ECLI:NL:RBAMS:2022:5656

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
C/13/720741 FT RK 22.510
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot dwangakkoord en proceskostenveroordeling in faillissementszaak

In deze zaak heeft [verzoeker] op 14 september 2022 een verzoek ingediend bij de Rechtbank Amsterdam tot het vaststellen van een dwangakkoord op basis van artikel 287a van de Faillissementswet (Fw). Dit verzoek volgde op een eerder aanbod aan haar schuldeisers, waarbij zij hen een schuldregeling heeft voorgesteld. De regeling hield in dat haar drie schuldeisers, die samen een bedrag van € 39.597,12 vertegenwoordigen, tegen betaling van 17,54% van hun uitstaande vorderingen finale kwijting zouden verlenen voor haar resterende schuld. Alle schuldeisers, met uitzondering van ABN Amro Bank N.V., hebben deze regeling aanvankelijk afgewezen. Echter, ter zitting op 7 september 2022 heeft ABN alsnog ingestemd met de schuldregeling.

Tijdens de zitting heeft de advocaat van [verzoeker], mr. T. Çatak, verklaard dat er geen belang meer is bij een beslissing op het verzoek, nu ABN als laatste schuldeiser heeft ingestemd. Desondanks heeft hij verzocht om ABN te veroordelen in de proceskosten, omdat hij van mening was dat ABN onterecht lang had gewacht met haar instemming. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat [verzoeker] geen belang meer had bij het verzoek en heeft het verzoek tot dwangakkoord afgewezen. Ook het verzoek om proceskostenveroordeling is afgewezen, omdat de rechtbank van mening was dat ABN niet op de hoogte hoefde te zijn van het feit dat het verzoek niet zou worden ingetrokken.

De rechtbank heeft in haar vonnis benadrukt dat de beginselen van een goede procesorde zijn geschonden door het late verzoek om kostenveroordeling, en heeft daarom beide verzoeken afgewezen. Het vonnis is uitgesproken door mr. K.M. van Hassel en is openbaar gemaakt op 14 september 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld via een advocaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaak- / rekestnummer: C/13/720741 FT RK 22.510
vonnis 14 september 2022
in de zaak van
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] , Turkije,
wonende te [adres] ,
advocaat mr. T. Çatak,
- hierna te noemen: [verzoeker] ,
tegen
ABN Amro Bank N.V.,
postadres: 1000 EA Amsterdam, postbus 283,
- hierna te noemen: ABN.

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft, tegelijk met het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsanering, een verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord (artikel 287a van de Faillissementswet (Fw)) bij de rechtbank ingediend. Laatstgenoemd verzoek is behandeld ter zitting van 7 september 2022. Namens [verzoeker] is mr. Çatak voornoemd verschenen. [verzoeker] is niet verschenen. Namens ABN is evenmin iemand verschenen.
1.2.
De rechtbank heeft bepaald dat zij vandaag vonnis zal wijzen.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] heeft haar schuldeisers een schuldregeling aangeboden. De regeling houdt in dat haar 3 schuldeisers, die tezamen een bedrag van € 39.597,12 vertegenwoordigen, tegen betaling van 17,54 % van hun uitstaande vorderingen, aan [verzoeker] finale kwijting verlenen voor haar resterende schuld.
2.2.
Alle schuldeisers behalve (aanvankelijk) ABN, hebben de onder 2.1. bedoelde schuldregeling aanvaard.
2.3.
Ter zitting heeft mr. Çatak, onder overlegging van een brief van ABN van 5 september 2022, verklaard dat inmiddels ook ABN met de aangeboden schuldenregeling heeft ingestemd.

3.Het verzoek

3.1.
Mr. Çatak heeft verklaard dat [verzoeker] , nu ABN als laatste schuldeiser met het aanbod heeft ingestemd, geen belang meer heeft bij een beslissing op het verzoek ex artikel 287a Fw. Mr. Çatak ziet in het late tijdstip waarop ABN hiertoe is overgegaan – terwijl geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden sinds het initiële aanbod – echter aanleiding om te verzoeken ABN in de aan de zijde van [verzoeker] gevallen kosten te veroordelen. Mr. Çatak heeft verklaard dat hij de verzochte kostenveroordeling wenst te beperken tot de eigen bijdrage van de aan [verzoeker] verstrekte toevoeging, ten bedrage van € 156,-.

4.Het verweer

4.1.
ABN is niet ter zitting verschenen en heeft dus geen verweer gevoerd tegen de verzochte veroordeling in de proceskosten.

5.De beoordeling van het verzoek

5.1.
In de eerste plaats wordt vastgesteld dat [verzoeker] geen belang heeft bij een beslissing op het namens haar ingediende verzoek ex artikel 287a Fw, nu alle schuldeisers uit eigen beweging met haar aanbod hebben ingestemd. Dat verzoek zal daarom, zoals door mr. Çatak voorgesteld, bij gebrek aan belang worden afgewezen.
5.2.
Mr. Çatak heeft de rechtbank ter zitting verzocht bij de afwijzing te bepalen, dat ABN in de aan de zijde van [verzoeker] gevallen kosten ten bedrage van € 156,- wordt veroordeeld. Mr. Çatak is van mening dat ABN onnodig lang heeft gewacht met haar instemming. De rechtbank wijst ook dit verzoek af.
5.3.
Bij brief van 5 september 2022 heeft ABN AMRO alsnog ingestemd met de in 2.1 bedoelde schuldenregeling, waarmee – als overwogen – het belang bij de behandeling van het onderhavige verzoek kwam te ontvallen. Uit niets blijkt dat (mr. Çatak namens) [verzoeker] hierop aan ABN zijn bezwaren tegen deze gang van zaken, en, in het bijzonder, tegen het late tijdstip waarop ABN met het aanbod heeft ingestemd, kenbaar heeft gemaakt. Uit niets blijkt ook dat ABN erop bedacht hoefde te zijn dat het onderhavige verzoek niet zou worden ingetrokken, zoals in vergelijkbare gevallen gebruikelijk is, maar dat de behandeling ter zitting doorgang zou vinden en dat tijdens die behandeling door (mr. Çatak namens) [verzoeker] alsnog om een kostenveroordeling zou worden verzocht. Daarmee is in strijd gehandeld met de beginselen van een goede procesorde. Het verzoek moet dan ook worden afgewezen.
5.4.
Een en ander leidt tot de volgende beslissing.

6.6. De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek ex artikel 287a Fw af bij gebrek aan belang,
- wijst af de namens [verzoeker] verzochte veroordeling in de aan haar zijde gevallen kosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.M. van Hassel en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2022. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het Gerechtshof dat van de zaak kennis moet nemen.