verstevigen van de vloer voorafgaand aan de verbouwwerkzaamheden € 5.501,80 (inclusief btw; € 4.381,65 exclusief btw + € 200,00 parkeerkosten, totaal € 4.581,65 exclusief btw) zouden hebben bedragen. Hierop heeft [gedaagde] niet gereageerd. Bij gebreke van andere aanknopingspunten (de deskundige heeft geen bedrag gekoppeld aan het hogere niveau van de vloer en [gedaagde] heeft geen eigen berekening overgelegd) neemt de rechtbank € 4.581,65 als voordeel mee in de vaststelling van de schade.
schade aan de begane grond – ‘eigen schuld’
2.15.
De gebrekkige vloer is voorts reden voor vermindering van de vergoedingsplicht van [gedaagde] op basis van 6:101 BW (eigen schuld). Uit het rapport van de deskundigen volgt dat de vloer gebrekkig was en dat zonder gebrekkige vloer de schade minder zou zijn geweest. Dit betekent dat (de omvang van) de schade mede het gevolg is van de gebrekkige vloer. De gebrekkige vloer is een omstandigheid die aan [eisers] als (mede) eigenaar kan worden toegerekend, zodat de schade over [eisers] en [gedaagde] verdeeld moet worden in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met aansluitend een billijkheidscorrectie als daar aanleiding toe bestaat.
2.16.
De deskundige heeft aangegeven dat de bijdrage van de verbouwwerkzaamheden in het ontstaan van de hier bedoelde schade ligt tussen de 0 en 50% (zie antwoord op vraag 5).
2.17.
[eisers] heeft betoogd dat niet onderzocht is of de in slechte staat verkerende stalen balken (wat op zichzelf niet betwist wordt) een noodzakelijke functie hadden of slechts als extra zekerheid waren aangebracht. Daarbij verwijst zij naar een nadere rapportage van haar eigen bouwtechnisch adviseur en op het feit dat na de verbouwwerkzaamheden geen schade van betekenis meer is ontstaan. Voorts wijst zij erop dat [gedaagde] heeft nagelaten voorafgaand aan de werkzaamheden te waarschuwen zodat [eisers] de kans is ontnomen zelf voorzorgsmaatregelen te nemen.
2.18.
Dit betoog wordt gepasseerd. De deskundige heeft weliswaar de nadruk gelegd op de slechte staat van de stalen balken, maar ook gewezen op aangetaste houten balken en geconcludeerd dat ‘de vloerconstructie’ in een slechte toestand verkeerde. Dat, de stalen balken weggedacht, de vloer niet gebrekkig was volgt hier niet uit (en een nadere toelichting waar dit uit zou volgen ontbreekt). Dat na de verbouwwerkzaamheden nagenoeg geen schade meer is ontstaan zegt niets over de gebrekkige vloer en dit feit heeft de deskundige meegenomen in zijn oordeel (zie antwoord op vraag 1). Ten aanzien van het waarschuwen voorafgaand aan de werkzaamheden geldt dat hetgeen [eisers] heeft aangedragen onvoldoende is om te kunnen concluderen dat [eisers] , als zij gewaarschuwd was, die voorzorgsmaatregelen genomen zou hebben zodat de schade geheel voorkomen zou zijn.
2.19.
Aldus moet de schade over [eisers] en [gedaagde] verdeeld worden in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. De rechtbank ziet aanleiding de bijdrage op 50% voor beide partijen te plaatsen, wat voor [gedaagde] betekent de bovenkant van de door de deskundige aangegeven bandbreedte. Daartoe geldt het volgende. Zoals in het tussenvonnis reeds overwogen had het [gedaagde] als professionele partij duidelijk moeten zijn dat funderingswerkzaamheden – die met substantiële trillingen gepaard gaan – een risico op schade betekent bij naburige panden. Dit geldt eens te meer op deze plek in Amsterdam met huizen die meer dan 100 jaar oud zijn (wat onder andere volgt uit de stukken in Bouwarchief van de gemeente Amsterdam die de deskundige heeft geraadpleegd). Dat schade is ontstaan als gevolg van de verbouwwerkzaamheden staat vast. Ook staat vast dat na de verbouwwerkzaamheden geen noemenswaardige schade meer is ontstaan, wat onderstreept dat de omstandigheid die aan [gedaagde] is toe te rekenen (de verbouwwerkzaamheden) centraal staat voor het ontstaan van de schade. Daartegenover staat de omstandigheid die aan [eisers] is toe te rekenen, de gebrekkige vloer. Dat die gebrekkig was staat vast. Ook staat vast dat voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden slechts sprake was van geringe scheurvorming en na de bouwwerkzaamheden nagenoeg geen schade meer is ontstaan. Dit onderstreept dat het onzeker is of en zo ja wanneer schade van enige omvang zou ontstaan zonder bouwwerkzaamheden. Bovengenoemde verdeling betekent dat de rechtbank 50% van de schade – na aftrek van de voordeelstoerekening – op grond van 6:101 BW voor rekening van [gedaagde] laat. Voor een billijkheidscorrectie ziet de rechtbank geen aanleiding.
conclusie
2.20.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eisers] is geslaagd in haar bewijsopdracht. De vordering van [eisers] tot vergoeding van schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 4.600,00 (verdiepingen plus trappenhuis) + € 44.709,18 (begane grond, 50% × (€ 94.000,00 - € 4.581,65)) = € 49.309,18. Omdat uit de processtukken niet blijkt welk btw percentage verschuldigd is (en parkeerkosten geen btw kennen), zal [gedaagde] veroordeeld worden in de over dit bedrag verschuldigde btw.
2.21.
De door [eisers] gevorderde verklaring voor recht zal wegens gebrek aan belang worden afgewezen.
2.22.
[eisers] heeft voorts € 2.475,00 gevorderd van [gedaagde] op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b en c BW, gebaseerd op het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (Besluit) waartegen [gedaagde] geen verweer heeft gevoerd. De onderhavige vordering heeft echter geen betrekking op één van de situaties waarin genoemd Besluit van toepassing is. Nu wel gebleken is dat (namens) [eisers] buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht, zal de rechtbank deze vordering toewijzen in overeenstemming met de regeling zoals opgenomen in het Besluit nu de aldus berekende vergoeding geacht wordt redelijk te zijn. Dit betekent dat een bedrag van € 1.534,39 zal worden toegewezen.
proceskosten
2.23.
[gedaagde] zal als de in het overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat [eisers] het voorschot voor de deskundige heeft betaald waaruit de deskundige is voldaan zal [gedaagde] als onderdeel van de proceskosten in deze kosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 110,07
- griffierecht € 914,00
- kosten deskundige € 8.712,00
- salaris advocaat €
4.456,00(4 punten × tarief € 1.114)
Totaal € 14.192,07
2.24.
De nakosten zullen worden begroot en toegewezen op de wijze als hierna in de beslissing is vermeld.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 49.309,18, te vermeerderen met de over dit bedrag verschuldigde btw,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 1.534,39,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 14.192,07,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.5.
verklaart de veroordelingen onder 3.1. t/m 3.4. uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.S. Kalff, rechter, bijgestaan door mr. K.E. Luijckx, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2022.

Voetnoten

1.HR 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278
2.Vgl. HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:164