ECLI:NL:RBAMS:2022:5656
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot dwangakkoord en proceskostenveroordeling in faillissementszaak
In deze zaak heeft [verzoeker] op 14 september 2022 een verzoek ingediend bij de Rechtbank Amsterdam tot het vaststellen van een dwangakkoord op basis van artikel 287a van de Faillissementswet (Fw). Dit verzoek volgde op een eerder aanbod aan haar schuldeisers, waarbij zij hen een schuldregeling heeft voorgesteld. De regeling hield in dat haar drie schuldeisers, die samen een bedrag van € 39.597,12 vertegenwoordigen, tegen betaling van 17,54% van hun uitstaande vorderingen finale kwijting zouden verlenen voor haar resterende schuld. Alle schuldeisers, met uitzondering van ABN Amro Bank N.V., hebben deze regeling aanvankelijk afgewezen. Echter, ter zitting op 7 september 2022 heeft ABN alsnog ingestemd met de schuldregeling.
Tijdens de zitting heeft de advocaat van [verzoeker], mr. T. Çatak, verklaard dat er geen belang meer is bij een beslissing op het verzoek, nu ABN als laatste schuldeiser heeft ingestemd. Desondanks heeft hij verzocht om ABN te veroordelen in de proceskosten, omdat hij van mening was dat ABN onterecht lang had gewacht met haar instemming. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat [verzoeker] geen belang meer had bij het verzoek en heeft het verzoek tot dwangakkoord afgewezen. Ook het verzoek om proceskostenveroordeling is afgewezen, omdat de rechtbank van mening was dat ABN niet op de hoogte hoefde te zijn van het feit dat het verzoek niet zou worden ingetrokken.
De rechtbank heeft in haar vonnis benadrukt dat de beginselen van een goede procesorde zijn geschonden door het late verzoek om kostenveroordeling, en heeft daarom beide verzoeken afgewezen. Het vonnis is uitgesproken door mr. K.M. van Hassel en is openbaar gemaakt op 14 september 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld via een advocaat.