6.6.Op grond van artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a, van de Monumentenwet 1988 (hierna: de Monumentenwet) is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Monumentenwet blijkt dat bij het verlenen van een vergunning op grond van artikel 11 van deze wet in het concrete geval de belangen van de aanvrager dienen te worden afgewogen tegen de belangen van het beschermde monument (TK 1986-1987, 19 881, nr. 3, p. 20). Het belang van verzoekster om een ‘publieke belevingswaarde’ van het monument te behouden, valt hier niet onder.
7. Voor het project is advies gevraagd aan Monumenten en Archeologie (M&A) als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Monumentenwet. Het project is op diverse data (met als laatste datum 17 maart 2022) ter beoordeling voorgelegd. De monumentencommissie is van oordeel dat het belang van de monumentenzorg zich niet verzet tegen de uitvoering van het project. Bij dit oordeel heeft de commissie rekening gehouden met het gebruik van het monument. De commissie adviseert als volgt:
“Akkoord onder voorwaarden. De plattegrond, terrazzo en ventilatiepan zoals voorgesteld (zie bijlage Nieuwe—plattegrond—werkplan—V3 ) zijn akkoord met de volgende opmerkingen:
- bestaande afwerkingen zoals tegelwerk en behang, tengelwerk etc. dienen behouden te blijven. Er voorlangs is in de woning evt. een voorzetwand denkbaar zodat e.e.a. ooit weer tevoorschijn kan komen;
- over het terrazzo bestaat een afspraak dat er van de verschillende kleuren een mock-up gemaakt wordt ter beoordeling van MenA. Hiervoor zijn grote monsters genomen van de bestaande vloer.”
8. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van Statevolgt dat verweerder aan het advies van de commissie in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een monumentenadvies in beginsel geen nadere toelichting.
9. Met de door verzoekster ingebrachte deskundigenberichten is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende gebleken dat dit monumentenadvies zodanige gebreken vertoont of onzorgvuldig tot stand is gekomen dat hieraan geen gewicht zou kunnen worden toegekend. In de deskundigenberichten wordt niet gemotiveerd aangevoerd dat het advies in strijd is met de monumentenzorg. De gebruiksfunctie dan wel de beleving van het publiek, zijn in dit kader niet van belang.
10. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekster graag een gebruik ziet waarmee een breder publiek dan wel een maatschappelijke functie centraal staat, maar dat is geen onderdeel van de afweging bij het nemen van het besluit. Voor de monumentencommissie zijn de monumentale waarde en het behoud daarvan essentieel en niet het gebruik. Daarbij is op grond van het bestemmingsplan de functie wonen de enige functie die op basis van de planregels is toegestaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder daarom met verwijzing naar het advies van de monumentencommissie in redelijkheid kunnen beslissen dat het belang van de monumentenzorg zich niet verzet tegen verlening van de omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter merkt hierbij ten overvloede op dat aan de omgevingsvergunning voorschriften en beperkingen zijn verbonden in het belang van het gemeentelijk monument en dat vergunninghoudster zich hier aan dient te houden.
11. De conclusie is dat geen van de door verzoekster ingediende gronden kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond.
12. Omdat met deze uitspraak op het beroep is beslist, is er geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt afgewezen.
13. Voor een vergoeding van het door verzoekster betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.